Fumus. Jaargang 7
(2009)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Ulaeus en Arnoldus Bornius.
| |
[pagina 74]
| |
aangeduid als curator van de Latijnse school, waarvan Neuhusius rector was. Men kan dus aannemen dat Neuhusius, die in december 1679 zou overlijden, de auteur van dit gedicht is. Het tweede gedichtGa naar voetnoot5 is van Johannes Ulaeus, het derdeGa naar voetnoot6 van T. de Groot en Ulaeus. Op de laatste paginaGa naar voetnoot7 staat een Graf-schrift door I.U. (Johannes Ulaeus). Theodorus de Groot (1650-1680) was een neef van Ulaeus en één van zijn beste vrienden in Alkmaar.Ga naar voetnoot8 Zowel in het gedicht dat Ulaeus alleen schreef, als in het samen met De Groot geschreven gedicht is sprake van een vader-zoon relatie. De Groot zal als leerling op de Latijnse school met Bornius als leraar te maken hebben gehad. Dat Bornius daar ook les gaf is op te maken uit de verzen: De eerste [= de school] weent om u, om datse uw' wetenschappen,
Waar doorge uytvorschte hoe verre een yeder Scholeling [= spruit, telg]
In Taalkunde, en verstant sijn Maets te boven ging,
Nu met uw' levens draat te samen af sag kappen.Ga naar voetnoot9
Uit Ulaeus' Treur-saang valt op te maken dat Bornius een lang ziekbed heeft gehad, waardoor het een zegen was dat hij door zijn schepper tot zich werd genomen. In april 1679 had Constantijn Huygens de beroemde arts Cornelis Bontekoe (1640-1685), geboortig van Alkmaar, gevraagd de vele kwalen van Bornius te genezen in het vierregelig gedichtje Ad archiatrum Alckmarianum (Aan de Alkmaarse arts ),Ga naar voetnoot10 waarvan de laatste twee regels luiden: Omne feres punctum, post Vesicam, Caput et Cor, / audos hic etiam si medeare Pedes.Ga naar voetnoot11 Of wel, Bornius had last van zijn blaas, zijn hoofd en zijn hart, en ook nog van kreupele voeten. Vlak voor zijn overlijden moet zijn vrouw Agatha nog van een zoon zijn bevallen: Nu hoop ick sal sijn naem herleven,Ga naar voetnoot12
Mits dat sijn andreGa naar voetnoot13 Echt-genoot, [= tweede echtgenote]
Hem uyt haer Kuysche Schoot komt geven,
Een manlijck Spruytje voor sijn doodt,
'tgeen als een Fenix op quam luycken,
Wanneer sijn wijse Vader pas,
In 't naer, en duyster Graf ging duycken,
Gelijck herbooren uyt sijn asch,Ga naar voetnoot14
| |
[pagina 75]
| |
Als proponent was Ulaeus kind aan huis geweest bij de oude predikant. Uit Treur-saang blijkt hoezeer hij hem bewonderde. Dat leverde een tot nu toe onopgemerkt, met liefde geschreven bundeltje funeraire gedichten van voornamelijk zijn hand op. |
|