Gard Sivik. Jaargang 2
(1956-1957)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||||
waar staat gard-sivik?Het voornemen bestaat om de redakteurs en ev. de medewerkers aan het woord te laten om publiek hun stanpunt in te nemen tegenover gardsivik. Volgend artikel is het eerste in die reeks.
Gard-Sivik heeft zich steeds afkerig getoond van beginsel-verklaringen. Het kon niet anders. Immers de eksperimentele poëzie (ik aanvaard de term omdat hij door het gebruik gekonsakreerd is, iedereen weet wie er mee bedoeld wordt en de afkeer van elk akademisme ermee wordt aangeduid) waarvan het zich in ons land de promotor maakte wordt gekenmerkt door haar hartstochtelijke kamp om de woorden opnieuw betekenis te geven. Zij gelooft niet aan grote en schone woorden. Een beginselverklaring echter wordt gemaakt met schone en grote woorden... Een voor de hand liggende vergissing, die zeker reeds begaan werd, bestaat er in ons om die reden van nihilisme te beschuldigen. Omdat we niet geloven wat men ons met niets dan woorden wil zeggen, denkt men dat de woorden volgens onze opvatting niets zeggen. Men zegt dat wij de taal door de taal willen vernietigen. Het is nochtans eenvoudig: de eksperimentelen geloven in wat de woorden onrechtstreeks door hun weerklank zeggen. Ze hechten slechts een betrekkelijk belang aan de letterlijke bedoelingen der woorden. Bij het einde van een tweede jaargang is het dus enkel toegelaten zich rekenschap te geven van het standpunt dat het tijdschrift heeft bereikt. Hieraan kunnen nog praktische voorstellen die in een nabije toekomst te verwezenlijken zijn toegevoegd worden. | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
Dan kunnen we de balans opmaken als volgt:
In twee jaar werd een stevige basis gelegd. Het is nu het ogenblik om nieuwe initiatieven te nemen. Gard-Sivik betracht de grootst mogelijke gastvrijheid voor jongeren. Het zou echter het initiatief kunnen nemen om samen te werken met allen die in dezelfde geest denken als onze generatie. Indien het praktisch mogelijk is zou in belgië en nederland | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
front moeten gevormd worden met mensen als Walravens, Boon, Claus, Dhaese e.a., met al diegenen die rond de nederlandse eksperimentelen stonden Lucebert, Elburg, Hanlo, Campert, Andreus enz., met W.F. Hermans, met Mulisch, en vooral met het tijdschrift Podium. De opname in onze redaktie wan de nederlanders vaandrager en sleutelaar beoogt van gard-sivik een tijdschrift te maken dat zowel nederlands als vlaams is en wel zozeer dat deze nationaliteiten enkel toevallig ter sprake komen. We kunnen onze horizon verleggen en allerlei berichten en dokumentatie voorleggen die aan de levensvisie en het levensgevoel van onze generatie appelleren. Overal in de wereld duiken dezelfde nieuwe gedachten op. Voor zover mogelijk kan kontakt genomen met trawanten buiten het nederlandse taalgebied. Een punt dat, vrees ik, misverstand zou kunnen wekken, maar dat ik toch niet stilzwijgend wil voorbijgaan, is onze vervreemding van het volk. Wij staan vijandig tegenover de massageest. Natuurlijk. Daarmee is geen enkel kompromis mogelijk. Maar tegenover het begrip ‘massa’ is dat van ‘gemeenschap’ te stellen. In de hedendaagse filosofie vormt de plaats welke de enkeling in de maatschappij inneemt één van de belangrijkste problemen. Gard-Sivik kan er zich niet mee tevreden stellen zich bij elke gelegenheid en in alle opzichten wan de massa te desolidariseren. Haar afwijzende houding dient ze te kompenseren door de zorg om op konkrete wijze de solidariteit te betrachten met het grootst mogelijke aantal personen. In die zin geeft gard-sivik er zich volgens mij onvoldoende rekenschap wan dat haar eigenlijke bondgenoten te vinden zijn in het minst gevormde deel van de bevolking. Daarom o.m. hecht ik persoonlijk een zo groot belang aan Boon. Immers, meer dan hen, dragen wij allen, die op school of door lektuur gevormd werden, de stempel van het humanisme, het rationalisme, het empirisme, het individualisme, die we bestrijden en waarvan we ons pogen los te maken. Een vooroordeel ten gunste van het gewone volk is natuurlijk even schadelijk als een ongunstig. Mijn idee is 1o er zich bewust van te maken dat men er niet toebehoort, 2o het te nemen voor wat het is. Wat ik vooropzet is niet meer of niet minder dan dit: een grotere belangstelling. Het is spijtig, al is het tans onvermijdelijk, dat we voor hen onverstaanbaar zijn. Daarom zijn sommige pseudo-eksperimentelen, die excentriciteit voor originaliteit nemen, me weinig simpatiek. Eigenlijk hoop ik op de medewerking van mensen (ook nieuwe namen!) die op een waarachtige wijze, niet oppervlakking, niet enkel als intellektueel, maar in hun bestaan beroerd zijn door het leven (dat is leven in onze rijd) en die dan vanzelfsprekend hun originele - bedoeld niet zozeer splinternieuwe, als wel in henzelf oorsprong vindende - gedachten en gevoelens weten meae te delen op een originele wijze. Het behoeven daarom niet toekomstige vedetten van de literatuur te zijn. Om alle dubbelzinnigheid te vermijden, bevestig ik trouwens mijn mening dat in de kunst vorm inhoud is, zodat goede bedoelingen onvoldoende zijn zo ze niet spreken door de vorm die ze hebben aangenomen.
In die geest wil ik de derde jaargang aanvatten. r.g. | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
v v khun verstand pinkt aan en uit
dit is dan eindelijk het defilee
des lucioles dans la nuit
op de arena's van de ijzervlakte
et le sang étant tiré il faut le boire
dus rijden de rode huzaren door de nacht
heimatland ade a v v
c q f d
k d b
| |||||||||
kritiek op de kritiekDe heer C. Doelman is redakteur voor beeldende kunsten aan de Nieuwe Rotterdamse Courant, door velen beschouwd als nederland's beste dagblad. Hij geldt bij het kunstminnend publiek derhalve als een autoriteit op zijn gebied. Zijn fraaie schrijftrant en grote kennis van zaken zijn trouwens ook in het buitenland niet onopgemerkt gebleven: hij ontving onlangs van een gezaghebbende jury de prijs voor de beste kritieken op de laatste Biennale van Venetië. Dit is typerend zowel voor het peil van de nederlandse kunstkritiek en het kunstlievende publiek als voor ‘gezaghebbende’ jury's. Waarom? Leest U verder en oordeel zelf over een van de vele bewijzen van 's mans competentie: In december 1949 schreef de heer Doelman in de N.R.C, n.a.v. een expositie van de experimentele groep Cobra in het Stedelijk Museum te Amsterdam o.m.: ‘Wij vragen ons af: was het nu nodig om museumzalen aan deze “avant-garde” - men pretendeert dat te zijn! - ter beschikking te stellen? Noch nodig, noch gewenst menen wij.’ En hij typeerde het streven van Cobra als ‘de laatste stuiptrekkingen van wat in de 20ste eeuwse kunst de experimentele periode is geweest, de periode, welke omtrent '25 ten einde liep’ (sic!). In de N.R.C. van 25 mei 1957 kunt U een briljante bespreking door dezelfde heer Doelman vinden van de laatste internationale tentoonstelling onder de naam Phases in hetzelfde Stedelijke Museum te Amsterdam. (Aan Phases namen o.a. deel Alechinsky, Corneille, Rooskens, Tajiri, Vandercam et de gebrs. d'Haese.) In dit bewuste artikel noemt hij de dichter Edouard Jaguer, organisator van Phases, een ‘onbekende grootheid’. - Edouard Jaguer is de oprichter van de tijdschriften Phases en Rixes en dezelfde, die in mei van dit jaar 13 van de 24 blz. van ‘Het Museumjournaal’ (uitgave van het Sted. Museum te A'dam, het Kröller-Müller Museum en het Van Abbe-Museum) vulde met een beschouwing over de kunstenaars van de Phases-groep. Over deze Phases-groep veronderstelt de heer Doelman: ‘Het schijnt dat deze groep de voortzetting wil zijn van de vroegere internationale groep van experimentele kunstenaars Cobra. Phases mist evenwel totaal | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
het jonge elan, dat Cobra kenmerkte (!), is grotendeels een club van nalopers.’ Over de deelnemers Corneille, Appel en Rooskens - oudleden van de Cobra-groep - merkt de kunstredakteur aan de Nieuwe Rotterdamse Courant op: ‘Met hun werk zou in 1 zaal een expositie van niveau mogelijk zijn geweest’. Wij zijn werkelijk benieuwd naar het oordeel van de heer C. Doelman over deze Phases-groep in 1965! steef de vries | |||||||||
rood dat te groen is‘Rood en Groen’ door Marcel van Maele werd gepubliceerd door het tijdschrift Njet. Van Maele behoort tot de redaktie ervan. Njet bestaat 5 nummers. Van het eerste nummer was het echter duidelijk dat dit tijdschrift ondanks een ontstellend slechte smaak belangwekkender was dan jongerentijdschriften als Cyanuur, Het Antenneke, het Cahier e.a. Dat belangwekkende was de radikale toon die elk voordelig kompromis uitsloot. Het was de njetters, ten minste wat het opzet betreft, om meer te doen dan om de ijdelheid van het eigen persoontje, zelfs om meer dan enkel poëzie en litteratuur. De overspannen hoogte van die radikale toon was echter verdacht. Een duidelijk simptoom van onrijpheid die een misschien voorlopige, maar toch reële onmacht moet overschreeuwen. Mijn vermoeden werd sindsdien bevestigd. De njetters gaan er niet op vooruit. Zij tuten er weliswaar lustig op los. Maar het blijft getuut. De ijdelheid van het eigen persoontje blijkt in het geheel niet overwonnen. Wat denk je wan die Van Maele, die in Njet 5 bijna 2 blz lang over zichzelf en zijn werk schrijft, over een Jos Deroose die een paar keren per nummer zichzelf in audiëntie bij God voorstelt, waarmee hij suggereert persoonlijke en drukke relaties te hebben. Waarom dan nog hetzelfde doen verstaan in betrekking tot Boon, Van de Voorde e.a. die, als men op zijn eerste indrukken voortgaat, niets dringerder schijnen te doen te hebben dan zich met Njet bezig te houden. En Elsschot wordt als ‘Willem’ en zelfs als ‘Fons’ aangesproken van gelijke tot gelijke. Aan de houding t.o.v. Elsschot kunnen wij onze gedachte over Njet illustreren. Zodus: ter gelegenheid van zijn 75e verjaardag, brengen ze hulde aan Willem Elsschot. Daar kan ik het mee eens zijn. Willem Elsschot mag nu ook niet overschat worden, maar in alle geval: hij was autentiek. De wijze echter waarop Njet zijn eerbied voor Elsschot betuigt spreekt deze eerbied tegen. Want iemand van zijn leeftijd die men eerbiedigt, spreekt men niet zo familiair aan als het in Njet gebeurt. Verder was de bedoeling dat aan Elsschot hulde gebracht werd en aan niemand anders. De indruk die men van de tekst behoudt is echter dat Njet Elsschot annekseert en door diens prestige zichzelf huldigt. | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
Dit komt op het volgende neer: de naieveteit van Njet bestaat er in dat ze het onderscheid niet kennen tussen rechtstreekse en onrechtstreekse mededeling. Zij begaan dezelfde fout (met minder welslagen) als vroeger een Achilles Mussche, een Wies Moens of Marnix Gysen, in tegenstelling tot van Ostaijen en Gaston Burssens. Van Ostaijen schrijft in een opstel over Karel Van den Oever: ‘Dit schijnt me onvermijdelijk: wordt de formele eerlijkheid gekwetst, dan volgt daaruit niet noodzakelijk dat de rechtzinnigheid van de inhoud samen met deze formele eerlijkheid geraakt wordt, maar wel dit, dat de eerlijkheid, d.i. de noodzakelijkheid van de relatie tussen de intentie en de uitdrukking daardoor wordt uitgesloten.’ Op die gronden is het gerechtigd Njet af te wijzen. Meer nog, daar het alleen door de onrechtstreekse mededeling, d.i. door wat tussen de lijnen staat, mogelijk is de beperkte horizont van zichzelf te transcenderen, veroordeelt Njet zich ter plaatse te blijven trappelen en kan dus zonder twijfel reaktionair genoemd worden. Wat Marcel Van Maele betreft, een strenge kritiek herleidt zijn bundel tot een beperkt aantal geslaagde regels, zoals: ‘Ik heb geen vlaggen om te zwaaien/slechts vijf splinters aan ieder hand.’ Maar als hij schrijft: ‘Ik ben blind/en doof en stom/en schreeuw het uit: /kom nooit meer terug’, dan laat me dat volkomen onverschillig, hoe oprecht het gevoel van de dichter terwijl hij die belangloze lijnen noteerde ook moge geweest zijn. Het is duidelijk. De Njetters hebben niet het geduld om te wachten op het meesterschap over het woord. Zij willen verder springen dan hun stok lang is. Daarom kiezen zij de waarheid zonder stijl, terwijl toch de stijl de waarheid is en wie de stijl opoffert, de waarheid opoffert. Daarom vertoont de houding van Njet zoveel verwantschap met die van pubers: prikkelbaarheid, overspannenheid, maar ook oprechtheid, eerlijkheid, reinheid van gevoelens die voorlopig gedoemd zijn tot onmacht. Gewoonlijk loopt dat uit op een volwassen worden ten koste van de idealen uit de ‘puberteit’. We hopen dat het met Njet minder banaal zal vergaan. r.g. | |||||||||
dorkaWaarom komt een idee als dit achter een tijdschrift als gard-sivik aanhollen? Och, het leefde er al lang in, verdoken, ondergronds, wie kan een scherpe harde muur optrekken tussen de wereld van de moderne dichter en die van de moderne schilder? Geen verwondering dus. dorka, d.i. in elk nummer enkele vlugge nieuwtjes over de wereld van de plastische kunsten die ons boeien als meer dan een gewone toeschouwer, anekdoten, opwerpingen, reakties, denk maar op. | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
Geen goedkoop avontuurtje, maar wel een verrijking. En gard-sivik lijkt me taai en gezond genoeg, verder. w.k.
● Walasse Ting, die sinds 1952 in Parijs woonde, is zopas terug naar New-York vertrokken. Alleen maar voor één jaar, vertelde hij. Toen hij in 1952 in Parijs aankwam, was dat slechts voor een paar maanden. Dit zou de funktionarissen kunnen verontrusten. Ting, die geen funktionaris is, maar schilder, telt de tijd niet in dagen en maanden maar wel zoals zijn vreemde verbeelding het aanvoelt. Wie kan het dan zeggen wanneer wij hem terugzien.
● Sinds Mei 1957 bestaat de Brusselse Galerie Taptoe niet meer. In enkele maanden toonde ze aan het Belgisch publiek, naast een paar uitgemeten groepstentoonstellingen, het werk van o.m. Wyckaert, Jorn, Ting en Rein D'Haese. Het plotse verdwijnen van deze levendige zaal, de enige in België die uitsluitend de vrije experimentele kunst verdedigde, wordt in vele kringen ten zeerste betreurd.
asger jorn: ceramiek
● Een nieuwe ‘Dictionnaire de la Peinture Abstraite’ verscheen te Parijs (Ed. Fernand Hazan, door Michel Seuphor samengesteld), een mooie uitgave in het genre, met inleidende artikels, meer dan vijf honderd biografische nota's en vele kleurenreprodukties. Kandinsky, Bazaine en Wols zijn er bij, ook Pollok, Alechinsky en de Kooning. Maar vruchteloos zeek je naar de kleinste vermelding dan ook over bv. Dubuffet, Appel, Jorn of Ting. Terwijl je overal stoot op namen als Milo, Mendelson, Burssens, Meerbergen en dan vooral op de reeks Götz, Georges, Bertini, Jenkins, Schultze, Hundertwasser, enz. Het is hier weer niet moeilijk na te gaan wie de manager was die zijn jongetjes vlug naar voren heeft geduwd. | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
● Waarom maakt Baj ronde ongeschoren monsterkoppen? Baj neemt een grote gang met de verloren, vergeten dingen die hij al wandelend vindt en een stuk blauw glas wordt het nieuwe oog van zijn blinde vragende jongen uit de vorige dag en een oude koord de ketting die het idiote meisje gevangen houdt, en als zijn rol doek op is, behangpapier neemt hij en een stuk oud linnen en hij plakt er nieuwe watte op en de oude koord en het stuk glas en hier en daar een jonge vlek kleur en dit is het voornaamste wat er aan aktuele schilderkunst in Italië te vinden is, dit is dan eindelijk de frisse wind na ontelbare dagen vol star formalisme tot Dova en Burri toe. Baj ziet de maan 's avonds, en de maan wordt een gele Baj, 's morgens.
baj: schilderij
|
|