Fumus. Jaargang 4
(2006)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedrukt te Koningsbergen, Franse complimenten, prijsboeken en vijfmaal Focquenbroch. Nederlandse curiosa in de Russische Nationale Bibliotheek te Sint-Petersburg.Ga naar voetnoot*
|
6.83.91 | W.G. van Fockenbroch: Alle werken uitgegeven door Abraham Bogaert.
Amsterdam, 1696, 8o. 2 volumes. |
6.14.4.53/2 | W.G. van Focquenbroch: Alle de werken (...) uit gegeven door Abraham Bogaert.
Tweede deel. Amsterdam, 1709, 8o. |
6.14.4.53/1 | W.G. van Focquenbroch: Alle de werken (...) uit gegeven door Abraham Bogaert.
Amsterdam, 1723, 8o. |
6.10.2.192 | W.G. van Focquenbrocht [sic]: Min in 't Lazarus-Huys. Blyspel.
Amsterdam, 1732, 8o. |
6.14.9.143 | De verwarde Jalousy. Kluchtspel.
Amsterdam, 1730, 8o. |
Catalogus Russische Nationale Bibliotheek
Toen ik zelf in mei 2002 voor het eerst een bezoek kon brengen aan deze bibliotheek, mocht ik slechts bij hoge uitzondering de catalogus raadplegen. Die voorzichtigheid van de directie van de bibliotheek is niet onbegrijpelijk. De catalogus bestaat uit ladebakken met vloeitjes, waarop de titels in handschrift. Naar schatting gaan er vier à vijf keer zoveel vloeitjes in een bak als kaartjes. Dat bespaart dus ruimte, maar dit materiaal is natuurlijk bijzonder kwetsbaar. Er schijnt ook geen reservebestand van deze catalogus te bestaan. Vandaar dat hij uitsluitend door het bibliotheekpersoneel mag worden geraadpleegd.
De catalogus bestaat uit een onafzienbaar aantal bakken dat in feite de systematische catalogus vormt. Alle titels in die bakken zijn alfabetisch per auteursnaam geordend. De volgende vakken of secties ben ik tegengekomen: theologie, filosofie, geschiedenis, kunstgeschiedenis, Griekse en Latijnse filologie, niet-klassieke filologie, natuurwetenschappen, economie, techniek, libretti, rechten tot 1800 en geneeskunde. De literatuur in de niet-klassieke talen is te vinden in afzonderlijke ladebakken met het opschrift ‘Belles Lettres’. Ze zijn uitgesplitst naar diverse talen: Italiaans, Frans, Duits, Engels enz. Tot die categorie behoren ook de twee bakken die door Ingrid Weekhout in 1993 zijn gedepouilleerd.
Het RNB-bezit aan Nederlandstalige drukken uit de vroegmoderne tijd is qua omvang te vergelijken met dat van de Herzog August Bibliothek, de British Library en de Bibliothèque nationale de France. Naast de twee bakken ‘Belles Lettres Goll.’ met zo'n anderhalf duizend titels bevat de catalogus op alle andere vakgebieden nog veel meer Nederlandstalige werken, samen tussen de 3 à 5000 titels. Daarnaast bevat hij naar schatting vijf maal zoveel boeken die gesteld zijn in een andere taal dan het Nederlands en die in de ‘oude’ Nederlanden zijn gedrukt. Het totale aantal neerlandica (= boeken in het Nederlands en drukwerk uit de Nederlanden), komt hiermee naar schatting op 35.000 titels.
Załuski
Dat de RNB zo'n enorm aantal oude drukken bezit, is vooral te danken aan de Poolse gebroeders Andrzej Stanislav Załuski (1695-1758) en Józef Andrzej Załuski (1702-1774) die beiden West-Europa hadden bereisd. De oudste was bisschop van Kraków en hij schijnt meer verlicht of moderner te zijn geweest dan zijn jongere broer die bisschop van Kiev was. Toch is het vooral de laatste, namelijk Józef Andrzej Załuski, die als bibliofiel een enorme boekenschat heeft vergaard. Zijn bibliotheek telde ongeveer 230.000 boeken en ca. 10.000 handschriften toen hij haar in 1748 aan de Poolse natie schonk. Deze openbare instelling (genaamd Biblioteka Rzeczypospolitej Załuskich) werd ondergebracht in een apart gebouw te Warschau en vervolgens door de bibliofiele bisschop flink voorzien van nieuwe aankopen. Toen
Załuski zich in 1767 heftig verzette tegen Pruisische en Russische aanspraken die het voorspel vormden van de Eerste Poolse Deling, werd hij onder Catharina II door de Russen gearresteerd en verbannen naar Kaluga (188 km ten zuidwesten van Moskou). De Deling vond plaats in augustus 1772 en het jaar daarop mocht Załuski uit ballingschap terugkomen. Toen hij - na ruim vijf jaar afwezigheid - werd geconfronteerd met de ruïneuze toestand van ‘zijn’ bibliotheek, brak zijn hart.Ga naar voetnoot2 Zijn bibliothecaris en bibliograaf Jan Daniel Andrzej Janocki (1720-1786) die in 1752 de eerste gedrukte catalogus van de bibliotheek had bezorgd,Ga naar voetnoot3 bleek praktisch blind te zijn geworden en een (ongetwijfeld zwaar onderbetaalde) onderbibliothecaris had voor een zacht prijsje veel boeken verpatst. In 1774 zou Załuski overlijden, maar gelukkig waren voor het voorbestaan van de bibliotheek bijtijds bestuurlijke en financiële voorzieningen getroffen. Het zou helaas uitstel van executie blijken te zijn. Bij de Derde en laatste Poolse Deling in 1795 maakten de Russen zich van de bibliotheek meester en brachten haar over naar Sint-Petersburg, waar ze de grondslag vormde van de keizerlijke bibliotheek die in 1814 haar poorten voor het publiek opende. Mikhail Ivanovich' Antonovsky, die de verzameling indertijd heeft gecatalogiseerd, schreef dat ze 389.961 stuks telde, inclusief handschriften en ander materiaal, maar exclusief de 40.618 prenten. Een register van 13 maart 1797 heeft het over 383.647 stuks (inclusief handschriften), plus 163.538 stuks, zijnde pamfletten en ander kleiner materiaal, en voorts 1802 beschadigde boeken in verschillende talen.Ga naar voetnoot4 Hoewel er tijdens het transport van Warschau naar Sint-Petersburg vele boeken en handschriften schijnen verloren te zijn gegaan, heeft kennelijk het grootste deel toch Rusland bereikt.Ga naar voetnoot5 Die collectie vormt zodoende nog steeds het hart van het oude bezit van de RNB. Na de Vrede van Riga in 1921 is een groot deel van de handschriften door de Sovjet-Unie aan Polen teruggegeven. Achteraf gezien, had men dat beter kunnen laten. Slechts een heel klein deel daarvan zou in 1944 de ‘Ausradierung’ van Warschau overleven.Ga naar voetnoot6 Toen ging bijvoorbeeld ook Vondels kladhandschrift met de vertaling van de Gerusalemme liberata verloren. Dit document uit de voormalige Załuski-collectie was niet alleen het omvangrijkste handschrift van Vondels hand, maar het was ook nog voor de Nederlandse literatuur van een onschatbare literatuurhistorische waarde. Daarin was namelijk te zien hoe onze grootste dichter aan de hand van Tasso heeft geleerd om een epos te schrijven.Ga naar voetnoot7
Over speciale collecties met neerlandica in de Russische Nationale Bibliotheek, zoals die van boeken en handschriften van Jan Pieter van Suchtelen (1751-1836), is recent uitvoerig door
Otto Lankhorst gepubliceerd.Ga naar voetnoot8 Maar er is meer: dezelfde heeft ook als eerste vastgesteld dat in de RNB het enorme aantal van 830 Nederlandse boekhandelscatalogi uit de vroegmoderne tijd berust. Daarvan zou ongeveer de helft een unicum zijn, anders gezegd: de helft zijn exemplaren die tot dan toe in geen enkele andere bibliotheek getraceerd waren.Ga naar voetnoot9 De databank Book Sales Catalogues of the Dutch Republic 1599-1800, die door Henk de Kooker bij de Opleiding Nederlandse Taal en Cultuur te Leiden wordt beheerd en uitgebreid, telt 847 exemplaren uit de RNB.Ga naar voetnoot10 Daarvan zijn er 577 verfilmd en op microfiche gepubliceerd door de Leidse firma IDC. Daarmee is de RNB op twee na de bibliotheek met het grootste bestand aan oude Nederlandse boekhandelscatalogi. Ter vergelijking: de grootste is de Bibliotheek van de Koninklijke Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels te Amsterdam. Zij bevat 1001 exemplaren, waarvan er 915 zijn verfilmd. De Bibliothèque nationale de France te Parijs is een goede tweede met 978 exemplaren (608 verfilmd). Met zijn 847 exemplaren (577 verfilmd) komt de RNB op een derde plaats, vóór de Herzog Augustbibliothek te Wolfenbüttel (815 c.q. 534 verfilmd). De British Library te Londen (toch niet de geringste) bezit ‘slechts’ 327 exemplaren, waarvan er 108 zijn verfilmd. Overigens, anders dan dit in de tijd van Lankhorsts onderzoek nog was, is niet langer de helft van het exemplaren in de RNB een unicum. De databank telt nu 393 Sint-Petersburgse unica.
Koningsbergen
Het is niet mogelijk om in een kort bestek verslag uit te brengen over alle unica die ik in mei 2002 en bij een hernieuwd bezoek in april 2006 in de Russische Nationale Bibliotheek ben tegengekomen. Ook de handschriften laat ik hier buiten beschouwing. Dat er sporadisch Nederlandstalige boeken werden uitgegeven in het Oost-Pruisische Koningsbergen is niet algemeen bekend, maar het feit is op zich niet zo verbazingwekkend. De handelsbetrekkingen tussen de Republiek en de steden van het Oostzeegebied zijn vanouds belangrijker geweest dan welke handel ook. Koningsbergen of Königsberg is nu de Russische stad Kaliningrad en tevens de hoofdstad van een gelijknamige Russische provincie die tussen Polen en Litouwen ingeklemd ligt. Als universiteitsstad is Koningsbergen vooral beroemd vanwege haar boegbeeld, de filosoof Immanuel Kant (1724-1804). Wat is er bekend over de boekhandel en Nederlandse boeken aldaar? Weinig.Ga naar voetnoot11 Van Eeghen vermeldt dat na het overlijden van Daniël Elzevier in 1680 een zekere Hendrik Lange te Koningsbergen voor 56 gulden en 6 stuivers bij Elzevier in de schuld stond. Helaas valt uit haar gegevens niet op te maken of Lange een privéklant was dan wel een boekhandelaar.Ga naar voetnoot12 De boekhandelaar Marc Huguetan (werkzaam te Amsterdam in 1687-11703) had boeken in opslag op verschillende locaties, onder meer te Koningsbergen bij Pierre Seignoret in 1694.Ga naar voetnoot13 In 1718 kreeg boekhandelaar Pierre Humbert (werkzaam te Amsterdam in 1708-1755) het notarieel transport van alle koopmanschappen, gilden, boeken en papieren van Louis PerjodeGa naar voetnoot14 en in 1754 lagen boeken van de handelaar Pierre Mortier opgeslagen te Koningsbergen onder de directie van Elie Saint Blanquart.Ga naar voetnoot15 Voorts wordt in het archief van de desolate boedelkamer van het Amsterdamse gemeentearchief de drukker Jacob Cornelis Schoots van Capelle vermeld. Hij werd lid van het boekverkopersgilde in 1746 en was afkomstig uit Koningsbergen,
maar door zijn huwelijk met een Amsterdams meisje verkreeg hij op 16 september 1746 het Amsterdamse poorterrecht.Ga naar voetnoot16
Op vastere grond bevinden we ons, wanneer we Nederlandstalige werken tegenkomen waarvan men op grond van hun inhoud kan vaststellen dat ze logischerwijs in Koningsbergen moeten zijn gedrukt. Zo berust in de RNB een tot nu toe onbekende druk van een epithalamium voor het echtpaar Cornelis van Beveren en Maria Heindriks, getrouwd te Koningsbergen op 14 mei 1647. Dit gelegenheidsgedicht verscheen in druk om de feestviering (‘Inwyingh’) van hun huwelijk op te luisteren. Het telt 24 strofen van zes versregels per strofe met rijmschema aaB-ccB. Het is ondertekend door een ‘Rymer’ die zich verschuilt achter de zinspreuk: ‘En yder is wtlegger van syn eygen woorden’. De gebezigde drukletter ziet er onnederlands uit, vooral vanwege de eind-n en -e die ouderwets Gotisch (civilité-achtig) aandoen. De titel van het gedicht luidt: Inwyingh van den hoogtytlycken eerendagh des Hr. Cornelis van Beueren ende Jufvrouw Maria Heindriks, echtelyck t'samen gegeuen den 14. May 1647. In Coningsbergen.Ga naar voetnoot17 De taal is weliswaar Nederlands, maar doet denken aan Platduits (Niederdeutsch), bijvoorbeeld ‘hy wunst’ (strofe 18) voor ‘hij wenst’, ‘Ee’ (str. 22) voor ‘huwelijk’, ‘het geschagh’ (str. 23) voor ‘het geschiedde’ enz. De algemene strekking van het gedicht is niet moeilijk te vatten. Bij de viering van het huwelijk van Van Beveren en Heindriks, komen - naar oud gebruik - de gasten huwelijkscadeaus aandragen. Tot die gasten behoren de goden uit de Klassieke Oudheid die hun gewone verblijfplaatsen verlaten, om langs te komen. Zo ook Neptunus
Komen de overige bruiloftsgasten met allerlei wensen en cadeaus, de ‘Rymer’ van het epithalamium komt met ‘Pampier’ (str. 17). Dat is allemaal goed te volgen. Lastiger wordt het bij de volgende strofe:
Het huis te Britten was in de zeventiende eeuw een bekend begrip. Een andere benaming daarvoor is Brittenburg of Arx britannica. Dit was een Romeins bouwwerk vlak vóór de kust bij Katwijk aan Zee, gelegen ongeveer halverwege tussen Katwijk en Noordwijk ter hoogte van het huidige Esro-Estec terrein. Het schijnt in de Oudheid een Romeinse vuurtoren te zijn geweest, mogelijk 60 meter hoog, waarvan de restanten in de zestiende en zeventiende eeuw nu en dan te zien zijn geweest als het water zich bij hevige stormen teruggetrokken had. Geleerden hebben er toen over gepubliceerd en er bestaan ook afbeeldingen van.Ga naar voetnoot18 Maar waarom moest zo nodig in dit Koningsbergse huwelijksdicht een Katwijker de bruiloft bijwonen? En dan die 48 echtparen, plus nog eens 3 die ‘een heel volmaakte enzovoorts’ opleveren. Het etc dient hier ter vervanging van bijvoorbeeld ‘pot’ of ‘sot’, althans ter vervanging van een vermoedelijk ongepast woord dat rijmt op -ot Mogelijk is hier zelfs geen sprake van de Katwijkse oude vuurtoren, maar van allerlei toespelingen op Koningsbergse eigenaardigheden die het bruidspaar ongetwijfeld terstond begreep, maar die ons nu helaas ontgaan. Met de volgende strofe is de dichter evenmin de huidige lezer zeer behulpzaam. Men oordele zelf:
Is al dat Nederlands de Pruisische zetter soms wat te machtig geworden? Het ‘ran’ in de tweede regel moet ‘van’ of ‘aan’ zijn, dat begrijpen we nog wel. Maar wat zijn toch Alibanden? Raadpleging via Google leert dat men in het Oosten van Duitsland daarmee soms schertsenderwijs de Turkse volksgenoten aanduidt. Maar het lijkt me sterk dat Alibanden in 1647 in Koningsbergen al diezelfde betekenis had. Ik hou het op de betekenis ‘potsenmakers’, op grond van ‘alibanderij’ dat in het Woordenboek der Nederlandsche Taal wordt toegelicht als ‘dartelheid, grappenmakerij, losbandigheid’.Ga naar voetnoot19 Tot zover het Nederlandstalige Koningsbergse drukwerk uit de zeventiende eeuw, wellicht komt er bij grondige naspeuring nog meer boven water.
De uitgaven van Johann David Zäncker te Koningsbergen
In de eerste helft van de achttiende eeuw treffen we in Koningsbergen een boekhandelaar aan die een viertal Nederlandstalige werken heeft uitgegeven. Dit was Johann David Zäncker, bekend als uitgever van geleerde werken in het Latijn en Duits met een hoogwaardige status.Ga naar voetnoot20 Bij hem verschenen toneelstukken van de uit Haarlem afkomstige jurist Cornelis Hoofman (1670-na 1723?).Ga naar voetnoot21 Deze was de jongste zoon van de welgestelde Haarlemse koopman Joost Hoofman en van Sara van Amerongen. Cornelis Hoofman had te Koningsbergen een bloeiend handelshuis. Daarnaast beoefende hij de dichtkunst in het Nederlands, maar hij was ook geïnteresseerd in het toneel ter plekke en ging bijvoorbeeld de opvoering van het treurspel Grossmüttiger Rechts-Gelehrter, Oder Sterbender Aemilius Paulus Papinianus (uit 1659) van Andreas Gryphius zien. Aan zijn oudste zuster Elisabeth Koolaart-Hoofman (1664-1736), die als literator bekender is geworden dan hij, droeg hij zijn eigen treurspel op, getiteld Papinianus, of regts-geleerde heldenmoed (1723).Ga naar voetnoot22 Hij schrijft in de dedicatie van 20 april 1721 dat hij dit stuk al voor de helft af had, toen hij te Koningsbergen de opvoering ‘in het Hoogduits' van Gryphius’ Papinianus bijwoonde. Omdat de opzet van zijn eigen stuk anders - vooral moderner - was, zette hij door en voltooide het, hoewel hij in het algemeen de toneelwerken van de Silezische dichter bewonderde.Ga naar voetnoot23 Zijn eigen literair werk noemt Hoofman ‘liefhebberij’ die voortkomt uit ‘liefde tot het Vaderland en tot de moederspraak’ en hij bestemt het voor de ‘Liefhebberen in Nederland’. Hij is zich er zeer bewust van dat hij zich bevindt ‘in een vreemd land, daar de grens is van alle Duitse taalen’ en dat hij door ‘Nederduitsch te digten’ wellicht anderen kan stimuleren ‘om iets beters te schryven’. Voor zichzelf wenst hij geen andere beloning ‘als dat ik in Nederland ook niet geheel vergeeten mag blijven’.Ga naar voetnoot24
In zijn woord vooraf ‘Aan de Nederlandse digters’ betoont hij zich buitengewoon lyrisch over de omgeving waarin hij vertoefd. Stijl en taal van Hoofman zal de lezer van nu onwillekeurig associëren met een Bommelverhaal van Marten Toonder. Om die reden alleen al verdient die passage in haar geheel hier te worden te geciteerd:
Alhoewel de Noordster hier nog steiler staat, en schoon de woonplaats van Gothen en Sarmaaten hier van ouds geweest is; dit land is egter zoo yselyk niet, of geheel ontbloot van voorwerpen om lieffelyke denkbeelden te verwekken. Het digte koorn, golft, door den wind beweegt, op de bultige heuvelen, doorsneden met vlieten en stroomen, die zig krommen door de laage beemden. De met bossen begroeide bergen spiegelen zig in de stille meeren, daar scheepdraagende stroomen uit voortkomen. De Dennen en Pynboomen schaakeeren met haar tweederlye groen de woeste wouden: gelyk zy de koude trotsen, vind zelf by laage zonneschyn, de Reiziger geneugte langs de witte sneeuw tussen haar wintergroen doorgevoerd te worden. Het Hokkerland steekt zynen kruin om hoog, en dient den zeeman tot baak. In het Oliefse dal ziet men uit het begroeide Kassoebse gebergt lieflyke beekjes vloeyen, en zig storten in de
naabuurige zee, die levendig is van af en aanzeilende, of ten anker leggende schepen, voor de haven van Wysselmonde [=Weichselmünde, in het Pools Wisłoujście]. Het Baltise Meer spoelt barnsteen uit de steile oevers van Saamland, in welkers ingewanden het zelve geteeld werd, en de ontdekte waarheid overtuigt de oudheid van verzieringen [= verzinsels]. De Heidense Borussen [= Pruisen] bewoonden dit land nog voor vyf eeuwen: maar de Kruishelden hebben het daar naa veroverd. De Boheemse Koning Ottokaar kwam den Ridderen te hulp, en liet op eenen heuvel ter regter zyde van den dobbelen Pregel een Slot of Vesting bouwen. Sedert is eene groote Stad, die de heuvelen wederzyds, en des Pregels vlakte tussen beyden beslaat, daar om heen gegroeit, welke nog ter geheugenis van haar eersten stigter, den naam van KONINGSBERG voert.Ga naar voetnoot25
Zoals in het geval van het epithalamium uit 1647 doet de typografie van Hoofmans Papinianus onnederlands aan. Ze mag dan een minder opvallende Duitse indruk maken dan die van de Inwyingh, toch is ze zo afwijkend dat Hoofmans toneelstuk van een Koningsbergse pers afkomstig moet zijn.
Eerder in 1711 had Cornelis Hoofman kennelijk Katharina Lescailje zo ver gekregen dat ze zijn vertaling naar het Italiaans van Torquato Tasso's Amintas in rijmloze verzen (het origineel was eveneens in rijmloze verzen) uitgaf, zoals blijkt uit het impressum en uit de dedicatie aan haar die gedateerd is ‘In Koningsberg’, 1 mei 1711.Ga naar voetnoot26 Het colofon vermeldt uitdrukkelijk dat Johann David Zäncker te Koningsbergen ‘inde Löbenicht’ de drukker ervan is geweest.Ga naar voetnoot27 Geen wonder dat ook dit werk een onnederlandse typografie en vormgeving heeft. In 1717 werd Hoofmans Adelheide, Bosch-Tonneel-Spel te Amsterdam bij Hendrik van de Gaete uitgegeven.Ga naar voetnoot28 Kops, de biograaf van Hoofmans zuster Elisabeth, vermeldt evenwel uitdrukkelijk dat die drie stukken van Cornelis Hoofman ‘te Koningsberge, daar hij zig, ter bevorderinge zyns koophandels, had nedergezet’ gedrukt zijn.Ga naar voetnoot29 Wat Adelheide betreft betwijfel ik dat, want typografie en vormgeving zijn daarin eerder Nederlands dan Duits. Bovendien ontbreekt elke verwijzing naar de Koningsbergse drukker Zäncker, zodat ik - in tegenstelling tot Kops - meen dat dit werk in Nederland is gedrukt.
Een vierde Nederlandstalige werk waarbij de Koningsbergse drukker zou betrokken zijn geweest, is een anoniem uitgegeven blijspel uit 1727 van Gijsbert Tysens (1693-1732).Ga naar voetnoot30 Het impressum ervan luidt: ‘Te Koningsbergen, By Joh: D: Zanker, 1727’. Dat er reden is om te twijfelen aan de daadwerkelijke betrokkenheid van Zäncker, heeft opnieuw te maken met de Nederlands uitziende typografie en vormgeving. De Amsterdammer Tysens, wiens naam ook als Tyssens, Tijsens en Tijssens wordt gespeld, had een Antwerpse vader. Anders dan Hoofman, lijkt hij geen speciale band met Koningsbergen te hebben gehad. Tysens was weliswaar meer dan twintig jaar jonger dan Hoofman, maar het is mogelijk dat deze laatste heeft gefungeerd als tussenpersoon met het oog op de uitgave bij Zäncker. Er zijn evenwel twee overwegingen die ons tot voorzichtigheid manen: primo, we weten niet wanneer precies Hoofman is overleden.Ga naar voetnoot31 Secundo, we hebben evenmin bewijs van een band tussen die twee toneeldichters. De eventuele betrokkenheid van Hoofman kan daarom nu niet meer dan een losse suggestie zijn. Het blijspel waarom het hier gaat, verscheen zonder de naam van de auteur en is getiteld De belaghelyke inteke-
naars, Of de nieuwe inventie der boekverkopers.Ga naar voetnoot32 Het gaat hier om een satire op aan speculatie-zucht lijdende bibliomanen. De vraag is of om die reden het stuk buiten het bereik van de Amsterdamse boekverkopers zou zijn uitgegeven? Wat dreef Tysens er trouwens toe om dergelijke stof te behandelen? Kon hij het niet meer aanzien hoe boekenliefhebbers al hun geld besteedden aan kostbare folianten in plaats van aan de producten van een literair auteur als hijzelf? Aan de boekhandelaars wordt in het stuk schraapzucht verweten en aan de kopers domme speculatie-zucht. Verwachtte Tysens soms repercussies vanwege allerlei boekhandelaren die meenden dat ze in een kwaad daglicht werden gesteld, en heeft hij daarom gekozen voor een uitgever in het verre Koningsbergen? Bestonden types als Boeknar, de held van dit blijspel, ook in het echt? Met andere woorden: hoe werkelijkheidsgetrouw geeft Tysens de toenmalige situatie weer? Ik ben van plan om daar elders in een publicatie, gewijd aan dit blijspel, nader op in te gaan.
Waar gaat het stuk over? Boeknar laat zich door boekhandelaren het hoofd op hol brengen om in te tekenen op allerlei kostbare folianten, liefst meerdelige uitgaven die over lengte van jaren zullen verschijnen. Niet omdat hij zo leergierig is of van lezen houdt, maar omdat hij hoopt dat ze snel in waarde zullen stijgen. Deze vorm van speculatie is het waarop in de titel van het stuk wordt gedoeld met ‘de nieuwe inventie der boekverkopers’. Boeknar koopt tientallen exemplaren, als hij de kans krijgt. Hij heeft zelfs een pakhuis moeten huren om alle boeken op te slaan. Deze verdwazing, geldverspilling en verwaarlozing van de eigen negotie stuiten op hevig verzet vanwege zijn meer realistisch ingestelde familieleden, zoals zijn echtgenote Margriet, dochter Sofia en zwager Ongeveinst.
Hoe staat het met het realiteitsgehalte van dit satirische drama uit 1727? Niet slecht, want zoals de meeste satires bevat ze naast alle overdrijving een kern van waarheid. Intekening op te verschijnen boeken was weliswaar toen geen nieuw verschijnsel,Ga naar voetnoot33 maar Ligtelijn beschouwt 1726 als ‘een topjaar’ met 15 nieuwe projecten. Haar verklaring luidt dat na het debacle van de windhandel (1720) de economie in de Republiek weer was aangetrokken. Intekenen was vooral lucratief voor boekhandelaren,Ga naar voetnoot34 maar het ‘appetijtelijke lokaas dat de intekenaren voor
hun voorfinanciering meestal in het vooruitzicht werd gesteld, een exclusieve intekenkorting van 25% tot 30%, bleek in de praktijk in veel gevallen niet te worden gerealiseerd’.Ga naar voetnoot35 Tysens zag kennelijk - na de windhandel - een nieuw debacle opdoemen. Dat de boekenprijs na intekening wel eens flink kon zakken in plaats van te stijgen, die gedachte zal wel niet bij die gretige intekenaars zijn opgekomen. Ik neem aan dat de prospectussen van de boekhandelaars waarin de voorwaarden en voordelen van de voorintekening stonden beschreven, het evenmin daarover hadden.Ga naar voetnoot36 Dat particulieren bij voorintekening vele exemplaren van hetzelfde boek aanschaften, is eveneens een verschijnsel dat niet door Tysens is verzonnen, maar dat aan de werkelijkheid is ontleend. Van Eeghen heeft er al op gewezen dat een zekere Jan Heineken Hermanszoon te Bremen als particulier intekende op zestien exemplaren van het Vervolg op Flavius Josephus (verschenen in 1726-27). De meeste gegevens over particulieren die intekenden, hebben we te danken aan Kees Gnirrep die heeft uitgezocht hoe in 1698 Klein Asia van Cornelis de Bruijn bij voorintekening op de markt is gebracht. Een intekenaar zoals de Gelderse edelman Jan van Arnhem bestelde 37 exemplaren van dit werk. Gerard Zas van Bossche bestelde achttien exemplaren voor de Admiraliteit van de Maze te Rotterdam. Onder de Amsterdamse kooplieden, woonachtig op de Herengracht, konden 21 intekenaren worden getraceerd. Johannes Bronkhorst, pasteibakker te Leiden, later in Hoorn, wilde 21 exemplaren. Nu en dan zat tussen al die lieden ook een koper van het type boeknar, zoals de Haagse medicus Theodorus Schoon, volgens Gnirrep een vehement pamflettist en volgens Lindeboom iemand met mogelijk psychopathische trekken, die achttien exemplaren wilde. De auteur zelf, Cornelis de Bruijn, hield overigens rekening met winstbejag bij zijn afnemers, want hij beloofde hun dat ze hun exemplaren zouden ontvangen om die ‘naar haar Ed. goetvinden te verkopen ofte distribueren’ één maand vóórdat de boekhandel die zou krijgen.Ga naar voetnoot37
Al met al wordt nu duidelijk dat een Amsterdamse uitgever niet zal geneigd zijn geweest om met dit toneelstuk naar buiten te treden. De satire kon gemakkelijk worden betrokken op een of meer uitgevers en op een of meer boekenkopers. Als het stuk al in Amsterdam is gedrukt, zal de uitgever niet hebben gewild dat zijn naam en toenaam in het impressum werden vermeld. Scheve ogen en een aangetaste reputatie zijn niet bevorderlijk voor de handel en Tysens' satire zat de werkelijkheid wat te nauw op de huid. Om die reden wellicht kon een impressum van een betrouwbare uitgever in het verre Koningsbergen geen kwaad, ook al omdat zowel de toneelliefhebbers als de boekhandelaren min of meer bekend waren met het feit dat Johann David Zäncker niet zo lang geleden stukken van Cornelis Hoofman had gedrukt. Bij de oplettende lezer echter van Tysens impressum zal het ontbreken van de Umlaut op de a en het weglaten van de c in de naam van de Koningsbergense uitgever (Zanker i.p.v. Zäncker) enig wantrouwen hebben gewekt. Hij kon bezwaarlijk de drukker ervan zijn geweest, luidt dan de redenering, want dergelijke spelfouten in zijn eigen naam zou iemand als Zäncker mogelijk niet hebben laten passeren. Het belangrijkste argument evenwel is dat typografie en vormgeving er volstrekt Nederlands uitzagen. Om die redenen denk ik dat we bij Tysens' stuk te maken hebben met een fictief impressum en dat het werk in feite van een Nederlandse pers is afkomstig is. Door in het impressum Koningsbergen te noemen en door de naam van de vagelijk bekende Zäncker te suggereren kon een Nederlandse drukker-uitgever de scheve ogen van zijn collega's vermijden.
Franse complimenten
Onder de Nederlandse unica in de RNB berust een conversatieboek, tevens etiquetteboek dat een voorbeeld is van gebruiksliteratuur, typerend voor deze collectie. Wat zijn overlevingskansen betreft, vormt dit type boeken een kwetsbare categorie, juist omdat conversatieboeken in hun eigen tijd intensief zijn gebruikt. Enige tijd daarna waren immers de zegswijzen verouderd; voor de moderne lezer klinken ze zelfs in veel gevallen bespottelijk. Het boekje is tweetalig: op de versozijde van elk blad staat de Franse tekst in romein en op de rectozijde de Nederlandse tekst in een Gotische letter (textura). Het totale aantal bladzijden bedraagt 252. De titel van het boek luidt: Les complimens francois; Contenant diverses fleurs choisies de l'eloquence. De la traduction de G. Beyer. De Fransche plicht-plegingen; Vervatende de veelerhande uytgeleese bloemen der welsprekentheyt. Vertaelt door W. Beyer.Ga naar voetnoot38 Het exemplaar in de RNB bevat op de titelpagina het merkteken van J.D. Janocki, de vroegere bibliothecaris van de Załuskibibliotheek te Warschau. Een schutblad voorin bevat in inkt in een 17de of 18de eeuwse hand de eerste drie strofen van een lied dat begint met: ‘Vn iour pieros voyant margo’. Het boek bevat beleefdheidsformules voor gebruik in allerlei levensomstandigheden, met daarnaast voorbeelden van gesprekken en brieven (onder meer liefdesbrieven en troostbrieven) in de twee talen. Het werk is duidelijk bestemd voor de hogere klasse, gezien de conversatie tussen de personen A en B. Hun gesprek, getiteld ‘Promenade/ Wandeling’, speelt zich af te Parijs, waar A aan B voorstelt om naar ‘les Tuilleries’ of ‘les jardins de l'Hotel de Luxembourg’ te gaan (vertaald als resp. ‘de Tichelryen'en 'de Tuynen van 't Hof van Luxemborg’). Onderweg komt het studieuze leven aan de orde. Edelman B meent namelijk: ‘dat de study 't gemoet verstompt, dat noyt schrijf-koker goeden degen was’, waarop A repliceert: ‘Mijn Heer, men moet de waerschouwing van een dapper en geleert Hovelingh na volgen, die tot een sijner vrienden segt: leest niet vele boeken maer leest veel.’ B laat zich overtuigen, zijn huisleraar had dit ook al herhaaldelijk betoogd: ‘maer ik geloofde een edelmoedige daet te doen, sijne heylsame raden te verachten, en de pluymstrijkers te volgen die, om my te gelieven, de geleertheyt lasteren, als een sake den Adel onweerdich’.Ga naar voetnoot39
Uit het woord vooraf aan de ‘Beminde Leser’ blijkt dat Willem Beyer een Franse Schoolmeester is geweest die jarenlang een eerdere versie van dit boek heeft gebruikt tijdens zijn lessen aan de schooljeugd. Het nut daarvan bleek hem dagelijks en daarom bleef hij het gebruiken. Beyer verzorgde niet alleen elementair onderricht in het Frans, maar hij leerde de kinderen ook schrijven en daartoe gebruikte hij enige tijd een Nederlandse vertaling. Het probleem was dat hij niet zelf de vertaling had gemaakt, terwijl die krioelde van de fouten en vaak onbegrijpelijk was, ook al legde men het Frans naast het Nederlands. Daarvan geeft hij met nauwelijks ingehouden verontwaardiging ‘twee of dry staeltjes: om dese woorden over te setten; La resolution que j'ay prise seyt hy [= de vertaler, K.B.] 't voornemen dat ik getrokken heb: om dese te vertalen, Vn gentil homme recerche en tout honneur une Demoiselle, een Edelman bejaegt met de winden van deught en eer een Juffrouw/Ga naar voetnoot40 en elders voor nous ne vous alleguerons point les defenses des duels, wy willen u de beschuttingen der weerzijdige leedklagingen niet voorhouden.’Ga naar voetnoot41
Aan John Gledhill komt de eer toe om Beyer als taalkundige op de kaart te hebben gezet, maar daarmee drongen de prestaties van Beyer niet door tot het jongste standaardwerk waarin
oude grammatici aandacht krijgen.Ga naar voetnoot42 Geheel ten onrechte. In 1661 publiceerde Beyer een grammatica van het Frans, Nederlands en Engels (bovendien was elke grammatica vertaald in de drie talen). Zijn Nederlandse grammatica is zodoende de tweede volledige grammatica die in het Engels op de markt is gebracht en de eerste in het Frans. Het was ook de eerste grammatica in het Engels die als afzonderlijke uitgave verscheen.Ga naar voetnoot43 Van de vier oude grammatici die Nederlandse spraakkunsten in het Engels hebben geproduceerd, was Beyer de enige Nederlander en de enige schoolmeester (de Engelsen zijn: Hexham, Hillenius en Richardson).Ga naar voetnoot44 Gledhill heeft als eerste de grammaticus Willem Beyer proberen te onderscheiden van diens naamgenoten in de zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot45 Zo mag men onze taalkundige niet verwarren met de Haarlemse kanunnik Willem Beyer die pastoor van Assendelft was, tevens mogelijk de auteur van geleerde werken in het Latijn. Deze werd in 1673 uit zijn functies gezet door de apostolisch vicaris.Ga naar voetnoot46 De Beyer die we zoeken is vermoedelijk protestant. Gledhill moest voornamelijk varen op de inleidingen in beide hem bekende edities van Beyers spraakkunst (1661, 1681) en leidde daaruit af dat de man al vanaf 1630 als schoolmeester werkzaam moet zijn geweest. Naast schrijfonderricht, rekenen en Italiaans boekhouden leerde Beyer zijn pupillen spellen, lezen en vertalen in het Frans, Nederlands en Engels. Hun kennis testte hij vier maal daags: ‘je fais translater à mes disciples quatre fois par jour, & tout passe l'examen’.Ga naar voetnoot47 Gledhill heeft verder gezocht en heeft het waarschijnlijk bij het rechte eind als hij hem tenslotte identificeert als Willem Ghijsbrechtsen Beijer, geboren te Mijnsheerenland in de Hoeksche Waard (nu gemeente Binnenmaas) en getrouwd in 1653 met Geertruyt Joostendochter uit Dordrecht. Zijn spraakkunst, waarvan tot nu toe geen exemplaar in Nederlands openbaar bezit is getraceerd, verscheen onder de titel: La vraye instruction des trois langues la Francoise, l'Angloise, & la Flamende: proposee en des regles fondamentelles & succinctes, un des mots les plus usitez, & des colloques utiles & recreatifs; ou, horsmis d'autres discours curieus, le gouvernement de la France se deduit historiquement & politiquement: mise en ces trios langues par Guillaume Beyer. De rechte onderwyzinge van de Fransche, Engelsche en Nederduitsche Talen: Bestaende in Kortbondige gront-regels/ verzameling gebruikelikste woorden/ en in nutte en vermakelikke Zamenspraken;/ onder andere/ de jegenwoordige regeringe van Vrankrijk/ historischen staets-wijze verhandelt wort. Right instruction of three languages, French, English and Dutch: consisting in succinct fundamentall rules, a collection of usuall words, and profitable and pleasant dialogues, in which, other, there is an historicall and politi-
call discourse of the government of France Dordrecht: Jasper et Jean Goris, 1661. 8o.Ga naar voetnoot48 Gledhill kent een tweede druk uit 1681, maar het is mogelijk dat er in 1665 ook een gewijzigde versie is verschenen, gezien de advertentie in de Oprechte Haerlemse Courant van 23 mei 1665. Daarin wordt althans de verschijning van het boek aangekondigd zonder het Engelse onderdeel:
Tot Dordrecht, by Iasper en Ioannes Goris, werdt ghedruckt en sal eerstdaeghs uytgegeven werden de rechte Onderwijsinge van de Fransse Tale, voorgesteldt in drie Deelen, kortbondige Grondt-regels, versamelinge der ghebruyckelyckste Wooorden, en tot ghebruyck van dese beyde in nutte en vermaeckelijcke Samen-spraecken. In 't gheheel oversien en doorgaens verbetert, en vergroot met nodige Byvoeghsels, en bysonderlyck met eenige nodige Aenmerckingen, rakende de Spraeck-konste en met een vergadering van uytghelesen Spreucken en Spreeckwoorden, met verscheyde fraeye Brieven, en een volkomen Verhael der voorgaende Oorlogen en den jegenwoordigen Staet der Vereenigde Nederlanden, in 't Frans en Duyts, door Willem Beyer. Buyten welcke den Autheur gene voor de zyne kennen sal.Ga naar voetnoot49
Een werk dat Gledhill niet noemt, maar dat vermoedelijk ook aan de protestantse Willem Beyer moet worden toegeschreven is een vertaling uit het Frans van een vroom werkje van Jean de la Montagne, onder de titel Christelicke gedachten, raeckende onsen schuldigen plicht teghens God, onsen naesten, en tegens ons selven [...]. Het verscheen te Amsterdam bij Jac. van Royen in 1676.Ga naar voetnoot50
Prijsboeken
De oudste, bewaard gebleven prijsboeken lijken die van jezuïetencolleges in de Spaanse Nederlanden te zijn.Ga naar voetnoot51 Ze stammen uit 1597 en 1604.Ga naar voetnoot52 Met dergelijke prijzen wilden de jezuïeten de onderlinge competitie bij hun leerlingen aanwakkeren. Het is opmerkelijk dat dit gebruik door de (protestantse) Latijnse Scholen in de Republiek min of meer van hen is overgenomen (al zal men in Nederland liever duizend doden sterven dan dit te erkennen). Een bijzondere categorie in het RNB-materiaal vormen de soms kloeke folianten met een rijk gestempelde band die aan leerlingen van de Latijnse School als prijzen zijn uitgereikt. Het gaat om de volgende exemplaren: een prijsboek in 1660 uitgereikt te Amsterdam aan de leerling van de secunda Johannes Otto;Ga naar voetnoot53 op 12 september 1653 te Brussel aan de Amsterdammer Conradus vander Brugghe, leerling van de secunda in het jezuïetencollege aldaar die een juridisch werk kreeg;Ga naar voetnoot54 in 1736 te Delft aan Cornelis vander Heijden, een leerling van de quarta;Ga naar voetnoot55 in 1800 te Den Haag aan de leerling van de tertia
Joannes Henricus van Woensel,Ga naar voetnoot56 maar dezelfde leerling zat twee jaar eerder in de sexta te Amsterdam toen hem in op 20 september 1798 een prijsboek werd uitgereikt;Ga naar voetnoot57 in 1678 te Haarlem aan Joannes Slicker die van de secunda naar de prima ging;Ga naar voetnoot58 in 1711 te Rotterdam aan Henricus Gevers die de vierde prijs kreeg na het zomerexamen (examino aestivo)Ga naar voetnoot59 en te Zwolle aan Fridericus Ludovicus Cock die in de herfst van 1727 van de quarta naar de tertia ging.Ga naar voetnoot60
Focquenbroch
Van de Focquenbroch-titels die Weekhout heeft gevonden in de kaartenbakken van de sectie ‘Belles Lettres Goll.’ van de RNB, volgt hier opnieuw een titelbeschrijving op basis van de analytische bibliografie die door Jan Helwig op het Internet is gepubliceerd. Vandaar ook dat de codering BF, gevolgd door een cijfer, is gebruikt.Ga naar voetnoot61 Aanvankelijk ben ik uitgegaan van de gegevens in de STCN, maar die bleken lang niet zo gedetailleerd te zijn als die in Helwigs analytische bibliografie. Vooral de opgave van tientallen posities van katernsignaturen per titel waren bijzonder nuttig.
- | BF 28 - Exemplaar RNB 6.83.91.T.1 ALLE DE | WERKEN | VAN | W.V. FOCQUENBROCH. | EERSTE DEEL. | Verzamelt en uitgegeven | Door | ABRAHAM BOGAERT. | [vignet] | t'AMSTELDAM, | [ - ] | By de Wed. van Gysbert de Groot, op den Nieuwen- | dyk, in de groote Bybel, 1696.|| 8o: *8, A-Z8, Aa-Ii8, Kk4. |
- | BF 29 - Exemplaar RNB 6.83.91.T.2 ALLE DE | WERKEN | VAN | W.V. FOCQUENBROCH. | TWEEDE DEEL. | [vignet] | t'AMSTELDAM, | [ - ] | By de Wed. van Gysbert de Groot, op den Nieuwen | dyk, in de groote Bybel. 1696.|| 8o: A-Z8, Aa-Ff8. |
- | BF 38 - Exemplaar RNB 6.14.4.53/2 ALLE DE | WERKEN | VAN | W.V. FOCQUENBROCH. | TWEEDE DEEL. | [vignet] | t'AMSTELDAM, | [ - ] | By de Wed. Gysbert de Groot, Boekverkoopster op den | Nieuwen Dyk in de groote Bybel. 1709. || 8o: A-Z8, Aa-Ff8. |
- | BF 37 - Exemplaar RNB 6.14.4.53/1 ALLE DE | WERKEN | VAN | W.V. FOCQUENBROCH. | EERSTE DEEL. | Verzamelt en Uitgegeven | Door | ABRAHAM BOGAERT. | De tweede Druk. | [vignet] | t'AMSTELDAM, | [ - ] | By de Erve van de Wed. Gysbert de Groot en Antoni | van Dam, Boekverkoopers op de N. Dyk, 1723. ||8o: *8, A-Z8, Aa-Ii8, Kk4. |
- | BF 40 - Exemplaar RNB 6.14.9.143 DE | VERWARDE | JALOUZY, | KLUCHTSPEL. | [gravure] | t'AMSTELDAM, | By DAVID RUARUS, Boekverkooper, 1730 | Met Privilegie. || 8o: A-B8. |
- | NIEUWE EDITIE - Exemplaar RNB 6.10.2.192 W.G.V. FOCQUENBROCHTS | MIN | IN 'T | LAZARUS-HUYS, | BLYSPEL. | [gravure] | Te AMSTELDAM. | By DAVID RUARUS, Boekverkooper, 1732. | Met Privilegie. || 8o: A-F8, G6. |
Dit ‘nieuwe’ exemplaar lijkt dus een unicum te zijn. Het gaat niet om een eerste of een door de auteur zelf nog geautoriseerde druk, zodat voor het vaststellen van de standaardtekst de exemplaren van deze editie sowieso niet in aanmerking komen. Maar op grond van de posities van katernsignaturen is vast te stellen dat dit exemplaar nog het best overeenkomt met BF 41. Zoals bij de edities BF 42, BF 43 en BF 44 gaat het hier om ander zetsel, wat opmerkelijk is.Ga naar voetnoot62 Naar dit stuk, waarvan Forcquenbroch de handeling situeert in het Amsterdamse gekkenhuis (maar dat een bewerking is van Los locos de Valencia van Lope de Vega), is in 1732 zoveel vraag geweest dat het vijf maal opnieuw moest worden gezet. Een verklaring voor de populariteit van juist dit stuk in dat jaar ontbreekt vooralsnog. In het overzichtswerk van De Haas valt na te gaan dat het stuk in de periode 1725-1767 herhaaldelijk met zeer behoorlijke recettes is opgevoerd op de Amsterdamse schouwburg. Het stuk werd ook ‘versierd’ met allerlei toevoegingen, zoals de ‘Promotie an Marten door professor Jorisvaar’ in 1748, geschreven door de Amsterdamse acteur Gerrit de Ridder.Ga naar voetnoot63 Vandaar de vraag of al de impressa die het jaartal 1732 en de naam van boekverkoper David Ruarus bevatten wel te vertrouwen zijn. Mogelijk is een andere uitgever verantwoordelijk voor uitgaven die in feite na 1732 van de pers zijn gekomen, maar was het om een of andere duistere reden voordelig om die te voorzien van titelpagina's met het oude impressum?
Besluit
De RNB is een van de belangrijkste schatkamers van het Europese oude boek en vanwege zijn aanzienlijke bestand aan zeventiende-eeuwse drukken is deze bibliotheek speciaal van belang voor onze eigen boekcultuur. Het is dan ook spijtig dat dit oude bezit zo weinig ontsloten en slecht toegankelijk is. Vergeleken bij mijn eerdere bezoek in 2002 kon ik in april 2006 merken dat er inmiddels wat aan de renovatie van het gebouw gebeurd is en gebeurt, bijvoorbeeld dat de kwaliteit van de kantine en van de toiletten erop vooruit is gegaan. Anderzijds betekenen de zittende lusteloze militairen bij de ingang voor gehaaide boekendieven waarschijnlijk niet meer dan een goed te nemen hindernis. Veel pijnlijker is dat er nog steeds geen sprake is van een elektronische catalogus in opbouw. Integendeel, de leiding van het land heeft in haar onmetelijke wijsheid besloten om naar Frans voorbeeld een prestigieus nieuw onderkomen voor de Nationale Bibliotheek op te trekken, waar voor het oude bezit geen plaats is voorzien. Het is gelegen op zo'n 12 km ten zuiden van het huidige gebouw aan de Nevski Prospekt, maar gelukkig aan dezelfde metrolijn. Ingrijpend was ook het besluit om moderne managers aan te stellen voor het oude bezit. Die schijnen uitsluitend te zijn aangenomen, mits ze bij hun sollicitatie volmondig hebben beleden dat ze geen enkele liefde voor het oude boek koesterden. Zo hebben ze meteen maatregelen getroffen, uitsluitend gericht op het vullen van de lege vakken in de nieuwe bibliotheek. Daarmee hebben ze het zittende personeel en de slinkende lezersschaar in het oude gebouw zeer ontmoedigd. Een van die geniale maatregelen is dat alle boeken die na 1850 zijn gedrukt, dus alle naslagwerken en studies uit de moderne tijd, werden overgebracht naar het nieuwe gebouw. Aangezien ook de elektronische hulpmiddelen schaars voorhanden zijn, kunnen personeel en lezers bij de oude drukken nauwelijks nog iets controleren ten behoeve van hun wetenschappelijke bezigheden. Bovendien herinneren de vele gapende leegten op de boekenplanken er hen dagelijks aan dat hun onderzoek de status heeft van wat gefröbel binnen een sterfhuisconstructie.
Literatuur
⚬ | Adelung, J.Chr., Fortsetzung und Ergänzungen zu Christian Gottlieb Jöchers allgemeinem Gelehrten-lexico, [...].. Leipzig: Johann Friedrich Gleditschen, 1784-1813. 4 dln. Exemplaar UB Leiden, Dousa 01 5115-5118. |
⚬ | Beyer, W., Les complimens francois; Contenant diverses fleurs choisies de l'eloquence. De la traduction de G. Beyer. De Fransche plicht-plegingen; Vervatende de veelerhande uytgeleese bloemen der welsprekentheyt. Vertaelt door W. Beyer. Haerlem: Ambrosius Vermerck, 1665. Exemplaar RNB St.-Petersburg, 6.14.8.143. |
⚬ | Coppens, Chris, De prijs is het bewijs: vier eeuwen prijsboeken. Met een inleiding van Jan Storm van Leeuwen. Leuven: Centrale Bibliotheek K.U. Leuven, 1991. |
⚬ | Dongelmans, Berry en Silvia Zwaaneveldt, ‘De “Naamlijst Der Inteekenaren” als bron voor onderzoek naar lokale leescultuur’ In: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 5 (1998), p. 95-122. |
⚬ | Eeghen, I.H. van, De Amsterdamse boekhandel, 1680-1725. Amsterdam: Scheltema & Holkema: Israel, 1960-1978. Publicaties van de Gemeentelijke Archiefdienst van Amsterdam, 1,2,4,7,12). 5 dln. |
⚬ | Eeghen, I.H. Van, ‘Gysbert Tijssens toneelstukken en het bedrog in de achttiende-eeuwse boekhandel’. In: Ondernemende geschiedenis: 22 opstellen geschreven bij het afscheid van Mr. H. van Riel als voorzitter van de Vereniging Het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief. [uitgeg. door een redactiecommissie: Joh. de Vries, voorz.]. 's-Gravenhage: M. Nijhoff, 1977, p. 109-123. |
⚬ | Gledhill, John M., ‘Applied linguistics in the seventeenth century, and the Dutch grammar of Willem Beyer, 1661, 1681’. In: Dutch studies: an annual review of the language, literature and life of the Low Countries 2 (1976), p. 1-17. |
⚬ | Graaf, J.J., ‘Uit de akten van het Haarlemsche kapittel’. In: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem 17 (1891), p. 95-153. |
⚬ | Haas, Anna S. de, Het repertoire van de Amsterdamse Schouwburg, 1700-1772. Maastricht, 2001. |
⚬ | Hoofman, Cornelis, Papinianus of regts-geleerde heldenmoed, treurspel. Koningsberg: gedr. by Johan David Zaencker, 1723. Exemplaar UB Leiden, 1098 B 67. |
⚬ | Königsberger Buch- und Bibliothekgeschichte. Ed. Axel E. Walter. Köln [etc.]: Böhlau Verlag, 2004. (Aus Archiven, Bibliotheken und Museen Mittel- und Osteuropas, 1). |
⚬ | Koolaart-Hoofman, E. .De nagelaatene gedichten. Haarlem: Jan Bosch, 1774. Exemplaar UB Leiden, 709 D 21. |
⚬ | Larousse, P., Grand dictionnaire universel [du xix siecle] francais, historique, geographique, biographique, mythologique, bibliographique, litteraire, artistique, scientifique, etc. Paris: Administration du grand dictionnaire universel, [1866]. 15 dln en 2 dln supplement. |
⚬ | Lankhorst, O.S., ‘“Die snode uitwerkzels van een listige eigenbaat”. Inventarisatie van uitgaven bij intekening in de Republiek tot 1750’. In: De Zeventiende Eeuw 6 (1990), p. 129-136. |
⚬ | Lankhorst, O.S., ‘Vijftien pakketten catalogi teruggevonden: Nederlandse boekhandels-catalogi in Sint Petersburg’. In: De boekenwereld: tijdschrift voor boek en prent, 9 (1992-1993), afl. 2 (dec 1992), p. 66-76. |
⚬ | Lankhorst, O.S., ‘Jan Pieter van Suchtelen (1751-1836), Verzamelaar van boeken en handschriften, Oftewel hoe brieven van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in Sint-Petersburg terechtkwamen’. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1997-1998. (1998), p. 27-53. |
⚬ | Lankhorst, O.S., ‘Dutch Book Auctions in the Seventeenth and Eigteenth Centuries’. In: Under the hammer: book auctions since the seventeenth century. ed. by Robin Myers, Michael Harris and Giles Mandelbrote. New Castle, DE: Oak Knoll Press & London: British Library, 2001 (Publishing pathways series), p. 65-87. |
⚬ | Lankhorst, O.S., ‘Ammetje Harting (1756-1801), Een Haagse vrouw in het rijk van Catharina de Grote’. In: Studies in de achttiende eeuw voor Uta Janssens. Nijmegen: Afdeling Engelse Taal en Cultuur, 2002, p. 127-144; ook verschenen in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie, 58 (2004), p. 155-172. |
⚬ | Lankhorst, O.S., ‘Verlangen naar het vaderland. Jan Pieter van Suchtelen aan Carel Diederik Dumoulin, 19/30 maart 1786’. In: P.G. Hoftijzer, O.S. Lankhorst en H.J.M. Nellen (red.), Papieren betrekkingen. Zevenentwintig brieven uit de vroegmoderne tijd. Nijmegen: Vantilt, 2005, p. 260-269. |
⚬ | Lemke, H., Die Brüder Załuski und ihre Beziehungen zu Gelehrten in Deutschland und Danzig. Studien zur polnischen Frühaufklärung. Berlin: Akademieverlag, 1968. |
⚬ | Ligtelijn, Marjan, ‘“Namen der Heren Intekenaren” als historisch bronnenmateriaal’. In: Bladeren in andermans hoofd, Over lezers en leescultuur. Onder red. van Theo Bijvoet [et al.]. Nijmegen: SUN, 1996, p. 208-227. |
⚬ | Moričeva, M.D., Biblioteka Zaluskih i Rossijskaâ nacional'naâ biblioteka. [naučn. red. V.N. Zajcev, red. G.V. Miheeva]. Sankt-Peterburg: Rossijskaâ nacional'naâ biblioteka, 2001. |
⚬ | Nijland, J. Aleida, ‘Vondels Godefroy of Hierusalem verlost’. In: VondelKroniek 1 (1930), p. 97-108; 2 (1931), p. 57-67, p. 103-113, p. 159-169; voorts in: Verslagen van Het Vondel-Museum: 14 (1928-29), p. 14-40; 15 (1930-31), p. 57-68; 16 (1932-33), p. 9-53; 17 (1934-35), p. 17-22; 18 (1936-37), p. 12-29; 19 (1938-39), p. 14-27; 20, 21 en 22 (1940-41, 1942-43, 1944-45), p. 21-30. |
⚬ | NNBW - Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Onder redactie van P.C. Molhuysen, P.J. Blok, Fr.K.H. Kossmann; [e.a.]. Leiden: Sijthoff, 1911-1937. 10 dln. |
⚬ | Schillings, A., Matricule de l'université de Louvain. Dl. 5, 10 février 1616 - 3 février 1651. Bruxelles: Palais des Académies, 1962. |
⚬ | Sijs, Nicoline van der, Taal als mensenwerk: het ontstaan van het ABN. Met hertalingen van Piet Verhoeff. Den Haag: Sdu Uitgevers, 2004. |
⚬ | Spoelder, J., Prijsboeken op de Latijnse School, Een studie naar het verschijnsel prijsuitreiking en prijsboek op de Latijnse scholen in de Noordelijke Nederlanden, ca. 1585-1876, met een repertorium van wapenstempels. Amsterdam [enz.]: Holland University Press, 2000. |
⚬ | Tasso, Torquato, Amintas, Bosch-tonneel-spel. Uyt het Italiaansch vertaald. Amsterdam: J. Lescailje, 1711. Exemplaar UB Leiden, 1092 G 30:1. |
⚬ | Tysens, G., De belaghelyke intekenaars, Of de nieuwe inventie der boekverkopers. Koningsbergen: Joh: D: Zanker, 1727. Exemplaar UB Leiden, 1095 D 5:4. |
⚬ | Vreese, Willem de, ‘Een eigenhandig handschrift van Vondel ontdekt.’ In: Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (1911), p. 113-152. |
⚬ | Weekhout, I. ‘Een Russische Nieu-jaersgift’. In: Musaeus 1 (1993-94), 5 (jan. 1994). [speciaal nummer]. |
⚬ | Załuski, J.A., Przypadki niektore J.W. Jmci xiędza Jozefa Załuskiego biskupa kiiowskiego, które mu się w niewoli moskiewskiey połszostoletniey trafiły r. 1767-73 wierszem od Niego podróżnym w Regnowie opisane. [Wyboru dokonała i komentarzem opatrzyła Joanna Płaza]. Warszawa: Biblioteka Narodowa, 1996. |
Internetbronnen (stand 8 november 2006)
⚬ | Book Sales Catalogues of the Dutch Republic, 1599-1800, Catalogue numbers 1-3748 (Instalments 1-21). Edited by H.W. de Kooker and K.J.S. Bostoen. Zie: http://bsc.idcpublishers.info/ |
⚬ | Brittenburg - borch te bretten, Uitg. Menno M.A. Knul. Zie http://brittenburg.net/ |
⚬ | Census Nederlands Toneel (Ceneton). Ed. A.J.E. Harmsen. Zie http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Ceneton/index.html |
⚬ | Helwig, J., ‘Een analytische bibliografie van het werk van Willem Godschalck van Focquenbroch’. Zie http://focquenbroch.apud.net/biblifok.htm |
⚬ | OHC 1665. Zie http://home.wxs.nl/~jhelwig/ohc/ohc65.htm |
- voetnoot*
- Met dank aan Henk de Kooker en Bauke Hekman voor hun aan- en opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel.
- voetnoot1
- Weekhout 1994.
- voetnoot2
- Beschreven in zijn autobiografie in blanke verzen: Evènements qui ont frappé J.A. Zaluski, évèque de Kiev, pendant sa captivité en Russie. Warschau, 1773. Hier geciteerd op grond van Larousse dl. 15, p. 1451. Zie ook: Załuski 1996.
- voetnoot3
- J.D.A. Janocki, Specimen catalogi codicum manuscriptorum bibliothecae Zaluscianae. [Dresden: Harpetrae Viduae], 1752. Picarta vermeldt het niet, kennelijk is er geen exemplaar aanwezig in Nederlandse bibliotheken.
- voetnoot4
- Moričeva 2001, p. 23.
- voetnoot5
- Larousse dl. 15, p. 1450-51.
- voetnoot6
- Lemke 1968, p. 52, 54, 58-73.
- voetnoot7
- De Vondel-autograaf werd in 1910 door Willem de Vreese in Sint-Petersburg ontdekt (zie De Vreese 1911). Een aantal fragmenten van Vondels vertaling is door J. Aleida Nijland onder de titel ‘Vondels Godefroy of Hierusalem verlost’ gepubliceerd in de periode 1930-1945. Momenteel is een uitgave in voorbereiding door T.J. (Dick) van der Mark op grond van foto's die De Vreese indertijd van het Petersburgse handschrift heeft laten maken.
- voetnoot8
- Lankhorst 1998, p. 27-53; Lankhorst 2002, p. 127-144. Lankhorst 2005, p. 260-269.
- voetnoot9
- Lankhorst 1992, p. 66-76; Lankhorst 2001, p. 78-79.
- voetnoot10
- Voor dit en volgende cijfers betreffende dit bestand geldt de standdatum 24-10-2006. Voor titels en andere gegevens van 3748 verfilmde exemplaren, zie Internetbronnen, Book Sales Catalogues of the Dutch Republic.
- voetnoot11
- In een recente studie over het boek- en bibliotheekwezen aldaar, wordt geen enkele aandacht aan Nederlandstalige drukken te Koningsbergen besteed (Königsberger 2004).
- voetnoot12
- Van Eeghen dl. 3 (1965), p. 114. Ze verwijst naar het Amsterdams boekvercoopers schultboek no. 1.
- voetnoot13
- Van Eeghen dl. 3 (1965), p. 168.
- voetnoot14
- Van Eeghen dl. 3 (1965), p. 172.
- voetnoot15
- Van Eeghen dl. 3 (1965), p. 268.
- voetnoot16
- Van Eeghen dl. 5 (1978), p. 68 en 113 noot 197.
- voetnoot17
- Exemplaar RNB, signatuur 6.14.6.161.
- voetnoot18
- Zie Internetbronnen, Brittenburg - borch te bretten.
- voetnoot19
- Het Supplement van het WNT kent ‘alibanden’ niet, maar wel het woord ‘alibanderij’. Volgens deze bron is dit woord bekend in oostelijk Nederland, dus wellicht was het in de zeventiende eeuw een gewone term in Oost-Pruisen (met dank aan Drs. Rob Tempelaars van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden).
- voetnoot20
- Hij drukte disputaties en thesissen, maar ook de Series librorum qui Bibliothecae in Prussia regia Augmento Radzivilliano, post editum hujus Anno 1673. Catalogum novi accessere (1712). Verder drukte hij de catalogi van de aucties van de boeken van Theodor Schroeder (1720), van hofpredikant Bernhard von Sanden (1721) en van de hoogleraar Grieks en Oosterse talen Michael Stobaeus (1721), zie Königsberger 2004, p. 349, 364, 404 en 407.
- voetnoot21
- Het geboortejaar van Hoofman is ontleend aan de biografie van Cornelis' zuster Elisabeth Koolaart-Hoofman door Kops en aan een gedicht van haar waarin ze de geboorte van haar broertje Cornelis op 28 november 1672 memoreert. Kops schrijft: ‘De twee zonen waren Willem en Cornelis. De jongste kwam op den 28sten van Slagtmaand des noodlottigen jaars 1672 ter waereld, welke omstandigheid onzer Dichteresse gelegenheid gaf, om de rampen des Vaderlands, en den veegen staat van Nederlands vrijheid, ten dien tijde, in een verjaergedicht te gedenken’ (Koolaart-Hoofman 1774, p.VII en p. 73-78). De STCN geeft als jaartallen voor Hoofman: ca. 1771-na 1723.
- voetnoot22
- De RNB bezit een exemplaar onder signatuur 6.14.9.40.
- voetnoot23
- Hij schrijft hierover: ‘deeze Gryhius zyne werken gevielen my zoo wel, dat ik my niet geschaamd zoude hebben iets uit hem te neemen, indien my zulks te pas had kunnen komen; maar vindende zyne schikking geheel anders, en ook niet naa den aard der tegenwoordige Treurspelen, heb myn opstel, zo het eerst lag vervolgd, en ten einde gebragt, als of het zyne nooit gezien had’ (Hoofman 1723, fol. **4v). Hoofman vindt de Papinianus ook niet het beste stuk van Gryphius. Hij prefereert Catharina von Georgien. Oder Bewehrete Beständigkeit. Trauer-Spiel. (1657).
- voetnoot24
- Hoofman 1723, fol. ***3r.
- voetnoot25
- Hoofman 1723, fol. ***3v-***4r.
- voetnoot26
- Het werk is overigens uitgegeven zonder vermelding van de naam van de vertaler.
- voetnoot27
- Geen exemplaar in de RNB gevonden. Ik heb het exemplaar in de UB Leiden, 1092 G 30:1 geraadpleegd.
- voetnoot28
- Geen exemplaar in de RNB, maar in de UB Leiden berust een exemplaar onder signatuur 1092 G 30: 2.
- voetnoot29
- Koolaart-Hoofman 1774, p. VII.
- voetnoot30
- Het merendeel van Tysens' toneelstukken is indertijd anoniem op de markt gebracht. Men zie bijvoorbeeld de convoluten die zich in de UB Leiden bevinden onder signatuur 1095 D 3, 1095 D 5 en 1095 D 6. Niet anoniem daarin zijn Tysens' De gevlugte verliefden (1721), Romulus (1722) en Cartouche (1722). De belaghelyke intekenaars heeft als signatuur 1095 D 5:4.
- voetnoot31
- Elisabeth Koolaart-Hoofman schreef een gedicht op het overlijden van haar jongere zus Anna in 1682 (Koolaart-Hoofman 1774, p. 73-78 en 139-142). Elisabeth overleed zelf in 1736. Mocht Cornelis eerder dan zij zijn overleden, dan had ze daar vermoedelijk ook een gelegenheidsgedicht aan gewijd.
- voetnoot32
- De RNB bezit een exemplaar onder signatuur 6.10.2.10. Hieruit wordt komen de citaten in dit artikel. De vingerafdruk van dit exemplaar komt overeen met die van het exemplaar uit de UB Leiden, 1095 D 5:4.
- voetnoot33
- Het oudst bekende geval van een boek dat bij intekening in de Republiek verscheen, betreft een werk in het Hebreeuws van Jaacob Abendana uit 1661 (Gnirrep 2001, p. 60 noot 4).
- voetnoot34
- Ligtelijn 1996, p. 210.
- voetnoot35
- Ligtelijn 1996, p. 212.
- voetnoot36
- Dongelmans en Zwaaneveldt benadrukken uitsluitend de voordelen van de intekenpraktijk voor koper en uitgever (Dongelmans en Zwaaneveldt 1998, p. 98-99).
- voetnoot37
- Gnirrep 2001, p. 66-69.
- voetnoot38
- Het impressum luidt: Tot Haerlem, By Ambrosius Vermerck, Boeck-drucker in de Sparwouder-straet, in de vrye Druck, Anno 1665. Exemplaar RNB, sign. 6.14.8.143. Collatieformule: 12o: A-K12, L6. Vingerafdruk: 166512 - b1 A2 uttin: b2 L4 t$d'a
- voetnoot39
- Beyer 1665, p. 85-93.
- voetnoot40
- In de nieuwe vertaling is dat geworden: “Een Edelman versoekt een Juffer in alle eerbaerheyt” (Beyer 1665, p. 29).
- voetnoot41
- Nieuw: ‘Wy sullen niet bybrengen 't verbod der lijf gevechten’ (Beyer 1665, p. 102-103).
- voetnoot42
- ‘Tussen 1653 en 1700 verschenen geen spraakkunsten meer, maar er werd wel over grammaticale kwesties geschreven door literaire schrijvers’ (Van der Sijs 2004, p. 422). Dit klopt dus niet.
- voetnoot43
- Gledhill 1976, p. 2-3. Gledhill geeft een overzicht van de taalkundige publicaties van Beyer op p. 4-5.
- voetnoot44
- Gledhill 1976, p. 6.
- voetnoot45
- Geen onderscheid maakte bijvoorbeeld Adelung dl. 1 (1784), kol. 1817.
- voetnoot46
- De Roomse Willem Beyer wordt vermeld in het NNBW dl. 2 (1912), kol. 142-143. Kannunik Willem Beyer is waarschijnlijk dezelfde als de ‘Guilielmus Cornelij Beijer Harlemensis’die zich op 16 januari 1634 als minderjarig student aan de Leuvense universiteit liet inschrijven, met name aan de pedagogie Het Varken (Porcus) van de Artesfaculteit (Schillings dl. 5 (1962), p. 297, nr. 362). In de periode 1663-1673 was kanunnik Beyer tevens pastoor van Assendelft. In 1663 ook wordt hij benoemd tot thesaurier en secretaris van het Haarlemse ‘capitulum ordinarium’. Het handschrift van deze secretaris ontlokte de volgende verzuchting aan een negentiende-eeuwse transcribent: ‘het schrift toch van Kanunnik Beyer is niet minder dan een torment voor den lezer’ (Graaf 1891, p. 107-108.). Beyer legde uit eigen beweging zijn kapittelfuncties neer op 6 oktober 1671. Op 4 oktober 1673 noteerde Beyers opvolger D. Grotius dat Beyer door Johannes van Neercassel, apostolisch vicaris van de Hollandse Zending, om zijn onkuise leven terecht van al zijn functies vervallen is verklaard: ‘Inter alia id actum, ut Beierus ob scandalosam et vitam minus castam Pastoratu suo in Assendelft ab Ilustr. Castoriensi juste sit privatus, in ejus locus suffectus est Dns van Cuyl’ (Graaf 1891, p. 110). Waarschijnlijk ook is hij de auteur van de volgende geleerde werken in het Latijn: Tractatus de sacramento confirmationis. In quo ex Scripturis Sacris, summis pontificibus, concilijs, & antiquis patribus, agitur de materia, forma, alijsque ritibus ejus. Auctore Guilielmo Beyer, Accedit in calce Appendix de sacramento confirmationis. Antverpiae: Apud viduam & haeredes Johannis Cnobbari, 1658; Tractatus de Hierarchia ecclesiastica. Collectore Guilielmo Beyer, Nunc primum in lurem prodit. Antverpiae: Joachimus à Metelen, 1666; Tractatus de auctoritate, ac necessitate episcoporum. Bruxellis [i.e. Amsterdam]: Joachimus à Metelen 1669.
- voetnoot47
- Gledhill 1976, p. 3.
- voetnoot48
- De UB Gent bezit een exemplaar onder signatuur: BL 525.
- voetnoot49
- OHC van 25-05-1665, p. 3.
- voetnoot50
- Exemplaar UB Amsterdam, signatuur: 1493 D 9:1.
- voetnoot51
- Over de prijsuitdeling in de jezuïetencolleges als integrerend onderdeel van het onderwijssysteem, zie Coppens 1991, p. 9-10, 16-17.
- voetnoot52
- Spoelder 2000, p. 263-264.
- voetnoot53
- Hij kreeg: Johannes Jacobus Grynaeus, Adagia, Id est: Proverbiorum, paroemiarum et parabolarum omnium, qua apud Graecos, latinos, Hebraos, Arabes, &c. in usu fuerunt, Collectio absolutissima in locos communes digesta; In qua continentur suis quaequae locis accurato ordine posita: Des Erasmi Roterodami Chiliades. Gilberti Cognati Nozareni Sylloge. Hadriani Junii Medici Adagia, M. Grunnii Corocottae Porcelli Testamentum [...]. Francofurti: Johannes Pressius Vidua, 1646. Signatuur RNB: 36.14.1.11.
- voetnoot54
- Hij kreeg: J. Hopperus, Sedvardvs, Sive De Vera Ivrisprvdentia, Ad Regem: Libri XII. Nempe: Nomothesias, siue de Iuris & Legum condendarum scientia, libri IIII.; Rervm Divinarvm Et Hvmanarvm, siue de Iure ciuili publico, libri IIII.; Ad Pandectas, siue de Iure ciuili priuato, libri IIII. Antverpiae: Vidua et Joannes Moretus, 1590. Signatuur RNB: X.107.73. Het bevat ook nog de volgende inscriptie in Latijnse verzen: ‘Qui bello certant, exultant Marte secundo;/ Qui semen spargunt laetantur messe secundâ;/ Et nautae soliti Zephijro gaudere secundo;/ Jmperio tu prae cunctis tibi plaudo secundo.’ Gezien het stempel in het boek, stamt het uit het bezit van Józef Andrzej Załuski.
- voetnoot55
- C. Suetonius Tranquillus, [De XII. Caesaribus] cum notis integris Joannis Bapt. Egnatii, Henr. Glareani, Laevini Torrentii, Fulvii Ursini, Isaaci Casauboni, Jani Gruteri, Th, Marcillii, Jo. Georg Graevii, Caroli Patini et selectis aliorum. Curante Petro Burmanno, qui et suas adnotationes adjecit. Amstelodami apud Janssonio-Waesbergios, 1736. Signatuur RNB: 7.19.9.6.
- voetnoot56
- Cl. Claudianus, Quae exstant, Varietate lectionis et perpetua adnotatione illustrata a Jo. Matthia Gesnero. Acc. index uberrimus. Lipsiae: Fritsch, 1759. Signatuur RNB: 7.19.8.28.
- voetnoot57
- Phaedrus, Fabularum Aesopiarum libri V. Cum integris commentariis Marq. Gudii, Conr. Rittershusii, Nic. Rigaltii, Is. Neveleti, Nic. Heinsii, Joan. Schefferi, Jo. Lud. Praschii & excerptis aliorum curante Petro Burmanno. Editio quarta emendatior. Lugduni Batavorum: Apud Sam. et Joan. Luchtmans, 1778. Signatuur RNB: 7.19.8.27.
- voetnoot58
- Jacobus Palmerius à Grentemesnil, Graeciae antiquae descriptio. Lugduni Batavorum: Danielem à Gaesbeeck, 1678. Signatuur RNB: 12.4.9.119.
- voetnoot59
- Gevers kreeg: Vibius Sequester, De fluminibus, fontibus, lacubus, nemoribus, paludibus, montibus, gentibus quorum apud poetas mentio sit. Ex recensione Francisci Hesselii cum eiusdem adnotationibus. Roterodami: Apud Arnoldum Willis, 1711. Signatuur RNB: 7.10.9.1.
- voetnoot60
- Lucius Annaeus Florus, Epitome Rerum romanarum. Cum integris Salmasii, Freinshemii, Graevii [...] animadversionibus Recensuit [...] Carol. Andr. Dukerus. Lugdunum Batavorum: Joannes vander Linden, 1722. Signatuur RNB: 7.33.6.9.10.
- voetnoot61
- Zie Internetbronnen - Helwig.
- voetnoot62
- Het aantal tekstregels in dit RNB-exemplaar is als volgt: 36 (A8r). 35 (A4v). 38 (A5r). 37 (B2r) en verschilt dus van die in BF 41.
- voetnoot63
- De Haas 2001, p. 225 nr. [315].