Gard Sivik. Jaargang 1(1955)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] pick-nick het waanzinnig bos en notenbalken van de bomen splinters van heftige vogelgesprekken schimmen die glijden tussen gespannen koorden van zon schimmen die dalen op de donkere huid van aloude blaren en misnoegd gras hier had een monster kunnen wonen - een indische reuzenspin - maar de tijd dat wij in monsters geloofden is voorbij op een roodwit zandtapijt van watergras van water geweven en van gras de rose vrouw die mooie bloemen gaart en blaren de man blauwzwart die onder stenen tast naar kevers en geelwit het kind in het geelbruine zand waar het brandramen tekent vol vogels broos is de huid van de vrouw die de huid van de bloemen polijst en het haar van de bladeren streelt hard is de huid van de man lijk de huid van blinde mijnpaarden voor een kever zijn handen te zwaar stil gelijk de vlucht van de vogels de vrije roert het kind hierogliefen in het zachte vel van het zand het zachte vel van de aarde [pagina 13] [p. 13] en de vrouw (in dit lied) de rose bloem in het gras en de man een blauwzwarte kever onder een zonnesteen en het kind de wandelende grasmus losgelaten door het zand de vrouw en de man en het kind gebruiken een maal van water en wind de vrouw ademt bloemen naar binnen de man eet een kever van vuur en het kind drinkt een mus uit het water vol zand de slagtand van de zon werd stomp het licht vloeide weg tussen stenen en gras en de dag sloot zich moe met de dagbloemen toe neen er is geen maan in dit lied van de rose vrouw de broze er is geen stem in het blauwzwarte woud van de man er groeit geen gras in het zand van dit lied van het kind het vrije neen er zal geen vreugde zijn wanneer de vrede uit het land van de nacht ontwaakt en zich naakt ziet staan in een dagelijks huis in een alledaagse straat [pagina 14] [p. 14] en de vrouw (zij was broos in dit lied) gebroken met gebroken vrouwen laat manden witgewassen linnen drogen in haar zwarte handen de witte man in een mijnschacht mannen met een picknickhouweel slaat stuk zijn angst op blauwzwarte stenen en het kind de grasmus losgelaten door het zand slaat uit het klasraam al wat vrij is gade in het picknick de vogels in het witgewassen zand kluwen van verwarde straten en herkauwende huizen een puinoase (er is ook stilte in dit lied) in de steenwoestijn de stad hier had een sprookje kunnen wonen - een oosterse prinses - maar de tijd dat wij in sprookjes geloofden is voorbij paul snoek februari 55 Vorige Volgende