Fumus. Jaargang 4
(2006)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De bijdragen van Willem Godschalck van Focquenbroch en Jan Neuyen aan het album amicorum van Jacob Heyblocq
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||
album voor aan toonaangevende Franse schrijvers en in Leiden aan professoren en studenten. Ook was hijzelf voor hen een gewild inscriptor.Ga naar voetnoot5 Aan Heyblocqs album leverde een aantal personen weliswaar meer dan één bijdrage, maar die werden in bijna alle gevallen op dezelfde dag of binnen een korte periode geleverd. Zo deden Johannes Fabricius, op 19 maart en 12 mei 1657, en Focquenbroch op 24 en 25 november 1664 en op een niet genoemde andere dag in die maand. Onder de inscriptoren van Heyblocqs album amicorum bevinden zich oud-leerlingen van de Latijnse school, academici, kunstenaars, collegadichters, vrienden en familieleden. Thomassen/Gruys concluderen in The album amicorum of Jacob Heyblocq,Ga naar voetnoot6 dat dit album zich op de volgende punten onderscheidt van andere alba uit die tijd: de lange gebruiksduur, het grote aantal bijdragen van befaamde kunstenaars en professoren, de interacties tussen de inscriptoren en de markante aanwezigheid van Heyblocq met zes eigen teksten. Ze kwalificeren het dan ook als een cultureel monument dat geen concurrenten kent. | |||||||||||||||||||||||||||||
PublicatiesEr zijn diverse publicaties over Heyblocqs album en over Focquenbrochs bijdrage verschenen. Vosmaer benadrukt in 1863Ga naar voetnoot7 de waarde van Heyblocqs album amicorum en beschrijft diens persoonlijkheid en sociale positie met de woorden: ‘Schier aller inschrift meldt Heijblocq's lof in deugd en geleerdheid. Zelfs al wilde men een gepaste hoeveelheid daarvan stellen op rekening van de album-courtoisie, en het mentir comme une épitaphe [= liegen als een grafschrift] van Töpffer ook tot deze soort van opschriften uitstrekken, dan nog laat dit album genoegzaam een blik slaan in Heijblocq's karakter om van hem te vermoeden dat hij een verdienstelijk en bemind man was’. Unger geeft in 1884 een levensschets van HeyblocqGa naar voetnoot8 en gaat kort in op diens album en bloemlezing Farrago; hij roept de lof in herinnering die Vosmaer aan Heyblocq toezwaait. De LigtGa naar voetnoot9 geeft in 1969-1970 de drie bijdragen van Focquenbroch aan Heyblocqs album voor het eerst in druk uit. Hij gaat in op de afkomst van Focquenbroch en probeert diens verwantschap met Heyblocq vast te stellen, die volgens De Ligt schijnt te lopen via de stiefmoeder van Heyblocqs vrouw Maria de Lange, Hester du Pire. De KruyterGa naar voetnoot10 schrijft in 1976 dat de bijdragen in alba amicorum in het algemeen klassieke en bijbelse aspecten bevatten en de lof verkondigen van de eigenaars ervan; dat de meest gebruikte taal erin het Latijn is naast vele andere talen als Nederlands, Grieks, Hebreeuws en zelfs Arabisch. Hij geeft een biografie van Heyblocq, gaat uitgebreid in op de inhoud van het album, biedt daaruit ruim twintig illustraties van handgeschreven teksten en afbeeldingen en groepeert de inscriptoren. Zo brengt hij Focquenbroch onder bij de Amsterdamse dichters en memoreert hij diens relatie tot Heyblocq: ‘servant, friend and cousin’. Jan Neuyen plaatst hij in de groep van medici samen met onder anderen Job van Meek'ren en Joannes van Bonevaal. In 1998 verscheen The album amicorum of Jacob Heyblocq. Het is een koppeluitgave: het boekje gaat vergezeld van een facsimile van Heyblocqs album amicorum. De uitgave, verpakt in een roodbruin linnen doos, bevat een inleiding op het leven en werk van Heyblocq en op dit album. Voorts bevat ze alle transcripties, de foto's van de handschriften en de afbeeldingen alsmede korte toelichtingen op de auteurs en kunstenaars. De Latijnse teksten zijn helaas onvertaald gebleven.Ga naar voetnoot11 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In 1998 vertoonde HelwigGa naar voetnoot12 op het internet de volgende elementen van Focquenbrochs bijdrage aan Heyblocqs album: (1) de prent uit 1653 van de schilder/etser Jan Gerritsz. van Bronchorst (1603-1661) waarop Elia in opdracht van God door raven wordt gevoed;Ga naar voetnoot13 (2) de transcriptie van het gedicht Op de afbeeldingh van Elias door J.v. Bro[n]chorst (1655); (3) in handschrift het gedicht Aen mijn heer Jacob Heijblock; Op sijn versoeck om een vaersjen en (4) in handschrift Focquenbrochs Fumus gloria mundi, een kort woord tot Heyblocq. Waarschijnlijk was het Helwigs bedoeling om de juist verschenen editie van Thomassen/Gruys te signaleren. | |||||||||||||||||||||||||||||
De bijdragen van Focquenbroch en NeuyenFocquenbroch en Neuyen zijn leeftijds- en stadsgenoten. Willem Godschalck werd gedoopt op 26 april 1640 en Neuyen op 2 september 1640, beiden in de Oude Kerk te Amsterdam.Ga naar voetnoot14 Vrijwel zeker hebben ze samen de Latijnse school bezocht en dateert van die tijd hun ‘band’ met meester Jacob Heyblocq. Focquenbroch was bovendien een neef van Heyblocq. Die meester-leerling verhouding was niet genoeg om inscriptor te worden van Heyblocqs album amicorum. Focquenbroch en Neuyen werden pas interessant voor hem toen ze ook maatschappelijk iets betekenden. In 1662 waren beiden gepromoveerd tot doctor in de medicijnen, Focquenbroch aan de Utrechtse en Neuyen aan de Leidse universiteit. Focquenbroch schreef drie teksten voor Heyblocqs album: (1) Aen mijn heer Jacob Heijblock; Op sijn versoeck om een vaersjen, (2) Op de afbeeldingh van Elias door J.v. Bro[n]chorst en (3) Fumus gloria mundi. Alleen de eerste tekst is in Focquenbroch-edities in druk verschenen.Ga naar voetnoot15 Tussen het handschrift en deze gedrukte tekst bestaan verschillen, waarvan een negental woordelijke. De laatste heb ik in voetnoten vermeld. Van de tweede en derde tekst uit Heyblocqs album zijn geen officiële drukken bekend, anders dan die in The album amicorum of Jacob Heyblocq (1998). In het tweede naschrift van het eerste gedicht laat Focquenbroch weten dat hij een ‘dienaer, vrindt en neef’ van Heyblocq is. Jan Neuyen droeg één gedicht bij met het opschrift Conveniunt rebus nomina saepe suis. Dit gedicht is vóór 1998 nooit in druk verschenen. De transcripties van de handschriften heb ik ontleend aan The album amicorum of Jacob Heyblocq. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||
FocquenbrochEerste inscriptieGa naar voetnoot16Album Heyblocq. Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur 131 H 26. Pagina 90.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Aen mijn heer Jacob Heijblock;Ga naar voetnoot17 Op sijn versoeck om een vaersjen. Ben je dan aen mossel-schelpen,Ga naar voetnoot18
Noch aen kladt-papier te helpen,
Noch aen themas uijt je school?Ga naar voetnoot19
Kunnen de begraff-nis brieven,Ga naar voetnoot20
5[regelnummer]
O cousijn! U niet gerieven,Ga naar voetnoot21
Koopt je wijf dan nooit meer kool?Ga naar voetnoot22
Is dan meester Claes de vijfde,Ga naar voetnoot23
Die de stadt so langh gerijfde,Ga naar voetnoot24
Doot? Of staedt sijn ambaght stil?
10[regelnummer]
Of doet hij voortaen geen ceelen [= brieven]
Aen de goeie luij meer deelen
Tot gerief van meenigh bil [= aars]?Ga naar voetnoot25
Dat je mij juijst komt versoecken,Ga naar voetnoot26
Om uw secretale hoecken [= privaten],
15[regelnummer]
Met wat wisschers [= toiletpapier] te versien?
Doch, voor een der wijste neersen [= aarzen],Ga naar voetnoot27
Schaf [= geef] ick gaeren al mijn veersen,
Bij exempel; Dit 's er ien.Ga naar voetnoot28
Finis.Ga naar voetnoot29
P.S. Ist niet bedroeft, dat een, uijt so veel schoone blaeren [= bladen in het album], Om dat ick 't heb bekladt, na Poortegael [= privaat] moet vaeren? | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Die eertijts deese veersen schreef,
Was d' eijgenaers dienaer, vrindt, en neef.
W.G.v. Focq. Dr. med.
Ao 1664 24 November.
Focquenbrochs bijdrage bestaat uit toiletpapier. Het is een provocerend gedicht. Het ridiculiseert de ijdelheid, de zucht van Heyblocq en anderen om in een album amicorum bewonderd en geprezen te worden, en de bereidheid van de inscriptoren daaraan mee te werken. In het naschrift merkt Focquenbroch op dat dit ene blad door zijn ‘vuile’ bijdrage nu thuishoort op het privaat. Het siert Heyblocq dat hij deze tekst niet heeft laten verwijderen. Uit het album valt niet op te maken of dat ten koste van andere bijdragen zou zijn gegaan. Album Heyblocq. Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur 131 H 26. Pagina 120.
| |||||||||||||||||||||||||||||
Tweede inscriptieGa naar voetnoot30Op de afbeeldingh van Elias door J.v. Bro[n]chorst.Ga naar voetnoot31 De raevens spijsen hier met broodt,
Elias, in sijn hongers-noodt.
Het alder-roofagtigst gediert
Wordt hem van God tot hulp gestierdt.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||
5[regelnummer]
Hoewel hij langh in dees woestijn
Van hem vergeeten scheen te sijn.
So goet, en magtigh is Gods handt,
Tot sijner vrinden onderstandt;
Dat hij een vijandt, oock hoe wreedt,
10[regelnummer]
Haer tot een vrindt te geeven weet.
Ja dat hij, als m' er 't minst op denckt,
Haer in de doot het leeven schenckt.
Wat wanhoopt ghij dan, troost'loos mensch!
Als 't u hier juijst niet gaet na wensch?
15[regelnummer]
Wijl God het alder-ongesienst
U kan doen strecken tot uw dienst;
Ja u (bid ghij sijn hulp slegs an)
Uijt roovers, geevers senden kan.
Finis.
W.G.v. Focq. med. dr.
Een religieuze tekst. Focquenbroch houdt de wanhopige mens voor dat God in de meest troosteloze situaties redding kan brengen. Dat Diens almacht zo groot is, dat Hij zelfs de dodelijkste vijanden tot helpende vrienden kan maken, zoals in het geval van Elia. | |||||||||||||||||||||||||||||
Derde inscriptieGa naar voetnoot32Fumus gloria mundi [= De glorie van de wereld is rook]. Dat is: Des weerelts eer is niet dan roock: Maer roock is d' eer des weerelts oock.Ga naar voetnoot33
Intelligentibus [= Aan wie het begrijpt].
Viro eruditissimo, et cognato amicissimo, Jacobo Heijblock in amicitiae symbolum, haec pauca scripsi [= Voor de geleerde man, mijn zeer geliefde verwant, Jacobus Heijblock, heb ik deze enkele woorden geschreven als teken van vriendschap]. W.G.v. Focquenb. dr. med. Amstelodamensis. Amstel. 1664. 25 Novemb.
Lofprijzingen zijn ijdelheden. Ze zijn rook en zullen in rook opgaan. Voor hen die zich bewust zijn van de vergankelijkheid van het leven, zijn ze zonder betekenis. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||
NeuyenHet handgeschreven en ongedateerde gedicht van Neuyen in Heyblocqs album met het incipit: ‘Out Romen (eerst Latinus rijk’ is voor het eerst in 1998 in druk verschenen.Ga naar voetnoot34 Neuyen koesterde grote liefde voor het oude Rome en Latium. In 1664 schreef hij het treurspel Eneas of Vader des Vaderlants, dat in 1669 gevolgd werd door zijn tweede treurspel De gewroke Lucretia, of Romen in vryheit. In het incipit van het gedicht maakte hij Rome en Latium tot vertrekpunt voor de lofprijzing op Heyblocq. In het naschrift daarvan gebruikte hij de kenspreuk: ‘Romanam condere linguam tantae molis erat’ [= Zo'n zware opdracht was het om de Romeinse taal tot stand te brengen]. Op de titelpagina van de Eneas-editie van 1667 gebruikte hij de kenspreuk: ‘Tantae molis erat Romanam condere gentem!’ [= Zo zwaar was het om het Romeinse volk te stichten]. De overeenkomst tussen beide spreuken is evident. Ging zijn voorkeur in dat jaar uit naar dit type spreuk? Misschien wel, maar daaruit te concluderen dat het gedicht dateert van 1667 gaat te ver. Hoewel? In de Eneas-edities van 1664 en van na 1667 komt deze kenspreuk niet voor, wel die van ‘Sat Patriae, populoque datum’ [= Er is genoeg gegeven aan het vaderland en aan het volk]. Te wankel is de veronderstelling dat het gedicht in 1674 of later zou zijn geschreven op grond van het meervoud in ‘Heiblocqs scholen’ in vers 24 van het gedicht. Heyblocq werd in 1674 rector van de beide Latijnse scholen in Amsterdam. Neuyen kan hier ook hebben gedoeld op de scholen waaraan Heyblocq voor die tijd als docent was verbonden. Op pagina 172 van The album amicorum of Jacob Heyblocq staat een toelichting op Joan Neuyen. Hij zou arts geweest zijn en waarschijnlijk dezelfde zijn als de Johannes Neuyen van Amsterdam die omstreeks 1637 werd geboren en op 4 september 1657 aan de Leidse universiteit werd ingeschreven. Aan deze onopgeloste kwestie heb ik aandacht besteed in mijn artikel: Bijzondere betrekkingen tussen Willem Godschalck van Focquenbroch, Jan Neuyen, Arnold Moonen en Joannes van den Bergh. | |||||||||||||||||||||||||||||
Neuyens inscriptieConveniunt rebus nomina saepe suisGa naar voetnoot35 [= Vaak stemmen de namen met de dingen overeen]. Out Romen (eerst Latinus rijk
Waer uit de Fenix-tael der volken,Ga naar voetnoot36
De spraeck-kunst sonder ga, gelijk
Haer strijtb're naem drong door de wolken)
5[regelnummer]
Lagh reddeloos, als Babilon
Verwart. De moeder aller talen,
Doordringende als een uchtend son
Uit 't oost na 't westen, en de palen [= grenzen]
Van 't noort naekt, en onkunde zuit,
10[regelnummer]
Scheen recht een baiaert sonder orden.
Rechtschapenheit [= zuiverheid] in spraek had uit,
Men wist nau wat hier van sou worden,
Als een verwarring door elkaer.
De hooft en hof-taal aller talen,
15[regelnummer]
De spraeck-kunst liep groot hals-gevaer;
Toen 's uit Latinus lant en palen
Verstrekt een dwael-spraek in Euroop,
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Daer sy vervremt, ontaert in woorden
Haer glans derft, als in d'ommeloop
20[regelnummer]
De son haer luister mist in 't noorden,
Soo lang by Sweed, en Goth, en Deen,
En Brit, en Gallier in 't dolen
Gehanthaeft, tot 's in suiverheen
Van uitspraeck groeid' in Heiblocqs scholen.
25[regelnummer]
De stad, die midden in de stroom
Van Y en Amstel, als den Tiber
Verstrekt de hof-tael van out Room
Een toevlucht, en bevrijt voor d'Iber,
Dee op haer Holle-lant en gront
30[regelnummer]
Een school op twalef-hooftpilaren
Gesticht, door Heiblocqs hant en mont
De gront-pael heien en bewaren.
Waer uit de wetenschap van God,
(Als sy in Jakob woonde) en wetten,
35[regelnummer]
Rechtvaerdigheit, en heilgenot
Des heel-kunst sigh komt voort te setten.
Dus [= zo] leert men uit de schranderheen
Van Jakob d' AmstelkerkGa naar voetnoot37 opbouwen;
En Heiblocq 't school-begin vertrouwen.
De naem en daet komt overeen.Ga naar voetnoot38
Romanam condere linguam
Tantae molis erat [= Zo'n zware opdracht was het
de Romeinse taal tot stand te brengen].
In omen et nomen [= In voorteken en naam].
Do[mino] Jakob Heiblocq eruditiorum ordini adjungebam Joan Neuijen Med. doctr. [= Ik, Johannes Neuyen, doctor in de medicijnen, voegde de heer Jakob Heiblocq toe aan de reeks geleerden].
Neuyen schetst het eeuwenlange verval van de Latijnse taal waarvan de uitspraak is verbasterd en waarin vreemde woorden hun intrede hebben gedaan. Aan die situatie komt een einde als Heyblocq op de Latijnse scholen waaraan hij als docent was verbonden, de zuivere uitspraak en kennis van het Latijn - ‘de hof-tael van out Room’ - tot nieuw leven wekt en zijn leerlingen onder strenge tucht vanuit Latijnse bronnen onderwijst in godsdienst, geneeskunde en recht, ter loutering van Amsterdam.39 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||
InternetbronnenJan Helwig: De bijdragen van Van Focquenbroch in het album van Jacobus Heiblocq (1998). Op: http://focquenbroch.apud.net/heyblocq.htm. Standdatum: 29-08-98. |
|