Gard Sivik. Jaargang 2(1956-1957)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] paul snoek / drie gedichten van esox lucius 1 De taal is een traan (k) lier maar als je wat ouder bent zegt moeder boos: nou, niet meer huilen hoor, daarvoor ben jij al veel te groot. De taal is dus een (k) lier en (k) lieren neemt men zo mogelijk op jeugdige leef- tijd weg, teneinde er op later jaren geen hinder van te ondervinden. De taal is dus geen (k) lier. De taal is een remedie, een afdoend middel tegen buikloop. Een krokodillentraan. [pagina 26] [p. 26] 2 Mijn vader was een uitvinder. Op een morgen vond hij een vlinder uit, die hij vergat te doen vliegen. Ja, vliegen. Toen ging hij dood, = mijn vader, en daar zaten wij met die vlinder van 16 ton 325 kg opgeschept. Maar god zij dank, een dichter kocht hem af en leerde hem vliegen. Hij leerde hem het vliegen. En werkelijk, de vlinder vloog. De vlinder, = het mooiste insect, vloog zich letterlijk dood. [pagina 27] [p. 27] 3 Elk woord is een nekschot, mevrouw. Een deuk in een emmer, een bluts in een ei. Een poging tot over- spel. Maar soms, zo om de 88 dagen is het woord een wonderknaap; althans, een kind met toekomst. Maar weinigen, U heeft misschien zelf kinderen, mevrouw, dragen deze kinkhoest onder water. Het woord is meestal Blaise (een scheetje van) Pascal en soms een tweede scheetje van niemendal. Mes excuses, madame. Vorige Volgende