geweten dan hijzelf waarom hij die helling is afgedaald, zij blijft staan en ziet hem rustig komen. Hij weet niet of zij heeft geglimlacht, het zal maar nauwelijks merkbaar geweest zijn, maar zij heeft de armen uitgebreid terwijl hij naderbij komt, en als hij haar omhelst is zij van een eigenaardige warmtegevende koelte. Dit hoorde er ook bij, denkt hij nog, niet verwonderd zelfs. In de toe- noch afnemende halve schemer houdt hij haar sprakeloos tegen zich aangedrukt, en weet niet hoelang ze zo hebben kunnen blijven eer hij er toe komt een eerste woord uit te brengen. Lieve, zegt hij, en herinnert zich dat woord nooit tegen een andere vrouw gebruikt te hebben. Zij antwoordt door zich nauwelijks merkbaar tegen hem aan te drukken, maar spreekt niet. Deze liefkozing doet eindelijk zijn begeerte, die hij die ganse tijd wakker maar als zeer ver beneden zich heeft geweten, langzaam omhoog stijgen, het is of zij al die tijd nodig heeft gehad om zich van vroegere en niet meer gewenste herinneringen los te maken. Een lichte duizeling, achter zijn ogen zinderend, bevangt hem. Hij zal haar nemen en laat langzaam beide handen van haar schouders glijden en langs haar middel en dijen naar beneden. Maar nog voor hij zich op deze wijze verraden heeft schijnt ze zijn bedoelingen te kennen, ze streelt hem en zegt: morgen om kwart over zeven. Die voorlopige weigering ontnuchtert hem niet, de wijze waarop zij het zegt maakt hem zonder meer duidelijk dat zij hiervoor gegronde redenen moet hebben. Zij bukt zich, raapt van onder een struik enkele steekkaarten op en geeft hem die. Ze zijn blanco, enkel de firmanaam en het adres van de voormalige fabriek staan erop gedrukt. Dit gebaar is de bevestiging van hun ontmoeting van vandaag, van die van morgen, en ook het teken dat zij met de ruïnes voorgoed heeft afgerekend, weet hij verheugd. Dan, zonder haar nog gekust te hebben, gaat hij.
Hij staat thuis voor de kleine schrijftafel in zijn kaal studeervertrek. De deuren zijn open en beneden zich