De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 2009
(2009)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |||||||||||
Michel Quint en het onverwerkte verleden
| |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
Michel Quint (o1949)
| |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
vinden elkaar terug. Na zijn scheiding - twee kinderen - trouwen ze. Het water was voor één keer niet te diep.Ga naar eindnoot1 In zijn roman van 2004, Et mon mal est délicieux, schreef hij deze mooie opdracht: ‘Pour Brigitte, en filigrane de mes pages pendant longtemps, et qui fait désormais se lever chaque jour vécu ensemble, d'un baiser.’ | |||||||||||
Gebukt onder een geheimOp het eerste gezicht lijkt Michel Quint twee romangenres te beoefenen: ‘le roman policier’ en ‘le roman noir’. Maar in beide gevallen gaat het om eenzelfde kijk op de mensen en zelfs om eenzelfde verhaalstructuur, gebaseerd op een meesterlijk opgebouwde suspens. Quint stelt dat ieder mens worstelt met een vraag waarop hij geen antwoord heeft. Soms gaat het om een schandvlek die men angstvallig verdoezelt, ook voor zichzelf: ben ik wel de zoon van mijn officiële vader? Soms gaat men gebukt onder een familiale erfzonde: aan welke kant stonden de ouders in Wereldoorlog I of in Wereldoorlog II? Tot welke compromissen werden zij gedwongen of lieten zij zich verleiden? Bij Michel Quint staat de zoektocht steeds centraal, of het nu gaat om het speurwerk naar een schurkenstreek of om de queeste naar een stukje eigen identiteit. Er is dan ook geen breuk tussen de thrillers van de jongere Michel Quint en de sociale romans van de iets oudere: steeds gaat een personage op zoek naar een geheim waaronder hij gebukt gaat.
Het speurwerk naar de schuldige leidt bij Quint altijd naar de verkenning van een kleine gemeenschap, met haar vetes en afrekeningen maar ook met haar waardigheid. In Billard à l'étage is een kleine dorpsgemeenschap in de ban van de moord op Ida, een jonge, wat zwakzinnige en dove jonge vrouw. De komst van een vreemdeling - maar is hij wel een vreemdeling? - brengt aan het licht dat meerdere mannen uit het dorp wel een motief hebben. Hij vraagt hen: ‘Les politiciens locaux, tu sais exactement ce qu'ils trafiquent, dans quoi ils trempent, les maris jaloux, les femmes bouleversées d'adultère, les entrepreneurs guignant un marché? Tu sais? Et le passé des gens? Le tien, même?’ In feite stelt de auteur deze vraag telkens weer aan zijn lezers, in elk van zijn romans.
De ‘romans noirs’ liggen duidelijk in dezelfde lijn, zowel wat betreft thematiek als verteltechniek. Ook deze ‘sociale romans’ hebben een complexe, vaak politionele plot gedragen door een sterke suspens. Lundi perdu (1997) vertelt hoe de directrice van een humanitaire dienst in Rijsel, de kassa plundert. Na vijfjaar cel in Aix, komt ze terug om | |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
de schat op te eisen van Médard, haar man. Dan blijkt dat hij de schat grotendeels heeft uitgedeeld aan de armen van de stad. Op ‘Verloren maandag’, de dag waarop vroeger de kleine man eventjes zijn waarheid kon uitschreeuwen in het gezicht van de machthebbers, komt het tot een brutale confrontatie met alle betrokkenen: Médard en ‘la Cohorte des Artistes Sans Abri’ tegenover politici, politiemensen, ambtenaren... Er vallen doden. Dit soort romans heeft veel gemeen met de ‘romans noirs’ van Georges Simenon, wat een heus compliment is! De lezer kent de schuldige vanaf het begin maar wordt toch meegesleurd tot aan de verrassende ontknoping.
Anders dan Simenon situeert Michel Quint de hedendaagse verhalen steeds in een historische context. In Lundi perdu lezen we bijvoorbeeld als epiloog een document uit 1301 over de veroordeling van 23 snuiters die in hun extreme armoede in opstand waren gekomen tegen het Rijselse stadsbestuur. Zij werden levend begraven naast de kathedraal Notre-Dame de la Treille. Moraal: altijd al hebben machthebbers de armen tot wanhoop gedreven en ze nadien bestraft voor rebellie... | |||||||||||
De greep van het verledenOok in Effroyables Jardins is de geschiedenis heel present, zij het dan de meer recente van WO II. De verteller had als puber een probleem: waarom wilde zijn vader per se elk weekend als clown optreden, in duistere zaaltjes in de achterbuurten van Roubaix? Voor een leraar, schande! Pas twintig jaar na de oorlog begrijpt hij de drijfveer van zijn vader. We zijn in 1960: de ouders van de verteller en een bevriend stel, Gaston en Nicole, nemen de puber mee naar een film: ‘Die Brücke’ van Bernhard Wicki. Zo verneemt de verteller het geheim van het clowneske optreden van zijn vader. In 1942 hadden de vader en de vriend, als verzetsstrijders, een aanslag gepleegd op de transformatoren van het station van Douai. De Duitsers namen de twee als gijzelaar, zonder te beseffen dat ze de daders beet hadden, en gooiden ze in een kleiput onder bewaking van een Duitse soldaat, Bernhard Wicki. Deze hangt de clown uit om hen te vermaken. Als een Duitse officier de gijzelaars voor het dilemma stelt: ‘geef mij de namen van de daders, of jullie gaan eraan’, ontpopt de bewaker zich tot een wonderlijke gids. Hij stelt: ‘Consentir à autrui le pouvoir de vie et de mort sur soi /.../ c'est quitter toute dignité et laisser le mal devenir une valeur.’ Nu pas begrijpt de verteller dat zijn vader als clown optrad als eerbetoon aan deze Duitse bewaker die hem een les gaf in waardigheid. In 1998 zal de clown, bij het proces tegen Maurice Papon de oorlogsmisdadiger aanstaren en vragen: ‘Sans vérité, comment peut-il y avoir de l'espoir?’ | |||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||
Deze roman laat zien hoe Michel Quint helemaal aansluit bij de heersende trend in de hedendaagse Franse roman. De geschiedenis is helemaal terug van weg geweest. Na de formele experimenten van de Nouveau roman grijpt de moderne romanschrijver graag terug naar de concrete ervaringen van de gewone mensen rondom hem. Hij noteert bij voorkeur de getuigenissen van ouders en grootouders over de oorlogsgruwel die hun generatie getekend heeft. Michel Quint kan dus op een rij gezet worden met romanciers als Jean Rouaud (Les champs d'honneur, Prix Goncourt 1990), Philippe Besson (En l'absence des hommes, 2001), Philippe Claudel (Les âmes grises, 2003) en zovele anderen. Op Voyage au bout de la nuit van Céline na, heeft Wereldoorlog I weinig grote literatuur opgeleverd. En Wereldoorlog II is zelfs lange tijd de ‘vergeten oorlog’ geweest. De naoorlogse periode werd immers al vlug overschaduwd, nationaal door de angst voor het oprukken van de Parti Communiste, internationaal door de oplopende oorlogsdreiging aan het IJzeren Gordijn. Het is pas de hedendaagse generatie romanschrijvers die ingaat op dit stuk onverwerkt verleden.
Effroyables Jardins laat zien hoe Quint te werk gaat en ‘factie’ met ‘fictie’ doordrenkt. Enkele personages zijn historische personen: Maurice Papon (1910-2007) was een hoofdrolspeler in de ‘Auslösung’ die de nazi's op touw hebben gezet in de Gironde. Zijn proces had inderdaad plaats in Bordeaux, in 1998, en hij werd er veroordeeld voor misdaden tegen de menselijkheid. Bernhard Wicki (1919-2000) was soldaat tijdens WO II in Frankrijk en is de auteur van de anti-oorlogsfilm ‘Die Brücke’ (1959). Of ook de Franse verzetsstrijders authentiek zijn, is al minder duidelijk. Lokale verzetsgroepen hebben zeker generatoren opgeblazen, misschien ook wel in Douai. Zijn er daarbij echt twee gijzelaars opgepakt door de Duitsers die niet wisten dat ze de echte schuldigen vast hadden? Was Wicki echt de soldaat die aangesteld was om hen te bewaken? En heeft hij de rol gespeeld die hem wordt toebedeeld? Wie zal het zeggen. En dat zijn vader voor de beschuldigde is gaan staan in zijn pak als clown, is ook voor de verteller niet helemaal zeker: ‘Certains témoins mentionnent qu'aux derniers jours du procès de Maurice Papon, la police a empêché un clown /.../ de s'introduire dans la salle d'audience du palais de justice de Bordeaux. Il semble que, ce même jour, il ait attendu la sortie de l'accusé et l'ait simplement considéré, à distance, sans chercher à lui adresser la parole’. Michel Quint wil zijn lezers, en vooral zijn jonge lezers, bewust maken van de oorlogsmisdaden die het Franse volk zo lang heeft toegedekt. Niet uit revanche, wel uit de wetenschap dat alleen de waarheid tot aanvaarding kan voeren. | |||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||
Met Aimer à peine (2001)Ga naar eindnoot2, spint de auteur hetzelfde verhaal verder uit. De verteller uit Effroyables Jardins is nu volwassen en komt in Duitsland in contact met de dochter van de Duitse officier die zijn vader destijds met de dood bedreigde. Uit de tragische peripetie blijkt dat zij de situatie kende en daarom bewust de dood heeft gezocht. Het eenvoudige liefdesverhaaltje krijgt het statuut van een statement: de jongere generaties moeten zich bewust zijn van wat er gebeurd is. Pas dan kunnen zij misschien vergeven. De opdracht luidt ten andere: ‘Parce qu'il serait bon que les enfants ne meurent pas de la faute des pères et que souffrance n'appelle pas vengeance’. Opnieuw situeert Michel Quint het verhaal in een historisch correcte setting: de aanslag op 5 september 1972 door Palestijnse terroristen op het logies van de Israëlische Olympische delegatie in München. Opnieuw slaagt Quint erin ons duidelijk te maken dat het verleden ons in haar greep heeft. De geschiedenis die de ouders hebben geschreven, hoe onbeduidend ook, werkt na bij hun kinderen en allicht veel verder. | |||||||||||
Onverwerkt verledenOok de jongste roman (2008) heeft Wereldoorlog II als achtergrond. In Une ombre sans douteGa naar eindnoot3 vertelt George, een industrieel architect, hoe hij over de wereld heeft gezworven maar nu, zomer 2006, terugkeert naar Crécy-en-Artois, zijn geboortedorp, om er de erfenis van zijn ouders te regelen. Hij is geboren in 1947. Zijn ouders hebben net zelfmoord gepleegd. In het dorp ontmoet hij Augusta, een vriendin van zijn moeder. Die vertelt hoe, aan het eind van de oorlog, een Engelse soldaat boven Crécy gedropt werd en zich mocht verschuilen in de ouderlijke hoeve. De meisjes van het naaiatelier worden verliefd op hem, zijn (toekomstige) moeder incluis. Ze doen hun best om de schuilplaats van de Engelsman verborgen te houden voor de ingekwartierde Duitse officier. Uit het verhaal van de vriendin kan de verteller afleiden dat hij misschien de zoon is van de piloot, of toch niet? Opnieuw is de achtergrond een wereld getekend door de oorlog, vanaf 1936 tot 1945: de Spaanse burgeroorlog, de staking van het Front populaire in Parijs, de opmars van het nazisme, de bezetting, het geallieerde invasieplan ‘Fortitude’ en de bevrijding. Maartegen die achtergrond plaatst de auteur een groot aantal personages. Ze hebben allen boter op hun hoofd: uit verliefdheid, uit jaloesie, uit lafheid. Pas een halve eeuw later, in 2006, begrijpt George hoe diep die gebeurtenissen zijn eigen levensverhaal hebben bepaald: ‘Tous ces événements sont si proches d'aujourd'hui que je pourrais les toucher /.../ Et ces êtres aussi, ces monstres à qui je ressemble.’ Maar aan het slot blijkt dat George ons wat heeft voorgelogen. Of liever: dat het verhaal dat hij vertelt is | |||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||
samengesteld uit brokstukken van zijn eigen leven die hij aanvult met fantasie. Precies zoals een auteur en vooral een postmoderne auteur te werk gaat... Le Nouveau Roman laat duidelijk nog sporen na.
Opvallend is dat Michel Quint hier duidelijk meer ging putten uit zijn eigen kindertijd. De moeder van George leidt een naaiatelier, zoals de moeder van de auteur; de verteller is geboren in 1947, de auteur in 1949, en wie weet is Crécy zijn geboortedorp? Maar let op, een auteur, en zeker een postmoderne, fantaseert vanuit deze feitelijke (?) gegevens! Quint zoomt in dit boek vooral in op de spanningen bij de plaatselijke bevolking. De aandacht voor het onverwerkte verleden leidt tot een dramatische spanning. Niet alleen de groten der aarde - Hitler, Mussolini, Franco, Pétain, Maurice Papon... - zijn schuldig aan het leed van miljoenen mensen. Ook de dorpeling was in staat tot lafheid, kleinzielig profijt en gemene afrekeningen. Heldenmoed en edelmoedigheid waren niet het exclusieve voorrecht van het verzet, zoals lafheid en wreedheid niet alleen te vinden waren bij de bezetters. Het is Michel Quint niet zozeer te doen om de ideologische conflicten maar om heel menselijke gevoelens als afgunst, wrok, verliefdheid en jaloezie. De psychologie wint hier duidelijk aan belang in vergelijking met de vorige romans. Een kentering in zijn oeuvre?
Dit verhaal, zoals de meeste verhalen van Quint, is een variatie op zijn centrale thema. Iedereen leeft met de herinnering aan anderen die zijn pad hebben gekruist. In Et mon mal est délicieux (2004) heeft de verteller het verhaal aangehoord van de oude Max Klein en getuigt: ‘il m'abandonnerait à ses parvis, avec tout son destin sur le coeur, ses personnages en quête d'auteur’. De verteller, als alter ego van de auteur, voelt zich geroepen om te luisteren naar wat de mensen onuitgesproken op het hart ligt: ‘tu m'as dit sans rancoeurs ni haines le terrible des petites vies de rien, et de leurs théâtres intimes, que les mots sont de la chair, qu'il suffit de les écouter battre, bien au ras des émotions simples, et qu'ainsi tu m'as fait comprendre le métier d'écrire.’ | |||||||||||
Grote vragenMichel Quint verstaat de kunst om de grote geschiedenis en haar effecten te benaderen vanuit een kleine gemeenschap. Soms gaat het om een volkse buurt in een grote stad, zoals een volkswijk met zijn armoedzaaiers in Parijs of in ‘le Vieux-Lille’ (L'espoir d'aimer en chemin). Dikwijls ook heeft de handeling plaats in een onooglijk dorp: Petersberg, in Beieren (Aimer à peine), een gehuchtje bij Brighton (Une ombre, sans doute), een haventje tussen Nice en Marseille (Billard à l'étage). De | |||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||
dorpjes uit ‘le Pas-de-Calais’ en ‘le Nord’ ontbreken niet. Ze liggen bij kolenmijnen en/of vlak bij de zee, zoals Crécy-en-Artois (Crécy-en-Ponthieu?). De auteur vermijdt meestal de dorpjes bij naam te noemen: ze liggen in de buurt van Rijsel (met een ‘gallodrome’ bv. in Cake-walk, 1993) of Calais. Het is hem niet te doen om een folkloristisch beeld van een welbepaald dorp te schetsen maar om de sfeer die heerst(e) in dergelijke gemeenschappen: de jovialiteit, zeker, maar ook de drukkende sociale controle waar niemand aan ontsnapt.
De personages zijn dan ook grotendeels volkse figuren, met een bescheiden beroep. Quint weet ze heel realistisch af te schilderen, met hun plompheid, hun ruwheid, hun egoïsme soms, maar steeds met veel begrip en sympathie: de stakende naaisters in Une ombre, sans doute, Lulu, de Parijse barmeid in L'espoir d'aimer en chemin, enz. Weinig mooie, jonge vrouwen. En als die er al zijn, schuift Quint ze liever naar voren als ze oud en versleten zijn: ‘Jadis Augusta était un tanagra brun et frisé, une voluptueuse de poche, aujourd'hui c'est une musaraigne de pas quarante kilos, la permanente rare et le museau piteux, en bain de soleil qui pendouille, bras croisés’ (Une ombre, sans doute).
Michel Quint schrijft een stijl die helemaal aansluit bij zijn personages: soms volks, met af en toe een woord uit het lokale dialect. De meeste vertellers vertellen hun eigen verhaal, in een stroom van gedachten die zich aan elkaar rijgen zoals ze opkomen. Deze parlandostijl vergt wel wat inspanning van de lezer, maar het loont de moeite: je komt terecht in de maalstroom van de emoties van het hoofdpersonage en je wordt meegezogen in zijn logica. Een voorbeeld: Médard, in Lundi perdu is verliefd op Samira, een Kabylische die hij heeft gered uit de goot. Maar, hoe moet hij haar voorstellen aan zijn vrienden? ‘Il ne peut pas empailler Samira dans le hall d'entrée et faire la parade foraine, voilà Monsieur-Dame la fille à personne que j'ai rencontrée droguée, au creux du caniveau, étoile filante à l'occasion, une loque que même ses frères en déshérence ne reconnaissaient pas, et regardez ce corps, ce visage d'impératrice, ces cheveux d'amazone, le sombre de ses yeux, ces hanches, ces hanches, tout ce fruité de la peau, ces épices doux, regardez comme elle vit droite et digne!’
Zo'n persoonlijke, treffende, sensuele stijl is het merkteken van de grote schrijver. En Michel Quint stelt deze stijl in dienst van een literatuur die zich weer de grote vragen stelt: wie zijn we, waar komen we vandaan? ‘Peut-être la littérature n'est rien d'autre que cela, un destin lu | |||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||
à rebours, corrigé, cette invention de soi qui devient la seule réalité.’ (Une ombre sans doute) | |||||||||||
Bibliografie Michel Quint:
| |||||||||||
Résumé:
| |||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||
pour lui les expériences terribles qu'ont vécues nos parents et nos grands-parents au cours des guerres mondiales. Effroyables Jardins en fournit un bel exemple. L'histoire relate une anecdote - fictive? - qui remonte à 1942: le père du narrateur, membre de la Résistance, est impliqué dans un attentat à la gare de Douai. Un officier nazi l'arrête comme otage, sans soupçonner qu'il détient le responsable. Il exige le nom du coupable, sinon... Un soldat allemand, chargé de surveiller le prisonnier, joue alors le clown. Pour le distraire? Oui, mais aussi pour lui donner une leçon de dignité: ‘Consentir à autrui le pouvoir de vie et de mort sur soi /.../ c'est quitter toute dignité et laisser le mal devenir une valeur’. Après la guerre, l'ancien otage reprendra ce double rôle du clown jusque devant la cour d'assises de Bordeaux où l'on condamne Maurice Papon. À la sortie, le clown lui aurait posé la question: ‘Sans vérité, comment peut-il y avoir de l'espoir?’.
Michel Quint se situe ainsi dans la série des romanciers modernes qui se penchent sur un passé que la France a trop longtemps refoulé: Jean Rouaud (Les Champs d'honneur), Philippe Besson (En l'absence des hommes), Philippe Claudel (Les Âmes grises). Comme eux, Michel Quint s'inspire des témoignages que les vieilles gens de son entourage portent sur les guerres qu'elles ont vécues. Il en ressort que le mal et le bien étaient équitablement répartis tant chez l'ennemi que chez les résistants, les collabos et les indifférents. La haine, la jalousie, la corruption, l'opportunisme, la lâcheté... n'étaient le triste privilège de personne. Dans un autre tout petit roman, Aimer à peine (2001), l'auteur montre comment le fils du ‘clown’ rencontre la fille de l'officier allemand qui avait arrêté autrefois le père et l'avait envoyé dans un stalag. La dédicace est éloquente: ‘Parce qu'il serait bon que les enfants ne meurent pas de la faute des pères et que souffrance n'appelle pas vengeance’.
Fin 2008 vient de paraître un roman substantiel, Une ombre, sans doute. L'histoire est située sur la Côte d'Opale, dans un petit patelin, en 1942. Un parachutiste anglais y cherche refuge dans une ferme. Et voilà que les intrigues se nouent: des femmes amoureuses, des hommes jaloux, des accusations sournoises, des règlements de compte. Le narrateur serait-il le fils de cet Anglais? Va savoir. De toute façon, il se sait l'enfant de ‘ces montres, à qui je ressemble’. Le narrateur se rend compte que lui non plus, dans sa carrière d'architecte industriel, n'a pas toujours échappé à la lâcheté ni aux mesquineries. Chez Quint, l'évocation du petit monde villageois se dessine toujours sur le fond de toile de l'histoire. Dans ce roman, les personnages se trouvent | |||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||
impliqués dans la guerre civile en Espagne, la Seconde Guerre mondiale et ses séquelles. La petite histoire des gens et l'histoire de l'humanité ne diffèrent que par la taille des enjeux.
Michel Quint s'avère être un excellent narrateur. Son expérience du roman policier lui a appris à corser une histoire, à créer le suspense jusqu'au dénouement, toujours surprenant. Ainsi faisant, la quête de la vérité que poursuivent ses personnages prend souvent la forme d'une enquête policière. Fort de son expérience théâtrale, l'auteur prête à ses personnages un style parlé, savoureux, plein de gouaillerie populaire, qui confère à ses romans une authenticité indéniable. C'est le signe d'un grand auteur!
(Résumé par Vic Nachtergaele) |
|