Tijdens het Rembrandtfestival van 15 t/m 17 juli 2005 kon het publiek kennismaken met diverse kluchten uit de zeventiende eeuw. Ik heb me kostelijk geamuseerd met de opvoering van Hans Keyenvresser, Lichte Klaartje en de Boere-klucht van Samuel Coster. De teksten waren uit het zeventiende-eeuws hertaald en bewerkt. Daardoor waren de kluchten heel toegankelijk gemaakt voor het grote publiek.
Jan en boer Tewis
Van die kleine aanpassingen in de tekst zal ik een voorbeeld geven uit het eerste toneel (scène). Jan is op zoek naar een werkgever en merkt dan plotseling de kwakzalver op:
Maar, wat zie ik, wat komt daar voor schijtvalk aangevlogen?
Hoe slaat hij met z'n wieken, elke slag lijken er wel tien.
Zo'n rare snoeshaan heb ik van m'n leven niet gezien!
In de Amsterdamse versie van de Thalia (By David Lindenius en Andries Vinck uit 1679) staat het als volgt
Maer, holla, wat komt daer voor een Schijtvalck aengestooven?
Hoe giert hy met sijn wiecken; elck stap is'er biget ien, [p.182]
Een grotere aanpassing is de verwijzing naar hedendaagse toestanden. Zo voelt de Hoogduitse kwakzalver zich niet thuis onder de Hollanders, die pheffer sacken, die das oprechten respectum personarum missen. Johan Volkers, de tekstbewerker van deze klucht en tevens regisseur, die wel degelijk rekening houdt met zijn publiek, weet heel knap een brug te slaan van de zeventiende eeuw naar de actualiteit van 2005. Zo laat hij Hans de kwakzalver, die een verwijt aan onze landgenoten niet goed begrepen heeft, de volgende verhaspelde uitspraak doen: ‘In welk land ik nu ben, is makkelijk te raden. Dit is het broekenland - zonder wormen en maden!’ Waarop Jan tegen het publiek schampert: ‘Wat een sukkel. Hij bedoelt natuurlijk normen én waarden!’
Niet alleen het publiek kwam bij die opvoering van de kwakzalver -de première van het stuk in een moderne hertaling- behoorlijk aan zijn trekken, ook de spelers genoten zichtbaar van de tekst en de vele mogelijkheden tot komisch spel. Ik vond de scène van het trekken van de rotte kies onvergetelijk: het wonderlijk medisch duo leefde zich met een enorme nijptang vreselijk uit ten koste van de gekwelde boer. En wie moet er niet lachen om het Duits getinte dialect van de kwakzalver? Natuurlijk iedereen, want den ganschen welt kent den grossen Hans Keyenvresser wol. Och, een mof op het toneel die keien vreten kan, is om te lachen. Hans had gelijk toen hij beweerde: ‘Stultorum omnia plena.’