| |
| |
| |
zo mooi ba
georges van vrekhem
eenakter
personen:
A | (een man) |
B | (een man) |
C | (een meisje) |
Twee tafels, vlak naast elkaar. Een schrijfmachientje, papieren, een briefopener, registers. Ergens een jeneverfles).
(Op. Hoed af, jas uit, vat post achter zijn stoel, en op een rituele manier:)
A, b, c, d,... (tot)... z.
(Ondertussen op. Zelfde spel)
1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10.
A, 1, B, 2, C, 3, D, 4, ... (tot)... z.
(Wanneer B aan 10 gekomen is, herbegint hij telkens, zodat op de z van A, B aan 6 tellen is).
(plots uitschietend)
7, 8, 9, 10.
Stop! Jij bent geniepig; jij wil altijd meer. Een van deze dagen vermoord ik je wel eens, en dat zal niet te vroeg zijn na die talloze verwittigingen. Hoeveel verwittigingen heb je al ontvangen?
(onverschillig)
426. Alle aangetekend.
Als ik de tijd vind, want ik heb het erg druk vandaag, stuur ik er je nog een. En ik verzeker je, ik zweer het op het hoofd van...
En ik verzeker je, ik zweer het op het hoofd van mijn moeder, dat het deze keer de laatste verwittiging is.
(Voor zich, met een neutrale stem)
Hij is geniepig. Hij wil zijn getallen afronden. Hij wil altijd meer. Hij zal mij in de rug aanvallen. Ik hoor zijn stap. Zijn stap komt nader. Hij komt nader. Hij wil mij vermoorden. Hij heeft een mes gekocht. Hij wil het mij niet tonen. Hij heeft een gevaarlijk mes gekocht. Het steekt in zijn zak. Ik weet dat het in zijn zak steekt. Ik moet hem voor zijn. Ik moet hem vóór zijn. Ik moet hem overbluffen. Een aangetekende brief sturen. Een laatste verwittiging.
(Doet ondertussen alsof hij een brief opent, en werpt de briefopener neer).
(Slaakt een kreet van ontzetting, en werpt zich naar de briefopener, die B, zich verwachtend aan het gebaar, rustig opzij schuift.)
Je bent mij te vlug af iedere keer. Maar eens wordt het de laatste keer. Dan zal ik je mes grijpen, ik zal je voor zijn, en je doorsteken, tot je bloedt als een...
(verveeld)
Ach nee, dat heb je al 349 keer gezegd.
De keel van het opengesneden kind.
(kontroleert op een lijstje)
49 keer.
De buik van het slachtoffer van de treinbotsing.
De schoot van de barende vrouw.
(aflezend)
Hiel van Achilles, bek van gekwetste vogel, borst van St. Sebastiaan. -
Dan leef ik nog een dag langer.
(Ekstatisch)
God zij dank!
(heffen gezamenlijk neurend het begin van een lofzang aan).
Laat mij nu werken. Ik heb het erg druk. De baas heeft gezegd dat ik alle rekeningen van de maand moet nazien.
(Begint in papieren te snuffelen).
De baas heeft gezegd dat ik alle briefwisseling moet afwerken, inbegrepen die van vorig jaar.
(koortsachtig)
Saldo van de bankrekening 1, 1, 1, 2.
Faktuur de dato 3 februari.
| |
| |
Postcheckoverschrijvingen.
Levering van 25 april. Mijne heren, ingevolge uw schrijven -
25 fiskale zegels van 20 frank is 500 frank.
Mijne heren, ingevolge uw schrijven -
ingevolge uw schrijven onder referte vermeld.
onder referte vermeld heb ik de eer -
Laat je mij nu eindelijk werken, ja of nee? Als je mij voortdurend stoort bij mijn berekeningen kom ik nooit klaar. Nooit.
Denk jij dan nooit eens aan iemand anders, aan mij, aan de last die op mijn schouders drukt. Een vrouw en twee kinderen, die voed je niet met stenen. Of wel, soms?
Jij bent nooit getrouwd geweest. Jij denkt alleen maar aan... dingen die ik liever niet zeg. Maar ik heb een gezin te onderhouden. En daarom moet je mij laten werken.
Of jij nu werkt dat je ogen scheel zien en je vingers stijf worden als suikerstokken wat geeft het? Op het einde van de maand trekken wij toch ons salaris.
(irreëel)
Jij betaalt af op je boot.
Jij betaalt af op je Mercedes.
Nog 45... Wit is mijn boot, en rank de boeg als de borst van een jonge vrouw. In de kajuit liggen tapijten, waarin je als hondjes soezen en spelen kan.
Je hebt het ver gebracht.
Dat zei mijn moeder ook altijd. Het waren haar laatste woorden.
(Snikkend)
In de modder en de smerigheid ben ik geboren. Tussen paarden en koeien opgevoed. Blinden en doofstommen waren mijn eerste wegwijzers langs de wegen van dit wonderlijk leven. Ik heb mijzelf onderwezen, cijfers gelezen, en letters ontcijferd. Ik heb een trein ontmoet. Ik heb veel huizen ontmoet, die zeiden dat ze stad waren.
(al maar heftiger snikkend)
Ik heb een mooi kostuum gekregen. Ik ben een heer geworden die goed lezen en schrijven kan. En op mijn boot nog 45 afbetalingen.
(Gesnik gaat over in een triomfantelijk gekraai)
Daarna kan ik beginnen sparen voor de overtocht. Na negen jaar sparen duw ik mijn boot af van de kade, zo, met één voet, en ik vaar naar Nieuw-Caledonië -
Nieuw-Zeeland zei je altijd.
Ik heb het ver gebracht!
(Zakt ineen als een vod. Weer snikkend)
De zee zal blauw zijn. Het strand zal geel zijn. Witte meeuwen zullen scheren langs mijn witte zeemanspet.
(bijna moederlijk)
Kom, kom, wees kalm. Wind je niet op. Je vraagt altijd teveel van je krachten, dat moet je niet doen, want dat is gevaarlijk voor het hart. Toe nou, kijk mijn aan. Je vriend staat naast je.
(Neemt de jeneverfles)
Een beetje medecijn zal hem goed doen.
Nee, je wil mij vergeven. Nee! Ik loop er niet in. Ik heb geen medecijn nodig. Ik voel mij sterk, staalsterk. Je weet goed dat ik altijd sterker geweest ben dan jij. En omdat je niet opkan tegen mijn kracht, wil je mij op een kruiperige manier ombrengen. - Schurk!
Eindelijk zeg ik eens mijn mening over je.
Al die tijd heb ik je laten doen. Ik heb je hopen dreigbrieven laten sturen, alles met omslagen en zegels op kosten van de baas. Ik heb ze zelf getypt omdat jij nooit de tijd had. Maar deze keer, hier, vandaag, nu, is mijn geduld ten einde. Ik vreet je op met haar en pluimen. Ik bijt je strot uit je hals weg.
(Gaat dreigend op hem af. A houdt de fles als afweer. B neemt de briefopener en richt hem als een mes op A)
Ik snij je gedarmte los -
Het mes!
(in paniek)
Je hebt het mes genomen. Let op, je weet niet dat je het mes in je handen hebt! Je wil mij vermoorden!
(afgekeerd en voor zichzelf)
In naam van alle boeren en alle blinden, geef mij de kracht, mes, dat ik snijde in dat zoet vlees, dat boterbloempjesvlees.
| |
| |
(Heft de fles en slaat naar B, die zich, onbewust, juist wegkeert. De fles slaat aan scherven op de tafelhoek. A staart ontzet naar de scherven en het vloeiend vocht).
In naam van mijn vader en mijn moeder, mijn zuster en mijn broeder, mijn vijand en mijn behoeder -
Dat mijn hand niet moge beven.
(Draait zich naar A, klaar om te steken).
Je kan niet! Ik heb je dood geslagen. Weet je dan niet dat je dood bent? Kijk, daar vloeit je bloed.
(als werd hij wakker)
Bloed!?
(Doopt zijn vinger in de jenever en likt eraan)
Hahaha! je wil mij weer in het ootje nemen. Je wil weer voor Judas spelen, Judas Iscarioth, de grote hoerenzoon.
(Dreigend)
Ben je Judas?
Ik... Ik...
(vraagt het zich af).
Gebruik de methode van de veronderstelling. Ken je de methode van de veronderstelling? Die heeft de schoolmeester, mij geleerd.
(Didaktisch)
Kijk, een handelaar heeft 12 vaten rode wijn van 23 frank, en 7 vaten van 18 en een halve frank. Hoeveel vaten van de tweede soort moet hij doen bij de twaalf vaten van de eerste soort...
(terwijl B steeds verder gestikuleert)
Nee, mama, ik heb die tien frank van Prosper niet gestolen. Wij waren alleen. De meester heeft niets gezien, want ik was alleen in de gang bij Prosper. Prosper had ze verloren, mama. De meester heeft mij geslagen, omdat Prosper die tien frank verloren had. Ah, mama, Prosper is een leugenaar. Het doet zo'n pijn, mama.
(Hij weent als een klein jongentje).
Snap je, je veronderstelt dat hij allemaal vaten neemt van de eerste soort, of allemaal vaten van de tweede... Hé, wat gebeurt er? Kan je niet mee? Draait je kleine motortje niet meer?
(Grienend)
Ik kreeg slaag omdat Prosper een leugenaar was.
Zie je wel, je gelooft het niet. Niemand, gelooft mij ooit wanneer ik vertel van Prosper zijn tien frank. Ze denken allemaal dat ik een dief ben. O, mama.
(Nieuwe huilbui).
(troostend)
Mijn klein pagaddertje. Wees nu eens lief, kom, luister naar je vriendje. - De medecijn.
(Kijkt rond, zoekt de fles, en merkt nu eerst de scherven op en het vocht)
Wie heeft die medecijn kapot geslagen? Onze enige toevlucht. Het heilmiddel, mijn verlossing... stuk, opgezogen door de stenen.
(Is ondertussen de tafel beginnen aflikken)
Mooie hond. Een prachtige hond had ik kunnen zijn, hé? Hihihi.
(Op zijn kniëen, begint eveneens te likken uit de scherven, waar nog een beetje in staat. Kleine likscène. Dan nemen beiden weer langzaam hun gewone, plaatsen in).
Saldo van de bankrekening 1, 1, 1, 2.
Faktuur de dato 3 februari.
Overschrijving per postcheck.
Levering van 25 april. Mijne heren, ingevolge uw schrijven -
25 fiskale zegels van 20 frank, is 500 frank.
(recht en luid)
Mijne heren! Het is de vraag in een mensenleven -
(snel en crescendo)
Het is de vraag in een mensenleven, wanneer het vragen, ophoudt en het leven begint. Nu alle mogelijkheden voor ons geopend liggen in een ontstellend klaar perspektief, nu alle vragen gesteld zijn, en alle antwoorden geantwoord, getoetst, gewikt, en gewraakt. Nu de mogelijkheid van een eeuwige vrede totaal uitgesloten, is, gezien de onmogelijkheid een hond te produceren zonder tanden en een Rus, - ik bedoel: een beer zonder klauwen. Nu het gebleken is dat alles, wat tot nu toe bleek te zijn, niet was, nu het menselijk vernuft om zijn eigen schedel dwaalt, gelijk zijn handen rond zijn lichaam en zijn satelliten rond zijn satelliet, nu droom werkelijkheid geworden, is, en werkelijkheid droom, zodat, de werkelijkheid droom en de droom werkelijkheid werd, nu... mijne heren... komt het voornaamste, namelijk...
(hij zakt weer in elkaar).
(gromt als een kwade hond).
Jij moest verder gestudeerd hebben. Misschien werd je wel een genie.
| |
| |
Maar ik.
(Opeens)
Omdat zij de koffie koud laat worden, en de aardappelen, teveel gezouten zijn, droom, o ego. Omdat zij in de stad gaat wandelen en mij de kinderen hun pap laat geven, na het werk, 's avonds, tussen zeven en acht, in de kamer waar haar onderjurk nog over de tafel ligt, bij haar gemorste nagellak, tussen mijn boterhammen en mijn verzuurde melk...
Straks krijg je je papje, mijn zoeteke.
Ik wil nu mijn papje, pa.
Nog één minuutje wachten. Eén klein minuutje.
(Pauze).
Straks krijg jij ook je papje, mijn zoeteke.
Ik wil nu mijn papje, pa.
Nog een half minuutje. Eén klein half minuutje.
(Pauze).
Mama is naar de winkel, eten kopen, voor mijn zoeteke, mijn lieveke.
(tergend)
Mama is naar de dierentuin, bij de wilde beesten.
Mama is er weer vanonder. Koekjes, eten, en tee drinken, en glimlachen naar de mijnheer met de witte, beige gestreepte chevrolet, die haar opwacht aan de halte van tram 7.
Hij heeft zijn arm om haar heen geslagen,
(legt zijn arm rond A)
Hij zegt: hoe voel je je, mijn meisje? Lekker, warm?
O, zo lekker warm in je armen, aan je mannelijke borst. Kus me.
Kus me.
(met gesloten ogen).
(geeft hem een klap in het gezicht)
Wordt wakker, huichelaar.
(verbaasd)
Maar ik ben wakker. Ik voel al mijn tenen, en mijn tong die klopt aan mijn verhemelte.
Indien jij nog ruggewervels in je lijf hebt zitten, en indien die ruggewervels, nog aan elkander houden, waarom, klop je die teef van jou niet dood? Als het de mijne was.
(langzaam, dreigend)
Aha! Ik zie het al! Maar je zal er niet in slagen. Jij zal mijn huisgezin niet uit elkaar trekken met je krabbepoten. Ik heb een vrouw, ik heb twee kinderen. Ik ben een eerbaar man.
Indien zij een eerbare vrouw was.
Maar zij is nog een kind.
(op zichzelf doelend)
45.
(zingen)
't Doet er niets toe. 't Doet er niets toe. 't Doet er niets toe.
De baas heeft gezegd dat ik alle correspondentie moest afwerken, inbegrepen, die van vorig jaar.
(met een dagblad in de hand, maar naar) de zoldering ziende:)
Het een is beter dan het ander. Alle wegen leiden naar Rome. De regering zal vallen. Sophia Loren heeft 1,03 meter borstomtrek. Wij leven in een periode van gewapende vrede. De vijf werelddelen, zijn Rusland, Amerika, ontwakend, Azië, England en de rest. Dank zij de nieuwe wegkode sterven minder personen aan longkanker
(aarzelt) -
De tegenpenetratie van ongure elementen, in onze maatschappij is het kauzaal beginsel van alle vooruitstrevende, organismen om de dekadentie van de jeugd te aktiveren.
(patetisch)
Also sprach Zarathustra.
Foster Dulles en Winston Churchill.
Boelganin, Foster Dulles en Winston Churchill.
Adenauer, Boelganin, Foster Dulles en Winston Churchill.
(Pauze).
| |
| |
(kinderachtig)
Je bent geniepig. Je wil weer het laatste woord hebben. Maar 't doet er niets toe.
(zingen)
't Doet er niets toe. 't Doet er niets toe.
De baas heeft gezegd dat ik alle rekeningen moest nazien, ook die van vorige maand.
De baas heeft gezegd dat ik alle briefwisseling moest nazien, inbegrepen die van vorig jaar.
(begint te typen)
Waar is de briefopener?
Ik zei: waar is de briefopener.
(verstrooid)
O, waarschijnlijk naast je linkerelleboog.
(Plots opgeschrokken)
O! Dan heb je hem toch verdonkeremaand. Je hebt hem in een onzichtbaar, hoekje geborgen, hé, om mij te steken wanneer ik er mij helemaal niet aan verwacht, hé!
Ah, ik zever, hé. Ik ben te dom om te begrijpen dat je mij het hoekje om wil, hé.
(achteruitdeinzend)
Krijg je het weer? Knijp in je vel, dat je voelt dat jij het bent.
(knijpt in zijn wang)
Ah, dat ik het ben. Maar ik ben het, hé. Of niet soms?
(verbouwereerd)
Hoe, soms?
Welja, af en toe, de ene keer tien minuten, de andere keer een kwartier, maar nooit langer.
Dat is juist de moeilijkheid,
(didaktisch)
Zie je, indien ik wist wie ik ben, wanneer ik niet mezelf ben, dan zou ik ook dan mijzelf zijn. Snap je?
Dat is juist de moeilijkheid. Het blijft een vermoeden. Maar zekerheid heb je niet. Een mogelijke oplossing ware bijvoorbeeld mens -
(dromerig)
Verschillende nachten. O Sabientje, de uren dat we stengel aan stengel stonden in dat onmetelijk duister, woud.
(recht)
Jij vouwde jouw kelk open aan mijn mond, en ik smaakte de honing, de bitterzoete honing, waarin je klieren weken en je rode hartje drijft. En ik kuste de meelstamper met lippen die trilden met een zacht geklapper, op de nachtwind.
(evenals B recht en met gevouwen handen)
Mogen allen, wier wortels schuilgaan in de geurende humus dezer aarde, wier sappen stijgen in deze nachten, van heimwee naar ruimten vol stilte, en gestolde slaap, het geluk kennen der ongeborenen, niets in niets, alles in alles en met alles, ongekwetst, ongescheurd, ongeschonden.
(Zij maken een soort oosterse buiging naar elkaar en geven elkaar de vredeskus).
(Zachte muziek. A en B terug op hun plaatsen).
De baas heeft gezegd dat, gezegd dat, gezegd dat.
Dat het nooit meer zaterdag wordt.
Dat de dag rekbaar is als kauwgom.
En ons werk uren lang, rekbaar, de armen en benen, als op een kruis.
Maar wij begeven niet. Onze schouders, zijn een marmerstut, weerbaar onder alle lasten.
(C, een jonge vrouw, op. Nauwsluitende zwarte broek, fel gekleurde trui, los haar, en zeer rode lippen. Zeer sexy).
(Een stemmetje als uit de hemel)
Hallo, boys.
(staart haar aan met wijdopen mond).
(voor wie het meisje ongemerkt blijft)
Faktuur de dato 3 februari.
(Kijkt op, boos, omdat B niet invalt)
Faktuur de dato 3 februari.
(Bijna dreigend)
Ik zeg dat ik zei faktuur de dato 3 februari.
Hoe maak je het, schone meid?
O, mooi. Herken je mij dan toch? Ik had het nooit durven hopen.
Of ik je herken! Nee, maar... Jij hebt je standbeeld hier, in mijn schedeldoos.
Ik mijn standbeeld! In jouw schedeldoos! Onmogelijk. Die zit immers vol pijpaarde en ijzersteen.
's Morgens groet ik je bij het opstaan. Je lacht terug, en dan vind ik opeens weer de moed om hier terug te
| |
| |
komen, bij de baas, die een grote mijnheer, is, en bij mijn half gare collega.
O zo! Zo denk je de hele tijd over mij. Je hoeft je niet af te wenden hoor, kijk mij maar recht in de ogen, zeg nu nog eens half gare collega, en ik geef je zo'n oplawaai, dat je oren klapwieken kunnen.
's Middags deel ik mijn sandwiches met jou. Jij hebt liefst die met kaas, niet? Baffi, de barman, weet het ook al. Hij is de ingewijde in ons klein geheimpje.
Wat ben je een schat. Ik weet heus wel dat jij ook liever kaas hebt.
Nee! Neenee. Ham smaakt opperbest. De vette rand is minder, natuurlijk, maar de rest smaakt me wel, jaja.
Je doet het om mij te believen. Zeg het maar.
Neenee! Alhoewel, langs de andere kant, ja, natuurlijk.
En 's avonds? Wat doe je 's avonds met dat beeldje in je schedeldoos?
Neenee. Natuurlijk. Jaja.
(blozend)
's Avonds, wel...
Toe, zeg het maar. Denk je dat ik het niet weet, lieve jongen.
Wel, huh... Wat ben je mooi vandaag.
Nee! Nee. Mijn collega zou het kunnen horen. Dat mag niet. Wij zouden, helemaal uit onze gewone doen geraken, en dat ware dodelijk, voor hem, en voor mij. Misschien dierven we elkaar, wel nooit meer in de ogen zien.
Wat mag ik niet horen. Ploertenstreken uitgehaald, hein? Zoals gewoonlijk, je vuil spelletje gespeeld? Heb je misschien mijn kas geplunderd? Mijn kas gepunderd!
(Hij begint koortsachtig rijn kas - een koffertje - te doorzoeken).
Die hoort immers niets van wat ik zeg. En daarbij, hij is getrouwd.
(zacht)
Ja, hij is getrouwd.
's Avonds ben je heel lief, hé, tegen dat beeld in je schedeldoosje?
(charmant)
Wat ben je opeens een bloodaard!
(pruilmondje)
Ik wens niets persé.
(snel)
's Avonds ben ik moe, en dan verlang ik naar je. Ik vlieg naar mijn kamer zo rap ik kan. Ik eet. Ik drink een beetje. Ik ben zo moe. Jij lacht mij toe, s'avonds, en ik voel mij stilaan beter worden, losser, warmer. Jij zet je naast mij, en ik zeg je lieve dingen.
(trager)
Wij kennen elkaar. Wij nemen elkaar in elkanders armen. We kijken elkaar in elkanders ogen, diep. Zo hard bonst ons hart, dat ik wild word van binnen. En dan...
(ondertussen)
822 plus 323 is 1143... 3 plus 3 is 5. 2 plus 2 is, ja... 3 plus 8... 1143. Wat zei je daar, mijn kas klopt tot op de frank.
(gaat naar B toe, die langzaam en gespannen recht komt. Zij is heel verlokkelijk en zelfzeker).
(ziet stomverbaasd de handelingen van B aan)
Wat heb je toch. Hé zeg!
Hou ermee op. Je kijkt als een verwaterde, hond.
(slaat haar armen rond B's hals)
Mijn lieve, lieve lieveling.
(snikt het uit op haar schouder).
Doet het zo'n pijn, het geluk?
Zo'n geluk, die pijn vanbinnen. Een glazen tangetje dat zich vastknijpt in mijn borst,
(stilte)
Is het echt?
Asjeblief, antwoord, asjeblief.
Ik antwoord.
(Lange kus).
Waarom hou je nu je armen zo? Let op, je gaat vallen. Schei uit. Het is dinsdag, voormiddag, half tien!
Je mond smaakt naar frambozen.
Je gezicht geurt als een vruchtenschaal.
Wordt wakker zeg ik je.
(geeft hem een korte klap in zijn gezicht).
(zonder reaktie op de klap)
Ik ben zo bang.
Hij is behekst. Er wordt hier getoverd! Baas, grote baas!
(loopt snel af).
Je had niet moeten komen.
Je had hier niet moeten komen. 's Avonds alleen was reeds genoeg. De gepaste tijd, de geschikte plaats. Ik vraag mij af wat mijn collega er zal van denken. Misschien zal hij wel denken, dat ik gek ben.
Heb je mij niets te vertellen?
Vertel mij iets van dit hier.
(vluchtige kus)
Daar weet ik toch alles van. Vertel mij van je werk.
| |
| |
(Alsof het pijn deed)
Nee.
Om 't even wat van je werk.
Nee, vraag mij dat niet. Niet hier. Het is gevaarlijk.
(moeizaam, als een automaat die op gang komt)
1, 2, 3, 4 -
5, 6, 7, 8, 9, 10. Luister je?
Faktuur de dato 3 februari... Levering, van 25 april... Mijne heren, ingevolge, uw schrijven... Mijne heren, ingevolge uw schrijven... Ingevolge uw schrijven onder referte vermeld... Onder, referte vermeld heb ik de eer...
(Terwijl hij spreekt zelfde zachte muziek, en C verdwijnt langzaam, achteruit, schuivend).
(alsof plots de geschikte schakelaar wordt aangedraaid)
De nachten dat we stengel aan stengel stonden in dat onmetelijk, duister woud. Jij vouwde jouw kelk open aan mijn mond, en ik smaakte, de honing, de bitterzoete honing, waarin je klieren weken en je rode hartje, drijft. En ik kuste de meelstamper met lippen die trilden met een zacht geklapper, op de nachtwind.
(hij blijft een ogenblik voor zich uit dromen. Dan maakt hij een soort oosterse buiging naar de denkbeeldige A en neemt vermoeid, plaats op zijn stoel).
(komt binnengevallen)
De baas is er niet. Hij is er niet. Dat hij er juist nu niet moet zijn.
(kermend on zich in bochten wringend)
Waarom krijgt hij het nu ik alleen ben. Anders zit de baas altijd in de kamer hiernaast, een levende bedreiging, die ons bespiedt en afluistert. Misschien denkt hij dat ik de schuld ben dat de andere het in zijn hoofd gekregen heeft. Dat is het, ik krijg de schuld op mijn nek.
(snikkend)
Het is niet redelijk, mama, zij denken dat ik een leugenaar ben. Prosper is een leugenaar, mama.
(ziet hem gelaten aan)
Scheelt je wat?
(klaaglijk)
En of, mijn collega is gek geworden. Hij is gek geworden, mijn vriend! De enige die ik had op gans deze aarde.
Inderdaad, naar men mij verteld heeft zijn vrienden uiterst zeldzaam. Men mag zelfs een vriend vergelijken met een witte olifant.
Ekskuseer, mijnheer, een witte raaf.
Dat is niet helemaal hetzelfde, omdat er namelijk een onderscheid in zit, waar volkerkunde niet vreemd aan is.
Goed, goed. Witte raaf is gelijk aan vriend, is gelijk aan witte olifant. O.K.?
Zoals je wil... Wel, weet je wat mijn collega deed? Hij ging zo staan.
(rijst op voor B, gelijk B oprees voor C, langzaam en gespannen)
Daarna deed hij zo
(kust B)
En hij sprak er hopen wartaal bij.
Ja, dat deed hij. Sinister was het, mijnheer, luguber...
Misschien omhelsde hij... een vrouw.
Nee, dat niet! Niet hier!
(geagiteerd)
Dat gaat niet. Dat staat niet! Trouwens, langswaar zou zij binnenkomen? De baas zit de hele tijd op de loer, en hij weert angstvallig, alle vrouwen, bijzonder uit ons bureel.
Misschien langs een scheur in de muur.
Nee! Neenee! Nee. Hoe kom je erbij
(hem nauwkeurig beziende)
Ja, hoe kom je er eigenlijk bij.
(blij, maar weifelend)
Ben je, ben je niet meer...
(suggererend)
De baas heeft gezegd dat ik alle rekeningen moet nazien...
(harder)
De baas heeft gezegd dat ik alle rekeningen moet nazien, ook die van vorige maand.
(Wanneer B moedeloos zijn hoofd blijft laten, hangen, fluistert hij hem voor)
Toe. De baas heeft gezegd dat ik alle briefwisseling, moet nazien... Inbegrepen die van vorig jaar. Asjeblief.
(toonlcos)
De baas heeft gezegd...
Dat ik alle briefwisseling moet nazien, -
Inbegrepen die van vorig jaar.
Uitstekend. Je bent een kraan. Je mag er prat op gaan dat je de moed
| |
| |
opbrengt om de werkelijkheid weer onder, ogen te zien. Dat je je moed opbrengt, gelijk een oester zijn parel.
Prachtig. En een man zijn raad. Voel je je weer helemaal in orde? Je oogjes, je voetjes, je kleine hersentjes? Buig eens je knie.
(B buigt zijn knie)
Strek je arm eens uit, zo.
(A strekt zijn arm horizontaal uit, B ook)
Zeg eens a.
Wonderlijk. Ba, zegt hij, zo mooi ba. Weet je, je bent erg ziek geweest. Maar nu wordt alles weer gelijk het vroeger was. Weet je wat?
Laten we herbeginnen. Van voren af aan. Akkoord? Dan zal niemand iets merken. Niemand zal zien dat er een rimpeltje op het water gebeefd heeft, de baas niet, jij niet, ik niet.
(Op. Gelijk het begin)
A, b, c, d,
(tot)
z.
(Idem)
1, 2, 3,
(tot)
10.
(ritmisch)
A, 1, B, 2, C, 3, enz.
(plots uitschietend)
7, 8, 9, 10.
DOEK
|
|