14. ‘Hoe heer Frederijc ontboot den coopman ian van Florencen dat hi brengen soude voor den coninc zijn comenschap ende die costelike iuweelen’.
Op uitnodiging van Frederick vertelt Jan nogmaals hoe hij in het bezit van de juwelen kwam. Ambrosius is bang dat hij zal gedood worden, maar Frederick stelt hem gerust. De koning en Frederick oordelen dat de valse koopman ‘heeft verdient dat rat ende die galge’.
15. ‘Hoe Heer Frederic naect voor den coninc quam’.
Nadat de koning zich weer bij zijn gasten gevoegd heeft, komt Frederick binnen, ‘al naect so hem god ende die natuere gescapen hadde, sonder dat hi eenen siden doec voor dye schamelheyt hadde’.
Frederick vertelt haar avonturen, Jan van Florence wordt gevangen genomen en ter dood gebracht, en Ambrosius en zijn weergevonden vrouw krijgen hun juwelen terug.
Hierop ontspint zich een conversatie op rijm tussen Ambrosius, die Jan zijn bedrog verwijt, Jan, die zijn schuld beseft en vindt dat hij zijn straf verdiend heeft, de echtgenote van Ambrosius, die ook vindt dat Jan zijn straf verdiend heeft, en de ‘hangman’, die de veroordeelde aanspoort te bidden, wat Jan dan ook doet (37 vv.). Jan wordt naar de galg gebracht en opgeknoopt.
16. ‘Hoe Ambrosius huysurouwe oorlof nam aen den coninc ende reysde weder met haeren man tharen lande’.
Ambrosius is blij zijn vrouw weer te vinden: hij valt op de knieën en vraagt haar vergiffenis: zijn vrouw vergeeft hem (20 vv.). Het echtpaar blijft nog enige tijd bij de koning die hen met geschenken overlaadt.
Nu volgt een passage in verzen. De vrouw vraagt toelating aan de koning om te vertrekken; de koning wenst hun goede reis; Ambrosius dankt hem; de vrouw zegt dat haar man de schipper moet vragen hen mee te nemen. De schipper deelt mee dat hij naar Italië vaart. Ambrosius vraagt mee te mogen voor een goed loon. De schipper wil spoedig weg, hij is verheugd over het goede weer, zodat ze weldra bij Genua aankomen. Ambrosius verklaart hier aan land te willen gaan. De schipper dankt voor het goede loon. Ambrosius besluit dat al hun vrienden verwonderd zullen zijn dat zijn vrouw nog in leven is (46 vv.).
Ze worden in Genua hartelijk ontvangen en leven er nog lang en gelukkig met drie zonen en een dochter. De oudste zoon wordt Frederick genoemd en hij oefent later in Alkaren dezelfde functie uit als zijn moeder, die een jaar vóór Ambrosius sterft.
Naschrift in verzen: mens, weet dat je sterfelijk bent, denk om je ziel en leef met en in dit besef.