De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 2014
(2014)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |||||||||||
De Slag van Bouvines
| |||||||||||
Vlaanderen - Henegouwen: van een Europese rol naar afHet graafschap Vlaanderen, van de Zeeuwse eilanden tot aan de Somme, behoorde in de 12de eeuw tot de meest vooruitstrevende gebieden van Europa. De graaf was leenman van de Franse koning en voor een stukje van zijn land ook van de Duitse koning. Een leenman met grotere macht dan zijn leenheer, want de Franse koningen beheersten zelf niet veel meer dan hun kroondomein, Île-de-France, met Parijs en Orléans. Sinds 1128 was dePhilip August tijdens de Slag van Bouvines
| |||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||
dynastie van de Elzassers aan de macht in Vlaanderen. Het was volop kruistochtentijd en in het hoge gezelschap van keizers en koningen viel de aanwezigheid op, eerst van Diederik (1128-1168) en nadien van Filips (1157-1191). Deze had een ontembare ambitie en hij ontpopte zich tot een modern vorst, dat wil zeggen iemand die zijn wil met veel overleg opdrong aan de andere machtsgroepen in de samenleving, de traditionele adel en de opkomende steden. Zijn vooraanstaande positie zorgde ervoor dat hij zich als de voogd kon opwerpen van de Franse koning Filips II August, die in 1179 op zijn veertiende de troon besteeg. Voor de Vlaamse graaf was dat het summum. Door zijn huwelijk droeg hij bovendien de grafelijke titel van Vermandois, met andere woorden hij bestreek het gehele gebied ten zuiden van zijn eigen Vlaanderen, bijna tot aan de poorten van Parijs. Als klap op de vuurpijl liet hij in 1180 de jonge koning huwen met zijn nichtje, Isabella van Henegouwen. Jammer genoeg had deze ‘graaf van Europees formaat’ (zoals een historicus hem karakteriseerde)Ga naar eind1 geen eigen erfgenaam en dus zou de erfenis van zijn echtgenote Elisabeth aan het Vlaamse huis ontsnappen. Ook een tweede huwelijk met Mathildis, een Portugese koningsdochter, zorgde niet voor een nageslacht. In al zijn ijdelheid had Filips van de Elzas aan Isabella het zuiden van zijn graafschap als bruidsschat toegewezen, een verkeerde zet, want toen zij al in 1190 stierf, werd het terecht geclaimd door Filips August. Een andere historicus noemde de graaf daarom ‘le fossoyeur de la grandeur flamande’.Ga naar eind2 Filips van de Elzas ging op kruistocht, samen met Filips August en met Richard Leeuwenhart, de koning van Engeland. Deze was leenman van de Franse koning voor zowat de hele westelijke helft van Frankrijk. Toen de graaf in 1191 in het Heilig Land omkwam, probeerden zijn zwager graaf Boudewijn van Henegouwen en de ijlings teruggekeerde koning zich van Vlaanderen meester te maken. Een verdeling van het graafschap volgde. Het zuiden, het belangrijkste en rijkste stuk, met de stad Atrecht (Arras) als parel, kwam voortaan aan de Franse kroon toe. Het grotere deel, met Gent, Brugge en Ieper, ging naar de graaf van Henegouwen. Een kleine eeuw lang zou Vlaanderen zo met Henegouwen verbonden blijven. Persoonlijke tegenslag bleef de grafelijke macht achtervolgen. Graaf Boudewijn IX-VI, die een van de leiders van de Vierde Kruistocht was en keizer van het Byzantijnse rijk werd, verdween in 1205 tijdens een expeditie tegen de Bulgaren. Hij liet twee dochtertjes na, van vijf en drie jaar oud. De Franse koning, de leenheer, legde op hen beslag als gijzelaars én bruiden in een uitgekiende huwelijkspolitiek. Johanna werd aan Ferrand, een Portugese koningszoon, uitgehuwelijkt en weer kostte dat een stukje Vlaanderen - Sint-Omaars (Saint-Omer) en Ariën (Aire-sur-la-Lys) - bovenop een fikse som geld. Graaf Ferrand stuitte op het wantrouwen van de Vlamingen en om zich door zijn onderdanen geaccepteerd te voelen, moest hij afstand nemen van Filips August. Dat verklaart waarom hij in de veldslag van Bouvines opgesteld stond tegenover de koning. | |||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||
De Franse monarchie profiteert handigDe Capetingische dynastie was in Frankrijk sinds 987 aan de macht, toen Hugo Capet, de hertog van Francië, we zouden nu Île-de-France zeggen, verkozen werd om de uitgestorven Karolingen op te volgen. Veel invloedSlag bij Bouvines - middeleeuwse miniatuur
hadden hij en zijn opvolgers niet omdat in het feodale stelsel de macht van de suzerein - de koning-leenheer - naar de leenmannen was verschoven. Sommigen van hen slaagden er zo in zelf grote gebieden haast onafhankelijk te besturen. Naast Vlaanderen, dat in de late negende eeuw al een graafschap met allure werd, kwam in 911 Normandië tot ontwikkeling, in oorsprong een Vikingenrijk. Andere machtsblokken waren ondermeer het hertogdom Bourgondië, het graafschap Champagne en het hertogdom Aquitanië. Over veel meer dan enkele machtssymbolen beschikte de koning niet. Zo was hij naar bijbels voorbeeld met heilig chrisma gezalfd, in het spoor van Karel de Grote, en daar keken de grote heren naar op. Ook kwamen lenen waarvan de heersende familie uitstierf, weer in zijn handen terecht zodat hij ze opnieuw aan getrouwen kon verlenen. Toch was het ongeveer twee eeuwen wachten eer de zesde van de opeenvolgende Capetingen eindelijk een aanzet kon geven aan hun droom, de unificatie van het lappendeken dat Frankrijk heette. De handige en lepe Filips II August (1179-1223) profiteerde van elke tegenslag van zijn leenmannen en collega's-koningen: de ruzie van koninklijke broers in Engeland en van twee concurrerende families in het Duitse rijk, de dynastieke pech in Vlaanderen. Financieel had hij weinig problemen: tollen uit de toenemende handel, confiscatie van het bezit van de joodse gemeenschap, losgelden die hij afperste van gegijzelde tegenstrevers, het bracht allemaal goed op. Zo kon hij rekenen op aanhangers, zoals de graaf van Boulogne die zijn gebied aan hem te danken had, toen het als leen losgekoppeld werd van Vlaanderen. In dat gebied van wat nu toeristisch gekleurd de Côte d'Opale heet, waren kleinschalige bondgenootschappen troef. De graaf van Gisene (Guînes) wilde los staan van Boulogne en koos de kant van de graaf van Vlaanderen. De heer van Aarde (Ardres), nog een kleiner potentaatje, sloot dan weer aan bij Boulogne. Van alle kanten was er strategische interesse voor deze gebiedjes: ze controleerden de overtocht naar Engeland. Toch was het ook voor Filips August niet altijd rozengeur. Zijn tweede huwelijk met Ingeborg van Denemarken liep de eerste nacht al mis. Tovenarij? Haar verstoting, twintig jaar lang, kostte hem pauselijke excommunicatie en wrange tegenwerking. | |||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||
Het Roomse Rijk en het pausdom laveren tussen droom en werkelijkheidAl vanaf de Investituurstrijd in de 11de en vroege 12de eeuw was er politiek en vaak militair heibel in het Duitse rijk tussen de zogenaamde stamhertogen, de heersers in de grote landsheerlijkheden waar dit stuk van het oude Karolingische rijk in uiteen was gevallen. De Duitse koningen werden traditioneel gekozen door de grote heren en om enige kans te maken moesten kandidaten diep in hun schatkist graaien. Belangrijke koningen waren Frederik I Barbarossa en Hendrik VI geweest, uit het geslacht der Hohenstaufen, die tijdelijk hun grote concurrenten, de Welfen, aan de kant konden schuiven. Maar alle Duitse koningen keken ook verder. Ze claimden de titel van Rooms keizer, als opvolgers van het Romeinse wereldrijk, en dat impliceerde hun suprematie over kerk en paus en het bezit van een stuk van Italië. Pausen zagen het omgekeerd en steunden daarom nu eens de Welfen, dan weer de Hohenstaufen. Dat bleek ook zo rond 1200. De Welf Otto IV werd in 1198 verkozen dankzij Engels geld, terwijl anderen stemden voor een Hohenstaufer, die op de steun van Filips August kon rekenen. Innocentius III, een van de krachtigste pausen van de middeleeuwen, koos partij voor Otto, maar na diens kroning tot keizer liep het mis: een belangenconflict, gevolgd door een bekend procedé, de banvloek. Daarmee rees de ster van de Hohenstaufer Frederik II, die al koning van Sicilië was. Hij werd in 1211 tot koning van Duitsland gekozen maar Otto bleef de facto aan de macht. Hij werd in Bouvines een antiheld. | |||||||||||
Engeland: Jan zonder Land, leenheer én leenman of de nakende zwanenzangIn 1066 veroverde de hertog van Normandië Willem de Veroveraar de Engelse troon na zijn overwinning bij de slag van Hastings. De Engelse vorsten waren dus leenmannen van de Franse koning, maar op enige trouw moest deze natuurlijk niet rekenen. De vijandschap groeide nog toen medio 12de eeuw Eleonora, de ex-echtgenote van de Franse koning Lodewijk VII, met de Engelse koning Hendrik II trouwde en zo het hele zuidwesten van Frankrijk - Aquitanië - als bruidsschat meebracht. Hoezeer Engelse koningen hun land ook volgens plan bestuurden, ze ontsnapten niet aan familiale spanningen. Hendriks zonen Richard Leeuwenhart en Jan zonder Land gunden elkaar het zonlicht niet. Toen Jan in 1199 zijn broer opvolgde, liep het snel mis, binnenlands én buitenlands, juist toen er behoefte was aan een sterk leider, want in Frankrijk ontpopte de jonge koning Filips August zich spoedig tot handig strateeg. Jan leed nederlagen en raakte zo zijn oorspronkelijk erfgebied Normandië kwijt. Voor de Capetingen was dat niet genoeg: ze wilden liefst de rest ook maar inpalmen. Jan moest op zoek gaan naar bondgenoten en vond die onder meer in de graaf van Vlaanderen-Henegouwen. Vlaanderen was immers afhankelijk van de import van Engelse wol, anders zou zijn textielnijverheid wegkwijnen en meteen de rijkdom van | |||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||
de grote steden. Feodale aspiraties - vechtende dynastieën - en pre-kapitalisme gingen hier hand in hand. De problemen hielden aan voor Jan. Hij kwam in conflict met de paus over benoemingsrechten van bisschoppen en Innocentius III deed Engeland (ook al!) in de kerkban. De koning had bovendien problemen met zijn adel en met de steden; de belastingdruk was te hoog. Er restte maar één reddingsboei: zijn land overdragen aan de paus. Dat maakte het in principe onaantastbaar voor de Franse aspiraties en hij zou het dan van die paus in leen terugkrijgen. Jan hield er zijn bijnaam ‘zonder Land’ aan over, maar garanties voor de continentale bezittingen bood de constructie niet. Op het ogenblik dat de Slag van Bouvines zou worden uitgevochten in juli 1214, leed de Engelse koning in Anjou bovendien een smadelijke nederlaag tegen de Franse kroonprins, de toekomstige Lodewijk VIII. | |||||||||||
1214: de veldslag, een keerpunt?Bouvines, een dorpje met nu 700 inwoners, nog geen 3 km2 groot, ging dus de geschiedenis in als het slagveld waar volgens de Franse historiografie de nationale grandeur van Frankrijk en zijn Capetingische dynastie werd gegrondvest. Het lag in het Franstalige deel van Vlaanderen, wat later Waals-Vlaanderen, la ‘Flandre gallicante’, werd genoemd. Eigenlijk werd de slag vooral geleverd ten noorden van het aangrenzende Cysoing, op een wijdse en landschappelijk nu nog goed bewaarde akker. Op die 27 juli was die naar gewoonte met graan begroeid, klaar om als de oogstmaand aanbrak te worden gemaaid. De akker sloot op de westkant aan op een moerassig lager gelegen gebied dat de winterbedding vormde van een beek, de Marque. Het dorpje Bouvines was gebouwd bij de brug over die beek, de oversteek van een oude Romeinse weg die oostwaarts naar Doornik liep, de stad vlakbij, zetel van een uitgestrekt bisdom en bezit van de Franse kroon. De hoofdstraat in het dorp heet nog Chaussée Brunehaut, wat in de streek een traditionele naam is voor Romeinse heerbanen. Daar staan dus, als het ware plots en niet echt voorzien, twee legers tegenover elkaar. Waarom onvoorzien? Het was een zondag en 's zondags werd er niet gevochten. Dat was zo sinds de 11de eeuw toen in volle gewelddadige feodaliteit onder druk van de kerk het godsbestand van kracht was geworden. Bepaalde periodes van het jaar en dagen van de week was het verboden te strijden. De zondag, als dag des Heren, was er natuurlijk één van. Maar na de aarzeling omtrent de schending van het bestand volgde de bittere realiteit. Aan de ene kant stond het leger van de Franse koning opgesteld. De koning zelf, Filips II August, voerde zijn troepen aan die bestonden uit een selectie trouwe leenmannen en ridders, omringd door hun aanhang. Ook communes waren van de partij, groeperingen die vanuit een aantal Franse steden waren opgetrommeld op basis van koninklijke rechten. En ook Vlamingen, zoals Jan, de graaf van Nesle, die tegelijk ook burggraaf van Brugge was en één van de grote leenmannen van het graafschap. Onder de | |||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||
Bouvines - negentiende-eeuws monument - Foto Ludo Milis
‘communards’ vielen die van Atrecht (Arras) op. De stad was nog maar pas van Vlaanderen losgeweekt en leek nu al haar afgedwongen sympathie voor de kroon te tonen. De Fransen hadden zeker niet het gros van hun manschappen kunnen oproepen, want, zoals al aangestipt, stond op hetzelfde ogenblik een ander Frans leger oog in oog met de Engelse koning. Aan de overkant stond een allegaartje aan troepen opgesteld, min of meer rechtstreeks geïnteresseerden in het hele geruzie. Er was graaf Ferrand van Vlaanderen-Henegouwen, de meest geëngageerde, want vooral zijn machtspositie en die van zijn leen waren bedreigd. Hij had zijn titel - en zijn vrouw Johanna - aan de koning te danken, maar was om zijn onderdanen te paaien van kamp veranderd en verbrak dus zijn eed van trouw. Ook zijn leenmannen waren in groten getale aanwezig. De hertog van Brabant, de hertog van Limburg, de graaf van Holland stonden daar eveneens met hun troepen, huurlingen vooral, naast een Engels leger dat aangevoerd werd door de broer van Jan zonder Land. Ook Reinoud, de graaf van Boulogne, een niveau lager, die normaal voor, maar nu tegen de koning was. En bovendien, als meest prestigieuze van allemaal, Otto IV, met zijn hoogdravende titel van keizer van het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie. Men zou geneigd zijn om een soort Nederlands saamhorigheidsgevoel te herkennen in de aanwezigheid van de belangrijkste landsheren uit de Nederlanden, maar dat was het niet. Enkel eigen macht, voordeel en roem bepaalden hun gedrag. | |||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||
De Marquebeek van op de plaats waar ooit de oude brug lag - Foto Ludo Milis
De veldslag verliep zoals filmscenario's dat perfect zouden voorschrijven, verplicht aan het genre. Een van 's konings kroniekschrijvers was trouwens van de partij, Guillaume le Breton, als een oorlogsjournalist avant-la-lettre. Zijn gekleurde verhaal werd als officiële versie verspreid en hij zou het later nog in een langdradig gedicht, de ‘Philippide’, aandikken. De Fransen werden eerst teruggedrongen, de koning bijna gedood en gevangengenomen, maar gered dankzij de heldenmoed van de zijnen, het aanschouwen van de ‘oriflamme’, het koninklijk vaandel, en het schreeuwen van de wapenleuze ‘Montjoie! Saint-Denis!’ Uiteindelijk overwon, in de visie van de winnaars, de rechtvaardigheid. Hoe kon het ook anders. De lafhartige keizer Otto sloeg op de vlucht, Ferrand van Vlaanderen werd gegrepen en smadelijk afgevoerd naar Parijs. Een groot aantal Vlaamse ridders ondergingen hetzelfde lot. | |||||||||||
Een grondige schoonmaakHoezeer de veldslag ook natrilde in de volgende jaren en zelfs decennia, een territoriale herverdeling vond er niet plaats. Wel werden verschuivingen die voordien al waren gebeurd (zoals het verlies van Normandië voor de Engelsen en van Artesië voor de Vlamingen) geconsolideerd. Graaf Ferrand, als marionet van Filips August begonnen, bleef dertien jaar lang opgesloten in het Louvre, toen de koninklijke burcht. In Vlaanderen bleef alleen dat jong gravinnetje achter, speelbal van enkele aanhangers van Frankrijk. Een aantal maanden na Bouvines moest Johanna | |||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||
een pijnlijk verdrag ondertekenen. De koning verzilverde volop zijn overwinning en het rijke Zuiden van Vlaanderen - Artesië - bleef dus (toch tot in de Bourgondische tijd) onbetwist Frans. In 1237 werd het trouwens een apart graafschap in de handen van een koningszoon. Filips August keek via zijn stromannen goed toe op Vlaanderen, liet weinig ruimte aan Johanna. Toch slaagde zij erin om de economische belangen van de steden veilig te stellen. In 1225 werd het graafschap door elkaar geschud toen de ‘Valse Boudewijn’ op het toneel verscheen, een bedrieger die zich uitgaf als de teruggekeerde graaf Boudewijn IX. Een episode met veel believers en veel non-believers. Uiteindelijk werd de man ontmaskerd en geëxecuteerd. Het jaar daarop werd de Vrede van Melun gesloten. Ferrand herwon zijn vrijheid, maar de voorwaarden waren hard: een hoge boete en een aantal steden bezet in afwachting van de betaling. Het was ook het moment waarop in Frankrijk Lodewijk IX koning werd. Hij zou als heilige de geschiedenis ingaan en meteen ook als de man die, na de dood van Johanna's zus en opvolgster Margareta, Henegouwen van Vlaanderen loskoppelde. Afstammelingen uit haar twee huwelijken vochten immers om de erfenis en hij zag de kans schoon om door een splitsing de grafelijke macht weer eens te verzwakken. Enkele decennia later, onder Filips IV de Schone, was het nogmaals zover. Het succes van de Guldensporenslag werd platgewalst door het Verdrag van Athis-sur-Orge (1305), waarbij Waals-Vlaanderen naar Frankrijk ging. Van de internationale rol waar Filips van de Elzas ooit van droomde, iets meer dan een eeuw voordien, bleef weinig over. Filips August verzilverde zijn overwinning, ook letterlijk dankzij een rijke buit. In Parijs werd uitbundig feestgevierd voor de triomfantelijke overwinning op de Vlamingen, Engelsen en Duitsers. Nog in het jaar van de veldslag liet Filips August een nieuwe stadspoort bouwen in Atrecht, gericht naar Vlaanderen. Een opschrift werd aangebracht dat eeuwenlang te lezen was. Het verheerlijkte de overwinning, de koning en zijn zoon Lodewijk, en sneerde naar de Vlamingen. Voor het eerst werd zoiets als een natiegevoel ervaren en trouwens sterk gecultiveerd. De monarchie stond voor het Franse volk en omgekeerd. De bittere pil van de Honderdjarige Oorlog in de 14de-15de eeuw moest nog geslikt worden maar weer kwam een held(in) - Jeanne d'Arc - de nationale trots redden. De nederlaag brak Otto IV en zijn Welfische partij zuur op. Veel verder dan zijn thuisland Saksen reikte zijn macht niet meer. Frederik II profiteerde volop van de nieuwe situatie, maar hij bleef het accent leggen op wat voor hem als thuisbasis gold, het rijkere, meer geëvolueerde Zuid-Italië. Een zwaar conflict met de paus en natuurlijk excommunicatie vielen ook hem ten deel, en dat bleef zo tot aan zijn dood in 1250. Frederik ging de geschiedenis in als een van de meest verlichte middeleeuwse vorsten, product van de bloeiende mengcultuur die in Sicilië en Zuid-Italië heerste. Maar ook daar zou de Franse monarchie haar slag thuishalen. Een zijtak, die van Anjou, volgde de Hohenstaufen op. | |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
De nederlaag brak ook Jan zonder Land zuur op. Zijn ambitie om Normandië terug te krijgen, kon definitief opgeborgen worden. De wapenstilstand die hij sloot met Filips August kon niet anders dan negatief uitvallen. Ook al bleef hij baas in Aquitanië, het werd moeilijker om dit overzeese gebied te besturen. De adel en de steden, vooral dan Londen, bleven voor problemen zorgen. Het sterke centralisme van het bestuur, de willekeur ook die er vaak mee samenhing, stuitten op groot verzet. De betrokken partijen sloten in 1215 een akkoord dat in de geschiedenis van de westerse democratie blijft galmen als een klok: de ‘Magna Carta’. In deze oorkonde werd onder meer vastgelegd dat onwettige gevangenname niet kon, dat nieuwe belastingen slechts met de goedkeuring van de baronnen konden ingevoerd worden, enz. Het parlement, als vertegenwoordiging van de vrije lieden, en zijn controle op het vorstelijk bestuur werden een blijvende verworvenheid. Noch het protest van de paus tegen de Magna Carta, noch de inval van de Franse kroonprins Lodewijk (ook al in de kerkban), konden daar iets aan veranderen. Paus Innocentius III leek alomtegenwoordig in het wespennest van de Europese politiek. Voor hem draaide het om de hegemonie van zijn kerk. Hij domineerde Jan zonder Land, hij was de scheidsrechter in het dynastieke conflict in het Duitse rijk. Hij was het vooral die de kerk centraliseerde, met Rome als spil. Hij en de curie versterkten hun internationalisme tegenover de elders heersende opvatting van nationale kerken onder vorstelijke controle. Een belangrijke stap werd gezet met het Vierde Lateraans Concilie dat in 1215 werd gehouden. Op alle gebieden van de maatschappij, kerkelijk en wereldlijk, greep het in of trachtte dat toch te doen, met o.a. de voor ons shockerende verplichting voor de joden om een merkteken op hun kledij te dragen. De jaarlijkse biecht werd verplicht en dus de controle op gedrag en gedachten van de gelovigen efficiënt. Bouvines had de aspiraties van de Franse kroon echter doen aanzwellen. Het zou het streven naar een nationale kerk leven inblazen. Het culmineerde rond 1300 toen Filips IV de Schone de orde van de tempeliers liquideerde en de paus gevangennam. | |||||||||||
Bouvines als nationalistisch banierWat was het allemaal geworden zonder Bouvines? Dat is een moeilijke vraag, want het verloop van de geschiedenis laat natuurlijk geen toetsing toe. Toch kan men zich afvragen of de grote tendensen die zich tussen het midden van de 12de en het einde van 13de eeuw afspeelden in een andere richting zijn gestuwd door de veldslag. Ik geloof dat niet. Belangrijke evoluties als de toenemende en succesvolle expansie van de Franse monarchie, de verzwakking van de grafelijke macht in Vlaanderen en van de koninklijke leenmannen in het algemeen, de verbrokkeling van de koninklijke macht in Duitsland, de opkomst van een stedelijke middenklasse en de aftakeling van de feodaliteit: ze zouden zich allemaal doorgezet hebben, wellicht op iets langere termijn. Zou er zoiets als een parlementaire democratie zijn gegroeid op basis van de Magna Carta? Zeker wel. Ik beschouw de slag van Bouvines | |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
De neogotische kerk van Bouvines, vanaf de Marquebeek - Foto Ludo Milis
als trigger, de versneller van een proces dat al rolde en nu holde. Zolang oorlog voeren als een patriottische deugd werd beschouwd, werd de herinnering aan de slag van Bouvines in Frankrijk levendig gehouden. De oorspronkelijke beeldvorming dat de Vlamingen de verliezers waren en het dus niet meer dan normaal was dat ze daar (ook territoriaal) voor moesten boeten, maakte plaats voor die van de triomf op de Duitsers. Monumenten werden opgericht, toneelstukken opgevoerd, zeker in die periodes van grote vijandschap: 1870, de Frans-Pruisische oorlog, en 1914-1918, de Eerste Wereldoorlog. In de neo-gotische parochiekerk van het dorpje werden een reeks glasramen (1887-1906) aangebracht die de bedoeling hadden te verheerlijken en te vernederen. Sinds de Tweede Wereldoorlog, met de opkomst van het pacifisme en van het Europese gedachtegoed, is Bouvines niet langer de bon ton, en het onderwijs dat het nationalisme moest voeden, besteedt er minder aandacht aan. | |||||||||||
De verschuiving van de taalgrensWanneer we ons afvragen wat Bouvines betekend heeft als gevolg van de overgang van Artesië en de streek rond Boulogne naar Frankrijk en dus van het terugdringen van de Vlaamse invloed, dan lijkt de verschuiving van de taalgrens een belangrijk effect. De controle van de Franse koning en de oprichting van een Frans graafschap Artesië hebben inderdaad voor de versterking van het gebruik van het Frans gezorgd in oorspronkelijk Vlaams gebied. De taalgrens liep in de 12de eeuw nog in een horizontale lijn van Boulogne naar de Leie. Uit de kronieken die Lambrecht van Aarde (Ardres) en Willem van Andres schreven omstreeks 1200 en die de microgeschiedenis | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
reconstrueerden van het graafschap Gisene (Guînes) en de heerlijkheid Aarde, blijkt dat de gebruikte taal daar Vlaams was, zowel in de elitaire kringen van bestuur en rechtspraak, als onder het gewone volk. De schepenen van Kales (Calais) stelden omstreeks 1300 hun verordeningen in het Latijn op, maar vaak schakelden ze over op de volkstaal. Ook de grafelijke rekeningen met betrekking tot het westelijke deel van Artesië wijzen in dezelfde richting. Dat veranderde gaandeweg. De hele strook langs de kust en met Sint-Omaars (Saint-Omer) als scharnier verfranste naar het noorden toe, al bleven een aantal dorpen ten zuiden van de Aa nog in de 18de en zelfs 20ste eeuw Nederlandstalig. Sint-Omaars zelf verfranste in de late Middeleeuwen, maar nog in de 16de eeuw werden eden in beide talen afgelegd. In de periode waarin Kales (Calais) in handen van de Engelse kroon was (1347-1558), bleven beide talen in gebruik. De Slag van Bouvines had natuurlijk niet onmiddellijk iets met de verschuiving te maken, wel het blijvend losweken van die gebieden uit het graafschap Vlaanderen. De opheffing van het tweetalige bisdom Terwaan in de 16de eeuw en de toewijzing van een deel ervan aan de nieuwe bisdommen Boulogne en Sint-Omaars heeft die verschuiving zeker nog versneld. Alleen de toponymische oorsprong van ontelbare dorpen, gehuchten en percelen blijft de bleke afschaduwing van wat Bouvines in de marge heeft betekend. | |||||||||||
Beknopte bibliografie
| |||||||||||
Specifieke bron uit de Franse Nederlanden
| |||||||||||
Résumé
| |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
de quatorze ans, monta sur le trône en 1179. En outre, le comte de Flandre portait par mariage le titre de comte de Vermandois, territoire qui jouxtait intégralement le sud de son propre comté, presque jusqu'aux portes de Paris. En 1180, pour couronner le tout, il donna sa nièce, Isabelle de Hainaut, en mariage au jeune roi de France. Malheureusement, ce ‘comte d'envergure européenne’ n'avait pas d'héritier direct et, par conséquent, l'héritage de son épouse Élisabeth échapperait à la maison de Flandre. Un deuxième mariage avec Mathilde, fille du roi de Portugal, ne donna pas non plus de descendance. Poussé par sa vanité, Philippe d'Alsace avait doté Isabelle de la partie méridionale de son comté. Un mauvais calcul puisqu'à la mort prématurée de cette dernière en 1190, ce territoire fut à bon droit revendiqué par Philippe Auguste. La même année, Philippe d'Alsace partit en croisade en compagnie de Philippe Auguste et de Richard Coeur de Lion, roi d'Angleterre. Ce dernier était vassal du roi de France pour presque toute la moitié ouest du royaume. Lorsque, en 1191, le comte de Flandre mourut en Terre Sainte, son beau-frère, le comte Baudouin de Hainaut, et Philippe Auguste, rentré précipitamment en France, tentèrent de se rendre maîtres de la Flandre. Il s'ensuivit un partage du comté. Le sud, la partie la plus importante et la plus riche, avec comme joyau la ville d'Arras, allait dorénavant appartenir à la couronne française. La partie plus étendue, comprenant Gand, Bruges et Ypres, tomba dans l'escarcelle du comte de Hainaut. Durant un siècle à peu près, la Flandre resterait ainsi liée au Hainaut. Des revers de fortune personnels continuèrent de frapper le pouvoir comtal. Le comte Baudouin IX-VI, l'un des chefs de la quatrième croisade et empereur de Constantinople, disparut en 1205 au cours d'une expédition lancée contre les Bulgares, laissant deux filles en bas âge. Le roi de France, son suzerain, s'empara d'elles à la fois comme otages et futures mariées dans le cadre d'une politique matrimoniale savamment élaborée. Jeanne fut mariée à Ferrand, un des fils du roi de Portugal, au prix, une fois de plus, d'une parcelle de territoire flamand - à savoir Saint-Omer et Aire-sur-la-Lys - et moyennant une coquette somme d'argent. Le comte Ferrand se heurta à la méfiance des Flamands et, afin de se sentir accepté de ses sujets, fut contraint de se démarquer de Philippe Auguste. Ce qui explique pourquoi il était opposé au roi lors de la bataille de Bouvines. | |||||||||||
La monarchie française: profiter habilementLa dynastie capétienne tenait les rênes du pouvoir en France depuis qu'en 987 Hugues Capet, duc de Francie, avait succédé au dernier roi carolingien. Lui-même et ses successeurs n'exercèrent qu'une influence toute relative parce que dans le système féodal le pouvoir du souverain - le roi suzerain - était passé aux mains des vassaux. À côté de la Flandre qui dans les dernières décennies du ixe siècle s'affirmait déjà comme un comté prestigieux, se développa, dès 911, la Normandie. Parmi les autres blocs de pouvoir figuraient entre autres le duché de Bourgogne, le comté de Champagne et le duché d'Aquitaine. Le roi ne disposait guère plus que de quelques symboles de puissance. C'est ainsi que, selon le modèle biblique et dans la lignée de Charlemagne, il était oint du saint chrême. Par ailleurs, il était habilité à reprendre possession de fiefs tombés en déshérence. Il fallait toutefois attendre près de deux siècles pour que les Capétiens puissent enfin commencer à réaliser leur rêve: unifier le patchwork appelé France. Ce fut Philippe II Auguste (1179-1223), tout aussi rusé qu'habile, qui profita du moindre revers essuyé par ses vassaux ou collègues | |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
Champ de bataille de Bouvines avec une voie romaine - Photo Ludo Milis
rois. En outre, il n'eut guère à faire face à des problèmes financiers: taxes provenant du commerce de plus en plus florissant, confiscation de biens juifs, rançons réclamées à des adversaires pris en otages, tout cela remplissait les caisses à profusion. Il pouvait de la sorte compter sur des alliés, tel le comte de Boulogne qui lui devait son territoire lorsque celui-ci fut dissocié de la Flandre. Dans la région qui s'appelle actuellement la Côte d'Opale, des alliances d'envergure modeste étaient monnaie courante. Il n'empêche que pour Philippe Auguste tout n'allait pas toujours pour le mieux. Son second mariage avec Ingeborg de Danemark capota dès la nuit de noces. La répudiation de son épouse, vingt ans durant, devait coûter au roi l'excommunication papale et susciter d'âpres résistances. | |||||||||||
Le Saint Empire romain et la papauté: louvoyer entre rêve et réalitéDès la querelle des Investitures au xie et au début du xiie siècle, il y avait souvent dans l'Empire germanique des dissensions entre ce qu'on appelait les ducs ethniques, seigneurs régnant sur les vastes entités territoriales issues du démembrement de l'ancien Empire carolingien. Traditionnellement, les rois allemands étaient élus par les grands électeurs et se voyaient contraints, s'ils voulaient avoir quelque chance de l'emporter, de puiser à pleines mains dans leurs caisses. Parmi les rois importants figuraient Frédéric Ier Barberousse et Henri VI, tous deux de la famille des Hohenstaufen, lesquels avaient réussi à mettre temporairement sur la touche leurs grands concurrents, les Guelfes. Mais les souverains allemands revendiquaient également le titre d'empereur romain, ce qui impliquait d'une part leur suprématie sur l'Église et le pape et d'autre part la possession d'une partie de l'Italie. Les papes ne l'entendaient pas de cette oreille et soutenaient tantôt les Guelfes, tantôt les Hohenstaufen. Ce qui fut notamment le cas vers 1200. En 1198, le Guelfe Otton IV fut élu grâce aux deniers anglais tandis que d'autres votaient pour un Hohenstaufen, lequel pouvait compter sur le soutien de Philippe Auguste. Innocent III, un des papes les plus puissants du Moyen Âge, prit le parti d'Otton, mais après le couronnement impérial de ce dernier les choses se gâtèrent: un conflit d'intérêts suivi de l'excommunication. On assista alors à la montée en puissance de Frédéric II de Hohenstaufen qui était déjà roi de Sicile. En 1211 il fut couronné roi d'Allemagne, mais Otton resta de facto au pouvoir. Ce dernier devint un antihéros à Bouvines. | |||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||
Angleterre: Jean sans Terre, à la fois suzerain et vassal ou le chant du cygne imminentEn 1066, le duc de Normandie, Guillaume le Conquérant, s'empara du trône anglais. Les souverains anglais étaient donc vassaux du roi de France, mais ce dernier ne devait évidemment pas s'attendre à la moindre manifestation de fidélité. Bien au contraire, l'inimitié devait s'accroître encore lorsque, vers le milieu du xiie siècle, Aliénor, l'ex-épouse du roi de France, Louis VII, se maria avec le roi d'Angleterre, Henri II, apportant en dot toute la région du sud-ouest de la France, autrement dit l'Aquitaine. En dépit d'une administration rigoureuse de leur pays, les rois anglais ne réussirent pas à échapper à des tensions familiales. Les fils d'Henri II, Richard Coeur de Lion et Jean sans Terre, ne pouvaient se voir en peinture. Lorsque, en 1199, Jean succéda à son frère, la situation ne tarda pas à se détériorer. Or, précisément à ce moment-là, on avait besoin d'un leader à poigne puisque, en France, le jeune roi Philippe Auguste se profila rapidement comme un stratège hors pair. Jean sans Terre essuya des défaites et perdit ainsi la Normandie qu'il avait initialement reçue en héritage. Aussi dut-il se mettre en quête d'alliés. Parmi ceux qu'il sut gagner à sa cause figurait entre autres le comte de Flandre et de Hainaut. Rien d'étonnant à cela: l'industrie textile flamande dépendait des importations de laine anglaise. Jean sans Terre entra en conflit avec le pape au sujet des droits de nomination des évêques, à la suite de quoi Innocent III excommunia l'Angleterre (elle aussi!). Par ailleurs, la pression fiscale étant jugée trop forte, le roi eut maille à partir avec sa noblesse et les villes. Il ne lui restait qu'une seule bouée de sauvetage: confier son pays aux bons soins du pape. Ce faisant, il le mettrait, en principe, à l'abri des aspirations françaises et le pape pourrait ensuite le lui rétrocéder sous forme de fief. Cette construction valut à Jean son surnom ‘sans Terre’, mais elle n'offrit aucune garantie pour ce qui concernait ses possessions continentales. Au moment où allait s'engager la bataille de Bouvines, en juillet 1214, le roi anglais essuya en Anjou une cuisante défaite face au prince héritier français, le futur Louis VIII. | |||||||||||
1214: la bataille, un tournant?Bouvines est donc entrée dans l'histoire comme le champ de bataille où, à en croire l'historiographie française, furent fondées à la fois la ‘grandeur nationale’ de la France et la dynastie capétienne. Le lieu de la confrontation était situé dans la partie francophone de la Flandre, ce qui fut appelé ultérieurement la Flandre wallonne ou encore la ‘Flandre gallicante’. En fait, la bataille se déroula pour l'essentiel au nord de Cysoing, commune limitrophe, sur un champ étendu et, du point de vue paysager, bien conservé à l'heure actuelle. Côté ouest, il jouxtait une dépression marécageuse qui formait le lit d'hiver d'un ruisseau, la Marque. C'est à cet endroit que, le 27 juillet, soudainement et sans qu'elles s'y attendent, deux armées se font face. C'était un dimanche et le dimanche on ne se battait pas, coutume qui remontait au xie siècle lorsque, sous la pression de l'Église, avait été instituée la Trêve de Dieu portant interdiction de guerroyer à certaines périodes de l'année et certains jours de la semaine. D'un côté s'était déployée l'armée royale. Le roi en personne, Philippe Auguste, commandait ses troupes composées d'une pléiade de vassaux et de chevaliers fidèles entourés de leurs hommes. Les communes participaient elles aussi au combat. Il s'agissait de milices provenant d'un certain nombre de villes françaises et réquisitionnées en vertu de certaines prérogatives royales. Il y avait aussi des Flamands, tel Jean, comte de Nesle et châtelain de Bruges, un des principaux vassaux | |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
du comté. Parmi les ‘communards’ se distinguaient ceux d'Arras. La ville, à peine séparée de la Flandre, semblait empressée à manifester sa sympathie, extorquée il est vrai, envers la couronne. Les Français n'avaient certainement pas eu l'occasion de mobiliser le gros de leurs effectifs parce que, comme nous l'avons mentionné plus haut, une autre armée française faisait face au roi d'Angleterre. Côté opposé se trouvait un ensemble disparate de troupes. Il y avait Ferrand, comte de Flandre et de Hainaut, le plus engagé parce que sa position de force et le sort de son fief étaient directement menacés. Il devait son titre - et son épouse Jeanne - au roi mais avait changé de camp afin d'amadouer ses sujets. Un grand nombre de ses vassaux se tenaient également à ses côtés. Étaient présents aussi le duc de Brabant, le duc de Limbourg, le comte de Hollande avec leurs troupes, composées pour l'essentiel de mercenaires, à côté d'une armée anglaise conduite par le frère de Jean sans Terre. Également présent: Renaud, comte de Boulogne, second couteau, normalement partisan du roi mais maintenant son adversaire. Enfin, le plus prestigieux de tous, Otton IV, portant le titre pompeux d' ‘empereur du Saint Empire romain germanique’. Un des chroniqueurs du roi, Guillaume le Breton, relata la bataille. Le récit entaché de partialité fut diffusé comme la version officielle et son auteur y ajouterait ultérieurement un long poème soporifique, la ‘Philippide’. Dans un premier temps, les Français furent d'abord repoussés, le roi échappa de justesse à la mort et à la captivité, mais sauvé in extremis grâce au courage héroïque de ses hommes, aux regards fixés sur l' ‘oriflamme’, le drapeau royal, et au lancement du cri de guerre ‘Montjoie! Saint-Denis!’. Aux yeux des vainqueurs, ce fut finalement la justice qui l'emporta. Le lâche empereur Otton prit la fuite, Ferrand de Flandre fut fait prisonnier et de manière infamante emmené à Paris avec un grand nombre de chevaliers flamands. | |||||||||||
Un nettoyage à fondEn dépit du retentissement qu'eut la bataille au cours des années et même des décennies suivantes, aucun redécoupage territorial ne s'ensuivit. Par contre, certaines modifications qui avaient déjà eu lieu auparavant (comme pour les Anglais la perte de la Normandie et celle de l'Artois pour les Flamands) furent consolidées. Le comte Ferrand, ayant débuté sa carrière comme marionnette de Philippe Auguste, resta pendant treize ans enfermé au Louvre. La petite comtesse Jeanne demeura seule en Flandre. Quelques mois après la bataille de Bouvines, elle fut contrainte de signer un traité accablant. Le roi monnaya au prix fort sa victoire et le riche sud de la Flandre, l'Artois, resta français (du moins jusqu'à l'époque bourguignonne). D'ailleurs, en 1237, l'Artois devint un comté à part entière et tomba entre les mains d'un des fils du roi. Par le biais de ses hommes de paille Philippe Auguste eut l'oeil rivé sur la Flandre et ne laissa qu'une faible marge de manoeuvre à Jeanne. Il n'empêche que cette dernière parvint à préserver les intérêts économiques des villes. À la faveur du traité de Melun (1226), Ferrand retrouva sa liberté, mais les conditions de sa libération étaient dures: une amende substantielle et, dans l'attente du paiement, l'occupation d'un certain nombre de villes. Au même moment, Louis IX devint roi de France. Il entrerait dans l'histoire comme un saint et comme l'homme qui, après le décès de Marguerite, la soeur et successeur de Jeanne, détacha le Hainaut de la Flandre. En effet, comme les enfants issus des deux mariages de Marguerite se disputaient son héritage, le roi profita de l'aubaine pour imposer une | |||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||
scission permettant une fois de plus d'affaiblir le pouvoir comtal. Quelques décennies plus tard, rebelote sous Philippe IV le Bel. Le succès obtenu lors de la bataille des Éperons d'or fut réduit à néant par le traité d'Athissur-Orge (1305) en vertu duquel la Flandre wallonne retomba dans le giron de la France. Du rôle international dont avait rêvé Philippe d'Alsace, un peu plus d'un siècle auparavant, il ne resta plus grand-chose. Philippe Auguste monnaya sa victoire, même au sens propre du terme, grâce à un butin considérable. À Paris, la liesse fut à son comble. L'année même de la bataille de Bouvines, Philippe Auguste fit construire à Arras une nouvelle porte de ville, orientée vers la Flandre. Elle portait une inscription exaltant la victoire, le roi et son fils Louis, tout en raillant les Flamands. Pour la première fois fut ressenti et fortement cultivé ce qui pouvait passer en quelque sorte pour un ‘sentiment national’. La monarchie incarnait le peuple français et vice-versa. La pilule amère que serait la guerre de Cent Ans aux xive et xve siècles devait encore être avalée, mais, une fois encore, une héroïne - Jeanne d'Arc - allait sauver la fierté nationale. Otton IV et le parti des Guelfes payèrent très cher la défaite. Le pouvoir de l'empereur ne s'étendit quasiment plus au-delà de son propre territoire, la Saxe. Frédéric II profita à fond de la nouvelle donne, mais il continua à concentrer son action sur ce qui constituait à ses yeux son port d'attache: l'Italie du Sud. Un grave conflit l'opposant au pape et sanctionné comme de bien entendu par l'excommunication fut son lot et ne prit fin qu'à sa mort en 1250. Frédéric II entra dans l'histoire comme l'un des rois les plus éclairés du Moyen Âge, pur produit du brassage culturel qui caractérisait alors le Sicile et le sud de l'Italie. Mais là aussi, la monarchie française allait rafler la mise. Une branche latérale, celle de la maison d'Anjou, y succéda aux Hohenstaufen. Jean sans Terre lui aussi devait pâtir de la défaite. Il ne lui restait plus qu'à mettre au rancart son ambition de récupérer la Normandie. L'armistice qu'il conclut avec Philippe Auguste devait fatalement avoir des effets négatifs. Même s'il restait maître en Aquitaine, gérer ce territoire d'outremer s'avérait de plus en plus difficile. La noblesse et les villes, en particulier Londres, ne cessaient de lui donner du fil à retordre. Le centralisme administratif, l'arbitraire qui souvent s'y associait, suscitaient de fortes résistances. En 1215, les parties concernées conclurent un accord: la ‘Magna Carta’. Cette charte interdisait, entre autres, l'emprisonnement illégal et soumettait la levée de nouveaux impôts à l'approbation des barons. Le Parlement, en tant qu'organe représentatif des hommes libres, contrôlant l'exercice du pouvoir royal, devint un acquis définitif. Ni les protestations du pape contre la Magna Carta, ni l'invasion du prince héritier français Louis (lui aussi, excommunié) n'y changeraient rien. Innocent III semblait omniprésent. Ce qui lui importait avant tout, c'était l'hégémonie de son Église. Il dominait Jean sans Terre, arbitrait le conflit dynastique qui déchirait l'Empire germanique. Il fut sans conteste le principal artisan de la centralisation de l' Église, avec Rome comme pivot. Innocent III et la curie renforcèrent leurs visées internationalistes face à la conception, en vogue ailleurs, d'Églises nationales placées sous contrôle royal. Un pas important fut franchi lors du quatrième concile de Latran (1215). Celui-ci intervint - ou du moins essaya de le faire - dans tous les domaines de la vie religieuse et sociale. Exemple: l'obligation - choquante à nos yeux - imposée aux Juifs de porter un signe distinctif sur leurs vêtements. Autre contrainte: la confession annuelle, moyen détourné de contrôler efficacement | |||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||
Vitreaux de l'église de Bouvines (fin du xxixe siècle) - Photo Ludo Milis
le comportement et les idées des croyants. Toutefois, Bouvines avait gonflé les ambitions de la couronne de France, visant à instaurer une Église nationale. Cette action culmina vers 1300 lorsque Philippe IV le Bel liquida l'ordre des Templiers et fit emprisonner le pape. | |||||||||||
Bouvines comme bannière nationalisteJe ne crois pas que les grandes tendances à l'oeuvre entre le milieu du xiie et la fin du xiiie siècle aient pu prendre une autre orientation à la suite de la bataille. Des évolutions importantes telles que l'expansion croissante et réussie de la monarchie française, l'affaiblissement du pouvoir du comte en Flandre et de celui des vassaux royaux en général, l'émiettement du pouvoir royal en Allemagne, l'avènement d'une classe moyenne dans les villes et le déclin de la féodalité, se seraient poursuivies, peut-être à plus long terme. Aurait-on assisté à la naissance d'une espèce de démocratie parlementaire sur la base de la Magna Carta? Sans aucun doute. Je considère la bataille de Bouvines comme l'accélérateur d'un processus déjà en cours mais qui passa alors à la vitesse grand V. En France, aussi longtemps que faire la guerre fut considéré comme une vertu patriotique, on cultiva le souvenir de la bataille de Bouvines. À la perception initiale selon laquelle les Flamands avaient été les perdants se substitua celle de la victoire éclatante remportée sur les Allemands. On édifia des monuments, des pièces de théâtre furent représentées, spécialement dans les périodes d'hostilités et de conflits. Exemples: 1870, la guerre franco-prussienne, et 1914-1918, la Première Guerre mondiale. Depuis la Seconde Guerre mondiale, avec la montée du pacifisme et des idées pro-européennes, Bouvines n'est plus de bon ton et l'enseignement destiné à nourrir le nationalisme y consacre moins d'attention. | |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
Le déplacement de la frontière linguistiqueSi nous nous demandons ce qu'a signifié Bouvines comme conséquence du transfert de l'Artois et du Boulonnais vers la France et donc du recul de l'influence flamande, le déplacement de la frontière linguistique semble un effet important. Le contrôle exercé par le roi de France et la création d'un comté français - l'Artois - ont effectivement contribué au renforcement de l'usage du français dans ce qui était à l'origine un territoire flamand. Au xiie siècle, la frontière linguistique s'étendait encore le long d'une ligne horizontale de Boulogne à la Lys. Il ressort des chroniques écrites vers 1200 par Lambert d'Ardres et Guillaume d'Andres, lesquels reconstruisirent la micro histoire du comté de Guînes et de la seigneurie d'Ardres, que le flamand y était la langue courante, pratiquée tant dans les milieux élitistes de l'administration et de la justice que par le peuple. Vers 1300, les échevins de la ville de Calais rédigeaient leurs ordonnances en latin tout en passant fréquemment à la langue vernaculaire. De même, les comptes comtaux relatifs à la partie occidentale de l'Artois vont dans le même sens. Petit à petit, cette situation allait se modifier. Toute la bande côtière avec Saint-Omer comme charnière fut francisée en direction du nord, même si, au xviiie et même au xxe siècle, un certain nombre de villages situés au sud de l'Aa devaient rester néerlandophones. Saint-Omer fut francisée vers la fin du Moyen Âge, mais au xvie siècle on prêta encore serment dans les deux langues. Au cours de la période où Calais était aux mains du roi d'Angleterre (1347-1558), on continua à utiliser les deux langues. La bataille de Bouvines n'eut évidemment pas d'impact immédiat sur le déplacement de la frontière. En revanche, elle contribua à détacher durablement ces territoires de la Flandre. La suppression du diocèse bilingue de Thérouanne au xvie siècle et l'annexion d'une partie de ce dernier aux nouveaux diocèses de Boulogne et de Saint-Omer ont sans aucun doute accéléré ce déplacement. Seule l'origine toponymique d'innombrables villages, hameaux et parcelles demeure le pâle reflet de ce qu'en marge Bouvines a signifié. (Traduit du néerlandais par Urbain Dewaele) |