Gard Sivik. Jaargang 2
(1956-1957)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
walter korun / ou-woorden tot kleine verhalen gewevenEen voor een vallen ze af. Wij staan dan samen te kijken, Nic en ik, droddel en kurk drijvende. Zij is een zeemeermin, ik ben de reiger. Ik druppel in mistbanken neer, ik draver en dronken aarzelend en lichtkooi norrend. Nic is een mooie lichtkooi. Alverzeggend. Een voor een gaan ze weer aan.
●
Is de wapenmaker er niet? De wapenmaker hokt en hoekelt en houwt schorre messen uit het staal. De wapenmaker is een boelmering, hij hovert hoel en wieldemaait. En wieldehoekelt haverberg en zodestrang. Vale vielde zodestrang. Zoekerde. Zofander.
●
Monsieur Berthelé MondainGa naar voetnoot(1) was ziek. Hij had wandelende vuurkoorts. Zijn adem een stoomkoncert. Aan de muren balken blaas. Of zijn haren wrange zouten stroompjes waren, wie kan het nog zeggen. Hij vielde voel het. Plak papier. Zijn armen op hol geslagen wegwijzers. | |
[pagina 6]
| |
Mons. Berthelé Mondain had twee dochters. De ene was lelijk, wachtend op een manier van een minnaar. Liefdeslust. De tweede was mooi en zwanger. Naakt stond zij graag voor de grote koude spiegel. Zij keek haar welige tepels langs. En haar slanke lijnende taille langs. Zij zuchtte: hoe mooi en zwanger. Soms huilde ze, kermde in een hoekje. Liefdessmart. Er waren uren dat de zusters boeide en brok praatten over haar beider visie op de liefde. Lepel en draaisteen waren ze dan. Sigaretten Bastos en Bolan rookten ze dan. Reikhalzend naar nieuwe dagen. Mons. Berthelé Mondain, haren gewassen in rechte lijntjes, de oude grimmige grijns op de mond, Mons. Berthelé Mondain wandelend op het strand. Starend stoekhoudend en horende zeeziek. Het zand koortsig en slaaploos werd het een kroelend en krakend marsmeer van korrels. Hij verbanvloekte het verre ogenblik. Maar zijn vrouw was die twee keer zo verleidend smachtend eenzaam geweest. Telkens werd het een dochter, een dorre en een dronken liefdestuig. Hoe kon hij dit nu weer oplossen. Kon hij ze dood trappen? Het waren geen zwakke onschuldige katjes meer. Zelfmoord is de vlugge roekeloze radeloze oplossing, dacht hij. De zee was een donker bruisje. Broedend op moordlust. Gladde stenen kropen kevers naast zijn voeten.
●
Heb je niet gehoord van de overhoekse de achterhoekse de Appelterre Tabak. Rood en groene plooibladeren. Ik ben een kettingroker, ik ben een hoestende blarige schouwsteen.
●
L'amiral Nelson commandant le bombardement de Copenhague en 1884.Ga naar voetnoot(2) Hoe was dat nu. Daar stond hij weer stobelstrompelend strakkend zijn oude arm. Bork ging zijn baard open, hij vloekte en hoorde zijn stem loeien. Daarna was het weer stil. Hij keek naar zijn oude houten arm. Ditmaal koop ik toch een nieuwe, dacht hij. De kanonnen klikten toe. Drimpel dook hij op zijn doedelzak. De oude admiraal Nelson. Hij speelde doedel zolang elk bombardement duurde. Dan huilden de vlammen weg. Kopenhagen brandde. De meisjes gilden. Een vrouw baarde van angst een muis. In een liefdeshuis duwde een meid haar dopige zeeman van zich af. Zo was het.
● | |
[pagina 7]
| |
Kelan trok zijn hartekiep open. Hij telde er vier. Hij rolde ze samen tot een klein warm bolletje. Toen ging de bel. Kelan sloot vlug zijn hartekiep en teende naar de deur. Hij luisterde bang en keek door het slot. Kelan zag een galokleed en zachte heupen. Het was dus Miriam. Lang aarzelen deed hij niet. Hij deed de deur open en Miriam viel in zijn armen. ‘Liefste, zei ze vurig, eindelijk kan ik je voelen en mijn vel tegen je aanwrijven’. Kelan dacht aan de keren dat dit nog gebeurd was en hij trok zijn stoute schoenen aan. Hij nam Miriam in zijn armen, droeg ze op het divan en maakte van haar een vrouw, datzelfde uur nog, een slanke blonde vrouw met zachte heupen en ogen groot en glanzend van verbazing.
●
Wij staan voor de deur. Wij is het, ik schrijf wij om me niet zo alleen te voelen voor die deur. Struisvogeltaktiek? |
|