2. Natuurlijk is het niet goed afgelopen, dat wij l.p. boon zo erg in de haren hebben gezeten vorig nummer. Een volledige Vooruitrubriek lang heeft de vlaamse schrijver ons van antwoord gediend, en hoe. Met een kennersblik heeft hij gezien hoe onze brief enkel door woede werd ingegeven, woede omdat hij ooit onze inzendingen kelderde, hij die dat toch deed om ons eigen bestwil. Met diezelfde blik heeft hij ook onze geheimste bedoelingen doorgrond, wat hem heeft toegelaten tot de konkluzie te komen, dat wij ons ‘in het stof hebben gegooid om een lovend artikeltje over ons te zien geplaatst worden’, Inderdaad, schreven wij niet: ‘een werkelijk woord van kritiek op ons tijdschrift - wat tegelijkertijd een VERANTWOORDING zou zijn VAN UW NEGATIEVE ROL destijds in de redaktie van tijd en mens - is met geen vergrootglas in uw rubriekje te ontdekken’.
De vraag om lof blijkt ondubbelzinnig.
Ook heeft boon zeker niet vergeefs beroep gedaan op het medevoelen van zijn lezersschaar, wanneer hij zichzelf voorstelt als het ‘slachtoffer’, van een onverwachte aanval, die wij ‘met de geselroede’, op hem hebben uitgevoerd, nog wel op het ogenblik dat wij zagen dat hij ‘met uitgestoken hand op ons toekwam’.
En toch brachten wij nog de lef op om de opname in Vooruit te vragen van een ingezonden brief, waarin wij zijn argumenten probeerden te weerlegen. Dat daar niets kon van komen begrijpt een kind. En nu heeft boon beslist, de zaak te klasseren, nog wel in voor ons vleiende bewoordingen: ‘och kom, wij zijn tenslotte toch allemaal van dezelfde mening’, of zoiets, moet hij gezegd hebben.
In de ogen van het lezend deel van het nederlands taalgebied blijven wij dan wel in het stof liggen - maar dat hebben wij er graag voor over.