Gard Sivik. Jaargang 2(1956-1957)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] paul snoek / een belgisch eiland 1 Ik heb een slokdarm getekend, met fijne slikkende naalden, bevrucht en bijna wit. Ik heb een zeer blauwe maag, liefste en meer dan dertien harten draag ik voor jou in mijn lichaam. Kon ik tekenen, ik tekende Liefde als een geur. Als de geur van een roodgouden peer, die in uw kleurige longen hangt als een welriekende wasem. 2 Ik ben maar de plooi van een vlinder en zwak als het huis van een huisjesslak. Maar bloeiend, liefste, als een levende appel met glinsterende pootjes. Ik denk soms twee parende zeëen te zijn en soms een ellendige druppel plantaardig bloed. Ik ben soms de flits van een appel, ja. [pagina 20] [p. 20] 3 Stokstijf en sissend van solfer, daar zit een jonge vlaamse mummie om met een lepel op te eten... Wat, denk er niet aan of god, dat wordt een kilozware ramp een koloniale lawine van babies. Vlaanderen in uw mayonaisen klooster, dit is een raad ijsvrij van waarheid: ‘Kleine slangen maken nog geen grote, (of om het met de generaal te zeggen) O mes soldats, démobilisez-vous plus’. 4 Er is iets niet pluis in ons huis. De boa is niet meer betrouwbaar sinds onze pitoreske negers overlopen naar margarine en men de platgelopen legers onder de natiën rangschikt. Jaja, een groene parel in een bad vol groene zeep verbergen, er zijn geen kinderen meer. Een kokende fiets ten prooi der mobilen, dat noem ik een vlammende schande. Vorige Volgende