De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 2010

[p. 8]

[De Franse Nederlanden jaargang 2010]

Voorwoord
Luc Devoldere
Hoofdredacteur

Nu de Kortrijkse bedrijfsleider Stef Vande Meulebroucke als eerste directeur-generaal van de Eurometropool Lille-Kortrijk-Tournai is aangesteld, kan deze grensoverschrijdende structuur echt van start gaan. Dit jaarboek zal de werking van de Eurometropool aandachtig blijven volgen. Daarom komt b.v. de stadsrenovatie van Kortrijk in deze aflevering aan bod. Net op het ogenblik dat de toekomst wenkt, is het ook wijs te kijken naar het verleden, preciezer: naar welk gemeenschappelijk verleden Zuid-West-Vlaanderen, het Rijselse stadsgebied, ooit deel van het Graafschap Vlaanderen, en West-Henegouwen met elkaar delen. De Gentse historicus Ludo Milis doet dat met een groot synthetisch vermogen in zijn bijdrage in dit nummer. Het verleden is er om gekend te worden, niet om betreurd te worden, zoals een bezoek aan een lieu de mémoire, de zwijgende voettocht door het slagveld van de Peene, leert. De slag bij Kassel uit 1677 leidde het definitieve verlies in van het zuidelijke deel van het graafschap Vlaanderen aan Frankrijk. Maar de migratie noord-zuid leidde tot interessante interculturele identiteiten, zoals Elien Declercq (Centrum voor de Historische Studie van Interculturele relaties, KULeuven campus Kortrijk) aantoont aan de hand van een Brugse marionettenspeler die in de late negentiende eeuw in Roubaix terechtkomt.

Interactie in een grensstreek is overigens van alle tijden en dus ook van vandaag. Dat merken we aan de bijdrage van Christophe Boval over het groeiend grensoverschrijdend gezondheidsverkeer. Maar ook taal steekt over, zoals blijkt uit het artikel over de aanwezigheid van het Frans in Menen en Wervik.

Twee casussen van mobiliteit komen aan bod in dit nummer: de tram in Noord-Frankrijk die weer op de rails wordt gezet (Jef Van Staeyen) en de renovatie-plannen voor de Grand Boulevard tussen Rijsel, Roubaix en Tourcoing (Didier Joseph-François). Het (aangelegde) landschap en het erfgoed komen aan bod in een artikel over het Park van de Deûle (Paul Geerts) en in een inventaris van Noord-Franse schoorstenen, de belforten van de industrie (Laurence Lepère en Michel Taeckens).

Wat de kunst betreft, passeren twee musea de revue, het LaM (Lille Métropole Musée d'art moderne, d'art contemporain et d'art brut) dat volledig gerenoveerd opnieuw geopend werd op 25 september 2010, en het nieuwe musée de Flandre in Kassel dat in oktober 2010 zijn deuren opent. Heel wat schilderijen van Eugene Leroy komen door schenking definitief terecht in het Museum van Tourcoing en de beelden en tekeningen van Charles Gadenne worden voorgesteld door Myriam Morlion. De cineast Bruno Dumont plaatst de protagoniste van zijn confronterende film Hadewijch opnieuw tegen de achtergrond van zijn Frans-Vlaamse landschap. En Wim Chielens schrijft verder aan zijn serie van intrigerende grensplaatsen: na Risquons-Tout en Abele, trekt hij naar de Zwarte berg, waar een Vlaams-Belgische kant, ‘vijfhonderd zotte meters’ lang, zijn commercie etaleert, terwijl aan Franse kant peis en vree heerst rond het domein waar Marguerite Yourcenar als kind speelde. Vaut le détour.

[p. 9]

Avant-propos
Luc Devoldere
Rédacteur en chef

Maintenant que le chef d'entreprise courtraisien Stef Vande Meulebroucke a été nommé directeur-général de l'Eurométropole Lille-Kortrijk-Tournai, cette structure transfrontalière peut prendre son essor. Nos annales continuent de s'intéresser à l'Eurométropole. Le présent numéro renferme à ce titre un article sur la rénovation urbaine de Courtrai. Au moment précis où l'avenir nous fait signe, il est sage aussi de regarder vers le passé, notamment vers le passé commun du sudouest de la Flandre, de la conurbation lilloise, régions qui faisaient jadis partie du comté de Flandre, et du Hainaut occidental. L'historien gantois Ludo Milis se livre à cet exercice avec un grand esprit de synthèse dans le présent numéro. Le passé est fait pour être connu, non pour être déploré, comme l'enseigne la visite d'un lieu de mémoire, avec la marche silencieuse à travers le champ de bataille de la Peene. La bataille de Cassel en 1677 consacra l'abandon définitif de la partie méridionale du comté de Flandre à la France. Mais la migration nord-sud suscita d'intéressantes identités interculturelles, comme le montre Elien Declercq (Centre de recherche historique sur les relations interculturelles, Université catholique flamande de Louvain à Courtrai) avec l'exemple d'un marionnettiste brugeois venu s'établir à Roubaix à la fin du XIX^e siècle.

L'interaction dans une région transfrontalière appartient, du reste, à toutes les époques, donc au présent. L'article de Christophe Boval relatif à l'augmentation du trafic sanitaire transfrontalier nous le confirme. Même la langue passe la frontière, comme le montre l'article sur la présence du français à Menin et Wervicq.

Deux contributions consacrées à la mobilité figurent dans le présent numéro: le tram remis sur rails dans le nord de la France (Jef Van Staeyen) et les projets de rénovation du Grand Boulevard entre Lille, Roubaix et Tourcoing (Didier Joseph-François). Les liens entre le paysage (aménagé) et le patrimoine sont exposés dans un article sur le parc de la Deûle (Paul Geerts) de même que l'inventaire dans le Nord des cheminées d'usine, beffrois du travail (Laurence Lepère et Michel Taeckens).

Dans le domaine de l'art, deux musées sont passés en revue: le LaM (Lille Métropole Musée d'art moderne, d'art contemporain et d'art brut) entièrement rénové et rouvert le 25 septembre 2010, et le nouveau musée de Flandre à Cassel, qui doit ouvrir ses portes en octobre 2010. Le musée de Tourcoing reçoit définitivement la donation d'un grand nombre de tableaux d'Eugène Leroy tandis que les sculptures et dessins de Charles Gadenne sont présentés par Myriam Morlion. Le cinéaste Bruno Dumont situe une nouvelle fois l'action de son film polémique Hadewijch dans sa région, la Flandre française. De son côté, Wim Chielens poursuit sa série d'articles sur des localités frontalières bien intrigantes: après Risquons-Tout et Abele, il se rend au mont Noir, où le côté belge étale ses commerces sur ‘cinq cents mètres ahurissants’, tandis que le côté français respire la paix et la sérénité autour du domaine où Marguerite Yourcenar jouait petite. Vaut le détour.