Gard Sivik. Jaargang 4
(1959-1960)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
1Zij waren losgebroken, maar niet vrijgekomen.
Om hun enkels de gouden kettingen van vroeger,
als een versiering - waarvoor zij zich schaamden.
Als zij slopen, tinkelden hun benen (niet van kou alleen)
als zij slopen in het donker.
Toen de zon was uitgemarteld, waren zij niet eender.
Zij herkenden hun ledematen van vroeger niet langer
en voor hun vrienden wisten zij geen andere namen
dan scheldwoorden: hond, priester, verrader.
De dagen droogden de modder op hun armen,
hun tranen schroeiden nog na, maar stolden later uit spijt.
Zij werden zo mooi als struiken jeneverbessen,
zó dronken dat zij niet meer konden ademen.
Zij liggen als mest in hun vruchtbare graven,
zij zijn niet te tellen, niet te beschrijven.
Zij leven van diefstal: uw leven, het mijne,
maar doden niet meer, zij rusten:
zij rusten op niemands geweten.
| |
[pagina 16]
| |
2Zij liggen in loopgraven,
kennen hun vijand niet,
leven met het schrikbeeld van hun dromen.
Horen zij het gas, dat onzichtbaar is?
de fluisterende kwaadsprekende dodende kogels?
Of proeven zij de kus nog, van voor hun vertrek?
Een schim ben ik, in hun laatste dromen.
de ogen open, de dode bommen,
de papieren helden. Op de omslag
een jeugdige vlammenwerper,
ontkomen aan een voorlaatst einde.
| |
[pagina 17]
| |
3Ik spreek in mijn halfslaap tot de doden.
Hun stemmen zijn achtergebleven,
sneuvelden niet mee in de stenen steden.
Tussen wakkergaan en slapenblijven,
tussen ogen sluiten en vergeten,
tussen bitterheid en verloren vrede
spreek ik tot de doden in hun loden steden.
| |
[pagina 18]
| |
4Laat de schaduwen rusten,
roep de schimmen niet wakker.
Hun gefluister zou klinken als kanongebulder,
door hun glimlach zou de wereld vergaan.
Een dichter (zegt men) gelooft niet in wonderen,
al vreest hij het slagveld niet, het heer van angst
dat door zijn bloed trekt en zijn woorden plundert.
Maar zij die niet wisten hoe zij huilen konden
(moesten die ogen open of dicht?)
herkenden de vrijheid niet:
want hier is beneden en boven is aarde
en nooit zal ik mijn liefde daar ontmoeten.
|
|