Gard Sivik. Jaargang 3(1958)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] cagliostro hugues c. pernath Hij kent de zeven prinsen, hun naamloos bloed De traagheid en de herfst. Zijn jacht bevrucht in schoppenvrouw Het akkerkind, de weelde van de kalk. Tenzij hij ademt, bij kleine nevelpaarden Schroeit het loglied van de maan, De moeder uit de olmkruik, het nazaad Nu de vingers bloedig, hier bij toeval Kwetsbaar onderweg. Tot doodstil, wrekend De stad zijn vloek werd, de jeugdsteen lang Van rijpe stengels het uur, de sporen Genade en eerloos nu hij hemel Zwart omrande woorden, het nauw gebed Zijn dodelijke lenden achterliet. Iemand van de droom het strelen, Van de meester kuis de kandelaars De keel waar tijd, de grote ster spreekt ‘Sire, de dienaar, de maagd die slaapt En Joseph het kind in zegels rijk, alleen Ben ik haven van zee, in stof Geboren het hart mijn machteloos wonen’. [pagina 48] [p. 48] theo kemp Vorige Volgende