| |
| |
| |
Nederlandse schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk
nederlandse preken van jules lemire (1853-1928) · 31
Cyriel Moeyaert
Priester-volksvertegenwoordiger Jules Lemire werd geboren op 23 april 1853 in Noord-Berkijn (Vieux-Berquin), toen nog een tweetalig dorp. Zijn vader was een ‘Waal’ en dus Franssprekend en zijn moeder een Vlaamse. Toen die laatste vroegtijdig stierf, werd hij bij zijn Franstalige tantes opgevoed. Uit zijn latere Vlaamse preken, zijn Vlaamse toespraken en Vlaamse vlugschriften in verkiezingstijdGa naar eind1 blijkt dat hij de betekenis van het Vlaams inzag. Dat hij dat dialectisch Nederlands ook kon schrijven is te danken aan het feit dat hij op zijn drieëntwintigste die taal heeft leren lezen en schrijvenGa naar eind2.
Op aanraden van zijn vriend Camille Looten, die zelf zijn moedertaal hoog waardeerde en later gepromoveerd isGa naar eind3 met een studie over Joost van den Vondel, begint hij in 1879 in een Vlaamsgetint Nederlands te preken. Jammer genoeg hebben we die eerste preek niet teruggevonden in zijn verzameling Nederlandse preken in het museum in Hazebroek (Hazebrouck).
Lemire sterft in 1928 en wordt met een met zwart omfloerste Franse driekleur en een dito Vlaamse leeuwenvlag begravenGa naar eind4. Het jaar daarop richt Hazebroek voor hem een standbeeld op. Het Nederlandse opschrift staat op de achterkant: ‘Priester Lemire, volksvertegenwoordiger van Fransch-Vlaanderen. Stichter de hoven voor werklieden. 1853-1928’.
| |
Le Néerlandais écrit dans le Westhoek en France
les sermons en néerlandais de jules lemire (1853-1928) · 31
Cyriel Moeyaert
Le prêtre-député Jules Lemire est né le 23 avril 1853 à Vieux-Berquin, village encore bilingue à l'époque. Son père était un ‘Wallon’, c'est-à-dire francophone, sa mère une Flamande. Après le décès prématuré de celle-ci, ses tantes francophones s'occupèrent de son éducation. Les prêches, allocutions et pamphlets en période électoraleGa naar eind1 qu'il écrivit et prononça par la suite en langue flamande permettent de conclure qu'il était conscient de l'importance du flamand. Qu'il sût écrire ce néerlandais dialectal est dû au fait qu'il a appris à lire et écrire cette langue à l'âge de 23 ansGa naar eind2.
A l'instigation de son ami Camille Looten, qui chérissait lui aussi tout particulièrement sa langue maternelle et devait consacrer ultérieurement sa thèse de doctorat à Joostvan den VondelGa naar eind3, il commence à prêcheren un néerlandais teinté de couleurs et de tonalités flamandes en 1879. Ce premier sermon ne figure malheureusement pas dans sa collection de sermons en néerlandais qui est conservée au musée d'Hazebrouck. Lemire meurt en 1928 et est enterré avec un drapeau tricolore français ceint de noir ainsi qu'un drapeau au lion de FlandreGa naar eind4. L'année suivante, Hazebrouck érige un monument en son honneur. A l'arrière figure l'inscription en néerlandais: ‘Priester Lemire, volksvertegenwoordiger van Fransch-Vlaanderen. Stichter der hoven voor werklieden. 1853-1928’ (L'abbé Lemire, député de la Flandre française. Fondateur des jardins ouvriers. 1853-1928).
| |
| |
Beeld van Lemire in Croix, door Jean Roulland (brons, verlorenwastechniek).
Portrait de Lemire à Croix, par Jean Roulland (bronze à la cire perdue).
| |
| |
| |
[Nederlands]
Nederlandse preken
In het Lemire-museum, het vroegere woonhuis van Lemire bij de Sint-Elooiskerk in Hazebroek, berusten een vijftigtal Nederlandse preken, eigenhandig en met een fijn pennetje door hem neergeschreven, soms met correcties maar meestal in een vlotte doorlopende taal.Ga naar eind5 Lemire was een gelegenheidspredikant. Soms preekte hij een novene (in Frans-Vlaanderen altijd ‘negen dagen’ genoemd), hij hield preken ter ere van Onze-Lieve-Vrouw, van bepaalde heiligen zoals de Heilige Goewaert in Arneke (Arnèke), soms bij de inwijding van een nieuwe kapel, dikwijls met Pasen of Kerstmis, soms voor eerste-communicanten. Enkele malen hield hij hele lange preken voor een nieuw gewijde priester, een keer voor de inwijding van een nieuwe kruisweg in Waalskappel (Wallon-Cappel), en een keer voor de plechtige inwijding van een nieuwe kerk in Drooghout (Sec-Bois). Bekend is zijn preek of toespraak na de moord op Géry Ghysel in 1906 in Boeschepe (Boeschèpe) bij het protest tegen het inventariseren van de kerkelijke goederen. In 1905 had hij zelf al in een preek in Okselare (Oxelaere) met kracht geprotesteerd tegen de inventarisatie van de kerkelijke goederen.
| |
Waar heeft Lemire in het Nederlands gepreekt?
Op grond van zowat veertig Vlaamse preken waarvan ik een fotokopie bezit, weten we dat hij in de volgende steden en dorpen het woord Gods verkondigd heeft in de taal van zijn toehoorders.
In Abele preekt hij in 1889 over het voorbeeld van de heiligen.
| |
[Frans]
Sermons en néerlandais
Au musée Abbé-Lemire, la maison où a habité Lemire près de l'église Saint-Eloi à Hazebrouck, sont conservés une cinquantaine de sermons écrits en néerlandais par l'abbé même, à la plume fine, comportant parfois quelques corrections, le plus souvent toutefois rédigées dans une langue fluide sans interruptions ni raturesGa naar eind5. Lemire était un prédicateur d'occasion. Parfois il prêche une neuvaine (appelée toujours ‘neuf jours’ en Flandre française), il fait des sermons à la gloire de la Sainte Vierge, de certains saints tels que saint Gohard à Arnèke, lors de l'inauguration d'une nouvelle chapelle, souvent à Pâques ou à la Noël, parfois pour des premiers communiants. Il lui arrive de prononcer de très longs sermons pour un prêtre fraîchement ordonné, lors de l'inauguration d'un nouveau chemin de croix à Wallon-Cappel, lors de la consécration solennelle d'une nouvelle église à Sec-Bois. Le sermon ou l'allocution qu'il prononça après l'assassinat de Géry Ghysel en 1906 à Boeschèpe, lors des protestations contre les projets d'inventaire des biens ecclésiastiques, est resté célèbre. En 1905, à Oxelaëre, il avait déjà défendu lui-même vigoureusement le droit de la paroisse de posséder des biens ecclésiastiques, à titre de protestation tacite contre l'inventaire.
| |
Où Lemire a-t-il prêché en néerlandais?
Sur la base de quelque quarante sermons en flamand dont je possède une photocopie, nous savons que Lemire a répandu la parole de Dieu dans la langue de ses auditeurs dans les villes et villages suivants.
A l'Abeele, en 1889, sur l'exemple donné par les saints.
| |
| |
| |
[Nederlands]
In Arneke in 1891 over het leven van Sint-Goewaert voor de bedevaartgangers.
In Bollezeele bij een triduum voor de biddag (geen datum) en in 1886 preekt hij er over het loon van de godsvrucht.
In Borre in 1891 over Maria ‘vol van gratie’, in 1898 bij een kapel over ‘bid voor ons, arme zondaers’ en een andere keer bij een kapel ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes.
In 1889 in Drooghout (Sec-Bois) bij de inwijding van de nieuwe kerk, over de biechtstoel, de preekstoel en het altaar.
In Hazebroek in 1885 bij de sluiting van de biddag en in 1889 ‘op de vrede’. In Houtkerke (Houtkerque) in 1884, 1890 en in 1900 over Kerstmis.
In Krochte (Crochte) in 1886 over het loon van de godsvrucht.
In Noordpene (Noordpeene) o.m in 1881 over het priesterschap voor een nieuw gewijde priester. Van deze preek heb ik vijf bewerkingen gevonden, o.m. een voor pater Kapucijn Woestelandt zonder vermelding van de plaats.
In Okselare in 1905 over de rechten van de kerk (tegen de inventaris van de kerkgoederen). In Oudezele (Oudezeele) in 1893 en 1896 over het evangelie van de zondagsmis en de eerste communie en ook een keer over de eerwaarde heer Platteau, een Oudezeelse pastoor (1816-1823) (geen datum).
In Pradeels (Pradelles) over Onze-Lieve-Vrouw van den Karmelberg, geen datum.
In Steenbeke (Steenbecque) in 1883 over de vrede van het geweten en in 1890 en 1900 over de vrede. In Spijker (Spycker) in 1890 over het loon van de rechtvaardigen.
In Terdegem (Terdeghem) in 1890 over Pinksteren en in 1900 over de vrede.
| |
[Frans]
A Arnèke, en 1891, sur la vie de saint Gohard à l'intention des pèlerins.
A Bollezeele, pour le jour d'adoration perpétuelle (sans date) lors d'un triduum et en 1886 sur la récompense de la piété.
A Borre, en 1891, sur Marie ‘pleine de grâce’; en 1898, près d'une chapelle, sur ‘priez pour nous, pauvres pécheurs’; une autre fois encore, près d'une chapelle, à la gloire de Notre-Dame de Lourdes.
A Sec-Bois, en 1889, lors de la consécration de la nouvelle église, sur le confessional, la chaire et l'autel.
A Hazebrouck, in 1885, lors de la clôture du jour d'adoration perpétuelle; en 1889, ‘sur la paix’.
A Houtkerque, en 1884, 1890 et en 1900, sur la Noël.
A Crochte, en 1886, sur la récompense de la pitié.
A Noordpeene, entre autres en 1881, sur le sacerdoce pour un prêtre fraîchement ordonné. De ce sermon, j'ai retrouvé cinq versions retravaillées, notamment une pour un père capucin, Woestelandt, sans mention de lieu.
A Oxelaëre, en 1905, sur les droits de l'église (contre l'enregistrement des biens ecclésiastiques).
A Oudezeele, en 1893 et en 1896, sur l'évangile de la messe du dimanche et la première communion, et aussi une fois sur le révérend père Platteau, un curé d'Oudezeele (1816-1823) (sans mention de date).
A Pradelles, sur Notre-Dame du mont Carmel (sans mention de date).
A Steenbecque, en 1883, sur la paix de la conscience, et en 1890 et en 1900, sur la paix.
| |
| |
| |
[Nederlands]
In Waalskappel in 1886 over het loon van de godsvrucht, in 1895 goede kruisweggebeden bij ieder van de veertien staties van de nieuwe kruisweg, en op 30 oktober 1880 over ‘het loon van de godsvruchtigheid’.
In Warrem (Warhem) in 1887 bij de ‘negen dagen’ (novene) over Maria, Koningin der christenen.
In Winnezele (Winnezeele) 1898 bij de ‘negen dagen’ over Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes. Zonder plaatsaanduiding: een lange preek in de eerste mis van pater O. Declerck. Verder over de advent, over de eerste communie, over het gebed (allemaal zonder datum) en (na 1900) over de Heilige Geest.
| |
Taal
Syntaxis
Het Nederlands van Jules Lemire is syntactisch sterk Zuid-Vlaams getint. Steevast past hij de inversie niet toe, b.v. Eertijds 't was de gewoonte eenen afstand te doen van vleesch op den woensdag en den zaterdag; Alzoo gij zult zegening trekken over de auguste (‘oogst’). Naer het laste oordeel, het zal begunnen. Een soort niet-werkwoordelijke rest staat in de uitloop (na de werkwoordelijke rest). V.b. Terwijl gij gezeten zijt aen de tafel (i.p.v. terwijl gij aen de tafel gezeten zijt).
| |
Woordgebruik
Vooral het woordgebruik is opmerkelijk bij Lemire.
Hij gebruikt soms regelrechte dialectwoorden: klees (kleren), een kee (keer), oegst (oogst), het omlegde (omleggende, ‘omliggende’), pyt (put), wunste (wo-
| |
[Frans]
A Spycker, en 1890, sur la récompense des justes.
A Terdeghem, en 1890, sur la Pentecôte, et en 1900, sur la paix.
A Wallon-Cappel, en 1886, sur la récompense de la piété, et en 1895 des prières pour chacune des quatorze stations du nouveau chemin de la Croix, et le 30 octobre 1880 sur la récompense de la piété.
A Warhem, en 1887, les ‘neuf jours’ (neuvaine) sur Marie, reine des chrétiens.
A Winnezeele, en 1898, les ‘neuf jours’ sur Notre-Dame de Lourdes.
Sans mention de lieu: un long sermon lors de la première messe du père O. Declerck, des sermons sur l'avent, sur la première communion, sur la prière (tous sans indication de date) et (après 1900) sur le Saint-Esprit.
| |
Langue
Syntaxe
Le néerlandais de Jules Lemire est fort marqué par le dialecte sud-flamand pour ce qui est de la syntaxe. Ainsi il omet systématiquement d'appliquer l'inversion; par exemple: ‘Eertijds 't was de gewoonte eenen afstand te doen van vleesch op den woensdag en den zaterdag; Alzoo gij zult zegening trekken over de auguste (“oogst”). Naer het laste oordeel, het zal begunnen.’ Une sorte de partie non verbale de la phrase se trouve reléguée à l'arrière; par exemple: ‘Terwijl gij gezeten zijt aen de tafel’ (au lieu de: terwijl gij aen de tafel gezeten zijt).
| |
Vocabulaire
Surtout le vocabulaire de Lemire est curieux.
| |
| |
| |
[Nederlands]
ning), preuve (bewijs), beteren (genezen, ook ABN), enz. Helemaal misplaatst en niet normaal is z'n pers. voornw. ulieden (jullie), dat oude boekentaal is.
Natuurlijk komen er veel Frans-Vlaamse woorden voor in z'n preken; Zie lexicon: ‘krischen’ (huilen), ‘wijgen’ (wijden), ‘vrouwe’ (onderwijzeres), ‘volhenden’ (‘volenden’, afmaken, besluiten), ‘hooftijd’ (hoogfeest), ‘schrijne’ (kist), enz. Heel opmerkelijk is het grote aantal Middelnederlandse woorden die hij uit soms oude boeken gehaald moet hebben of die nu nog mondgemeen zijn in de Westhoek. Hij is daar heel knap in, b.v ‘franie’ (franje), ‘beweeglijk’ (ontroerend), ‘afnagelen’ (van het kruis afnemen), ‘gedregen’ (geneigd), ‘leveren’ (overleveren), ‘onvriendschap’ (vijandschap), ‘bewimpelen’ (overdekken), ‘plaets (h)ouder’ (plaatsbekleder) en ook Middelnederlandse woorden met een bijkomende uitgang zoals ‘deugdzaemelijk’ (deugdzaam) of ‘ongerustigheid’ (onrust). Enkele oude woorden die we wel bij Des Roches teruggevonden hebben zijn b.v. ‘geneesmeester’ (geneesheer, arts), ‘grondsteen’ (grondslag), ‘jok’ (juk, ook Zvl.), ‘onderstaen’ (ondergaan).
We hebben Lemire betrapt op een Picardisch woord, nl. ‘take’ (Fra. tache, vlek). Lemire respecteert de Nederlandse plaatsnamen: Noord Berkijn (Vieux Berquin), Kamerijk (Cambrai), Drooghout (Sec-Bois), 't Hout van Niepen (Bois de Nieppe), Arien (Aires-sur-la-Lys), Vrankrijk. Wel schrijft hij Dunkerque...
| |
Spelling
Lemire houdt gedeeltelijk vast aan de spelling van de toenmalige Vlaamse catechismus zoals die van Kamerijk van 1890 (Catéchisme de Cambrai, seul texte
| |
[Frans]
Parfois il utilise des mots carrément dialectaux: ‘klees’ (kleren = vêtements), ‘een kee’ (keer = une fois), ‘oegst’ (oogst = récolte), ‘het omlegde’ (‘omleggende’, omliggende = les environs), ‘pyt’ (put = puits), ‘wunste’ (woning = habitation), ‘preuve’ (bewijs = preuve), ‘beteren’ (genezen = guérir)’, etc. Totalement déplacé et anormal est le pronom personnel ‘ulieden’ (jullie = vous), langage livresque obsolète.
Il est évident que l'on trouve dans ses sermons nombre de mots flamands de France, comme on le constatera dans le lexique: ‘krischen’ (huilen = pleurer), ‘wijgen’ (wijden = bénir), ‘vrouwe’ (onderwijzeres = institutrice), ‘volhenden’ (‘volenden’, afmaken, besluiten = terminer), ‘hooftijd’ (hoogfeest = grande fête), ‘schrijne’ (kist = cercueil), etc.
Très frappant est le nombre considérable de mots moyen-néerlandais, qu'il doit avoir rencontrés dans de vieux livres ou qui sont encore d'usage courant dans le Westhoek. A cet égard, il est vraiment doué; par exemple: ‘franie’ (franje = frange/fioriture), ‘beweeglijk’ (ontroerend = émouvant), ‘afnagelen’ (van het kruis afnemen = descendre de la croix), ‘gedregen’ (geneigd = enclin à), ‘leveren’ (overleveren = transmettre), ‘onvriendschap’ (vijandschap = inimitié), ‘bewimpelen’ (overdekken = couvrir), ‘plaets (h)ouder’ (plaatsbekleder = lieutenant), et aussi des mots moyennéerlandais avec un suffixe supplémentaire, tels que ‘deugdzaemelijk’ (deugdzaam = vertueux) ou ‘ongerustigheid’ (onrust = inquiétude). Il y a aussi quelques mots anciens que nous avons toutefois retrouvés chez Des Roches, par exemple ‘geneesmeester’ (geneesheer, arts = médecin), ‘grondsteen’ (grondslag = fondement), ‘jok’ (juk, également sud-flamand = palanche), ‘onderstaen’ (ondergaan = subir).
| |
| |
| |
[Nederlands]
français-flamand, autorisé dans ce diocèse, Rijsel, J. Lefort). Misschien volgde hij het woordenboek van J. des Roches, Nederduytsch-Fransch Woordenboek, Antwerpen, 1812 (of een andere druk): ‘Naemen’, (noemen), ‘regt’ (recht), ‘ten regte brengen’ (terecht), ‘huys’ (huis), ‘kruysweg’ (kruisweg). In navolging van die catechismus verbuigt Lemire ook de bezittelijke en aanwijzende voornaamwoord: hunne apostelschap, zijne moeder, mijnen mantel, uwe ouders, op dezen grooten dag, enz.
Verder kent hij soms wel en soms niet de plaatselijke woorden zoals ‘alde’ voor ‘elde’ (leeftijd), ‘inwandiglijk’ voor inwendig, ‘kooze’ voor keuze, ‘merkt’ voor markt, ‘moonlicht’ (spr. maonlicht) voor maanlicht, ‘roei’ voor rooi (miserie), ‘vloyen’ (vloeien), ‘herme’ (arm), ‘bigtestool’ (biechtstoel).
Frequent is zijn uitspraakspelling; ‘vingen’ (vinden), ‘quesche’ (kwestje, kwestie), ‘staepsteen’ (stapsteen), ‘toogen’ (tonen), ‘voorstandig’ (verstandig, invloed van het Engels?), ‘terwil’ (terwijl), ‘Sinchen’ (Sinksen, Pinksteren), ‘regverdig’ (‘rechtvèèrdig’, rechtvaardig), ‘predikstool’ (preekstoel), ‘kusch’ (‘kuusj’, netjes), ‘hoftijd’ (‘hooftijd’, hoogfeest), ‘heerbergen’ (‘hèèrbergen’, herbergen), ‘daertig’ (dertig), ‘drochte’ (droogte), ‘dikwels’ (dikwijls), ‘enzien’ (‘ezzien’, gezien).
Lemire wil weliswaar niet afwijken van de toenmalig gebruikelijke schrijftaal in Frans-Vlaanderen, maar toch wil hij volks preken en zijn taal af en toe larderen met woorden uit de plaatselijke streektaal. Toen hij op z'n drieëntwintigste op het seminarie Nederlands heeft leren lezen en schrijven, heeft hij in de cursus
| |
[Frans]
Nous l'avons également surpris à utiliser un mot picard, à savoir: ‘take’ (= tache, ‘vlek’).
Lemire respecte les noms de lieu néerlandais: ‘Noord Berkijn’ (Vieux-Berquin), ‘Kamerijk’ (Cambrai), ‘Drooghout’ (Sec-Bois), ‘'t Hout van Niepen’ (Bois de Nieppe), ‘Arie’ (Aire-sur-la-Lys), ‘Vrankrijk’ (Frankrijk = France). En revanche, il écrit ‘Dunkerque’...
| |
Orthographe
Lemire s'en tient en partie à l'orthographe du catéchisme flamand de l'époque tel que celui de Cambrai de 1890 (Catéchisme de Cambrai, seul texte français-flamand, autorisé dans ce diocèse, Lille, J. Lefort). Peut-être suivait-il le dictionnaire de J. des Roches, Nederduytsch-Fransch Woordenboek, Anvers, 1812 (ou une autre édition). ‘Naemen’ (noemen = appeler), ‘regt’ (recht = droit), ‘ten regte brengen’ (terecht = bien s'en sortir, réussir à), ‘huys’ (huis = maison), ‘kruysweg’ (kruisweg = chemin de la Croix). Suivant en cela l'exemple de ce catéchisme, Lemire décline aussi les pronoms possessifs et démonstratifs: ‘hunne apostelschap’, ‘zijne moeder’, ‘mijnen mantel’, ‘uwe ouders’, ‘op dezen grooten dag’, etc.
Parfois il connaît et d'autres fois il connaît bien les variantes locales telles que ‘alde’ pour ‘elde’ (leeftijd = âge), ‘inwandiglijk’ pour ‘inwendig’ (intérieur), ‘kooze’ pour ‘keuze’ (= choix), ‘merkt’ pour ‘markt’ (= marché), ‘moonlicht’ (prononcer ‘maonlicht’) pour ‘maanlicht’ (clarté lunaire), ‘roei’ pour ‘rooi’ (miserie = misère), ‘vloyen’ (vloeien = couler), ‘herme’ (arm = bras), ‘bigtestool’ (biechtstoel = confessional).
| |
| |
| |
[Nederlands]
voor spelling en woordgebruik kennelijk de Vlaamse catechismus van Kamerijk en het woordenboek van Des Roches als leerstof moeten gebruiken.
De auteur van dit Lexicon publiceerde over Lemire in het Nationaal Bibliografisch Woordenboek, 14 (1992), pp. 408-414, alsook van L. Verbeke in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, 1998, pp. 1837-1838.
| |
[Frans]
Il a fréquemment recours à l'orthographe phonétique: ‘vingen’ (vinden = trouver), ‘quesche’ (kwestje, kwestie = question), ‘staepsteen’ (stapsteen = dalle), ‘toogen’ (tonen = montrer), ‘voorstandig’ (verstandig = intelligent; influence de l'anglais?), ‘terwil’ (terwijl = tandis que), ‘Sinchen’ (Sinksen, Pinksteren = Pentecôte), ‘regverdig’ (‘rechtvèèrdig’, rechtvaardig = juste), ‘predikstool’ (preekstoel = chaire), ‘kusch’ (kuusj, netjes: propre, pur), ‘hoftijd’ (hooftijd, hoogfeest = grande fête), ‘heerbergen’ (hèèrbergen, herbergen = héberger), ‘daertig’ (dertig = trente), ‘drochte’ (droogte = sécheresse), ‘dikwels’ (dikwijls = souvent), ‘enzien’ (ezzien, gezien = vu).
Lemire, manifestement, ne veut pas s'écarter de la langue écrite usuelle en Flandre française à l'époque, mais il veut tout de même prêcher en ayant recours au langage populaire et dès lors truffer son langage de mots du parler local. Lorsqu'il a appris à lire et écrire le néerlandais, au séminaire, il a de toute évidence dû utiliser comme instruments d'apprentissage de l'orthographe et du vocabulaire le catéchisme flamand de Cambrai ainsi que le dictionnaire de Des Roches.
| |
| |
Sur Lemire, voire aussi: Nationaal Biografisch Woordenboek, 14 (1992), pp. 408-414 et L. Verbeke, dans Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, pp. 1837-1838.
(Traduit du néerlandais par Willy Devos)
| |
| |
Preek op het evangelie van Mattheus VI, 24-33
Sermon sur l'Évangile de Matthieu, VI, 24-33
| |
| |
| |
Lexicon
Afkortingen.
Mnl. Middelnederlands (Verdam, handwoordenboek, 2 delen) |
Wvl.: West-Vlaams |
Westel wvl;: West-Vlaams uit de streek van Veurne, Poperinge, leper. |
Zvl.: Zuid- of Frans-Vlaams |
Fr.: Frans |
Gal.: Gallicisme |
DR. J. des Roches Nederduytsch-Fransch woordenboek, 1813 |
VD. Van Dale 's Groot Woordenboek, 3 delen, 1988 |
Kil.: Kiliaen, Dictionarium teutonico-latinum, 1599 |
Uitspraaksp.: uitspraakspelling, spelling volgens de eigen uitspraak van Lemire |
Spr.: spreek uit. |
vd.: voltooid deelwoord |
De getallen wijzen op de bladzijde in mijn verzameling van Lemires preken. |
| |
A
Aanbiddag: onderwijzingen tot bereyding van de christenen om den aanbiddag, 37 ‘jaarlijkse biddag in elke parochie, hier in Bollezele’, wvl. biddag. Dag van aanbidding van de Eucharistie. (om = voor) |
Aenveeren: die niet een oneerbaer woord en zoeden willen spreken, niet een slechte gedacht in hunne herte aanveeren, 131, ‘aanvaarden’, uitspraaksp. |
Aenzien: Daer is het geen wij moeten aanzien. Dit leven zal welhaesten eyndigen, 155, ‘bedenken’, Mnl. |
Aerdebal: omdat hij nu geraekt zijnde op het hoofd van den Calvarie berg, zijne oogen slaet op het land van palestinen, op den aerdebal, 32, ‘aardbol’ |
Afnagelen: Jesus is van het kruys afgenageld en geleid op de schoot van zijne welbeminde moeder, 31, ‘van het kruis afnemen’, ‘losmaken’, Mnl. |
Afstand: die al woendagen, vrijdag en zaterdag afstand doen van vleesch, 54; eertijds 't was een gewoonte eenen afstand te doen van vleesch op den woensdag en den zaterdag, maer deze gewoonte is agtergelaten, 141, ‘vleesderven’, |
Afwesentheid: te samen met de afwesentheid van alle kwaed, de goederen zijn opgekomen, 130; een afwesentheid van zonde, 61, ‘afwezigheid’, ‘het niet voorkomen’. |
Alde: vele menschen van alde, 21, ‘zekere leeftijd’, (hier ‘ouderdom’): hier: ‘oude mensen’. Uitspraaksp., meestal Elde. |
Alders: eene devote die nowers alders gekent is, 83, ‘elders’, uitspraaksp. |
Alderschoonst: den alderschoonsten dag va d'eerste communie, 111, ‘allerschoonst’, ‘allermooist’, Mnl. |
Allegader: voor u allegader, lieve toehoorders, is desen dag niet eenen dag van alderdiepste vreugd, 11, ‘allemaal’, westel wvl. Spr. allegare. |
Alsmoesse: van eene weldadige vrouwe die alsmoessen stort in de schoot der aermen, 171, ‘aalmoes’. |
Almogen: t' is een zang van dankzegging aen den almogen en bermhertigen God die alles beschikt tot welvaren van zijne kinders, 165, ‘almogend’, uitspraaksp. |
Ambacht: Mijnheer den Deken van het Ambacht van Belle, 159, ‘Belle Ambacht’ of ‘De Kasselrij van
|
| |
| |
Belle’, volgens de oude indeling voor de Franse Revolutie. |
Apostelschap: van d'eerste dagen van hunne apostelschap, voor t'geregte betrokken, 131, ‘waardigheid, bediening van een apostel’, VD. |
Arie: in de kleene stad Arie, 29, ‘Ariën aan de Leie (Aires sur la Lys). |
Auguste: en alzoo gij zult zeggening (sic) trekken ..over den auguste van den welken wij ons dagelijksch brood verwachten, 23, ‘oogst’. |
| |
B
Beginsel 't is t' beginsel van de H. Catholyke kerk, 59, ‘begin, Mnl. |
Begunnen: t'zijn noch krysten menschen die begunnen met eenen schoonen weg, 94; die toen begunde werken, bedelen, zoeken om eene kerke te bouwen, 166, ‘beginnen’, uitspraaksp. Wvl. |
Begrijpen, dezen tijd begrijpt vier zondagen, 141, ‘omvatten’, Mnl. |
Behangsel: de straeten verciert met bloemen, lofwerk, vaenen en behangsels, 79, ‘draperie’ |
Belgiqch: t'was een deel van het bisdom van Yper op franch een ander deel op Belgiqch, 143, ‘Belgisch’. |
Benaeien: het laken om te benaeien, 39; die niet en ontziet van den even naeste te dienen, te bezorgen in a ziekte, te benaeien in de dood, 171, ‘in een lijkwade naaien’, (nu) ‘de lijktooi verzorgen’, zvl., (wvl.: ‘afleggen’). |
Benemen: deze lezingen en mogen de plaetse van den priester nooit benemen, 151, ‘innemen’. |
Beraeminghe: wat heeft ons de hooverdie gebatet of de beraeminghe der rijkdommen gegeven, alle de dingen zijn voorbijgegaen als een schaduw, 66-67, ‘beraming’, ‘het ontwerpen’. |
Berichten: hij is gestorven in de aermen van zijn vader en zijne moeder zonder zelve bericht te zijn, 155, ‘bedienen’, wvl. berechten. |
Beschikken: God bedanken die ons het brood beschikt die de spijs is van het lichaem, 144, ‘bezorgen’, Zvl. |
Besmeurd: dat er niemand en zoude willen leven met het verweyd van een besmeurd gemoed, 126; komt allen tot mij die besmeurd en beladen zijt, en ik zal u verkwikken, 126, ‘onrein’. |
Bestieringe: (den paus) die op zijne schouders draegt den zwaren vregt van de bestieringe van de kerke, 77, ‘bestuur’. |
Beteren: 't eerste dat den docteur moet doen om iemand te beteren 't is de ziekte kennen, 4D ‘genezen’. Zvl., ABN. |
Bewaeren: Indien ik ben veroordeeld tot de dood, wat zal mij dienen, wat zal baeten van mijn lichaem te bewaeren, mijn magt te spaeren, de dood zal mijn gezondheid vernietigen, 36, ‘gezond houden’. |
Beweeglijk: op de wijding van de schoone en beweeglijk statien van den Kruysweg, 36, ‘ontroerend’, Mnl. |
Bewimpelen: ik zou hem bewimpelen met de ploien van mijnen mantel, 94, ‘bedekken’, ‘omwikkelen’, Mnl., DR. |
Bewonder: En de heilige vaders geven ons te kennen dat de heilige bewonders kwamen tot de gelukzalige Maria, 51, ‘bewoner’, ‘inwoner’. |
Bijstandig: den staet van den rechtveerdigen mensch in den schoonen hemel is volmaakt,
|
| |
| |
bijstandig en onveranderlijk, 130, ‘bestendig’. |
Bigte stool: De Heer is met de priesters die in zijne naem en in zijne plaets de worden van de consecratie op den autaer, van de absolutie in den bigte stool met bevende lippen uitspreken, 170, ‘biechtstoel’, Mnl. uitspraak en spelling van stoel. |
Bigvader: heeft hij niet aen de voeten van de zelve bigvader zijn eerste bigte gesproken den dag van d'eerste communie?, 69, ‘biechtvader’, uitspraaksp. |
Bisschoop: Daerom wij moeten erkennen zijn H. Dienaers de bisschopen, 146, ‘bisschop’, uitspraaksp. |
Blijndelijk: hier dan legt koud en styde, ongelukkiglijk, blijndelijk geslegen de kogel in t'herte, Ghéry Ghysel, 182, ‘blindelings’, Mnl. |
Blinken: laet toch blinken dat gij onze moeder, onze teerderhartige moeder zijt, monstra te esse matrem, 52, ‘blijken’, (laten blinken = tonen) |
Bloem: Géry Ghysel in de bloem van de elde, in de schoone magt van t' leven, 177, ‘fleur’, purisme. |
Book: t' geen dat gij heeft hooren zeggen van uwe ouders en voorouders en van hetgeen dat men zegt in d'imbart(?) booken, ‘boek’, Mnl, Mnl. uitspraak, Zvl. |
Buitengewoond: deze buitengewoonde vreugde, ‘buitengewoon’, verschrijving? |
| |
C
Carmelie: Onze Lieve Vrouwe van Carmelie, 129, ‘Karmel’. |
Critikant: t' zijn critikante menschen die altijd den eenen en den anderen oordelen, 122, ‘kritiserend’. |
| |
D
Daertig: Hoe lang zal het duren? twintig daertig vertig iaeren, ‘dertig’, Mnl., Mnl. uitspraak, Zvl. |
Dergher: gehoorzaemt aen de overste, zij dragen de dergheren tot vordeel van het goed en tot straffe van het kwaed, 170, ‘degen’, Zvl ‘degen’. (Mnl. degge) |
Deugd: troost en blijdschap geven aen den man, op dat hij den deugd van zijn harte zoude vinden in zijn huys en dit niet moeten zoeken elders, 124, ‘innerlijke kracht’, ‘bevrediging’, Mnl. |
Deugdzaemelijk: t' is zeer moeilijk in deze bedroefde tijden van kinders christelijk en deugdzaemelijk op te bringen, 22, ‘deugdzaam’, Mnl. |
Diepgrondelijk: alle die u kennen en beminnen met teekenen van diepgrondelijke eerbied en van waere vreugde, 99, ‘oprecht’. |
Dikwels: dikwels heb ik aen de Heer gebeden en geofferd voor de opening van deze kerk, 92, ‘dikwijls’, uitspraaksp. |
Doofd: de doofde hooren, 92, ‘doof’, uitspraaksp. |
Dooling: om den slegten weg van de dooling in te gaen, 178, ‘dwaling’. |
Doorganck: als een vogel die door de lucht vliegt met een geluidt van vlerken en daernaaer men vindt geen teken van zijnen doorganck, ‘doortocht’. |
Drochte: dat God schijn te vernietigen door de drochte, 23, ‘droogte’, uitspraaksp. |
Droef: de beesten die ziek zijn en droef, geen order, geen reglement, geen zorge, 12, ‘niet goed’, ‘slecht’, Zvl. |
Drooghe hout: zoo well de inwonders van drooghe hout als van de
|
| |
| |
moederlijke parochie van Berkijn, 157, ‘Drooghout’ (Fr. Sec-Bois), tussen Hazebroek en Noord-Berkijn. (meestal door Lemire Drooghout gespeld) |
| |
E
Eerbiedelijk: ik zoude aen den priester eene eerbiedelijke groetenisse toetonen, 104, ‘eerbiedig’, DR. kent wel eerbiediglijk. |
Eere vader: aen u eere vader en vrouwmoeder, die door velle rooi en arbeid, door vele ongeruste gehad en zorgen hem tot hem tot dezen staet gebracht hebben, 69, ‘heervader’, ‘vader van een priester’, Zvl., uitspraaksp. |
Eerstmael: zoekt eerstmael het rijk Gods, 12, ‘eerst’, |
Eeuwe; in het jaer 960 van de christelijke eeuwe, 172, ‘tijdperk’, Mnl. |
Egkomen, eggenkomen: die hem opgewekt hebben tot den geestelijken staet die hem ondersteunt, vertroost en gesterkt hebben in de pijnen of moeilijkheden dat men egkomt, 69, indien ik op den weg een priester en eenen engel te saemen zoude eggenkomen, 94, ‘tegenkomen’, Zvl. (egenkommen, egen is Mnl. voor jegen/tegen) |
Elde: in de bloeme der elde, 182, ‘leeftijd’, Zvl. |
Enzien: gelijk het wij te saemen enzien hebben in deze goe weeke, 120, ‘gezien’, Zvl., westel. Wvl. (eigenlijk ezzien) |
Erkentenisse: door den eerbied van het waere geloof, den lofzang van erkentenisse en ook de gebeden van uwe ziele, 132, ‘waardering’, Mnl. |
Erstellinge: wij moeten erstellinge doen aen de H. majesteit en vergiffenisse vragen, 78, ‘eerherstel’, uitspraaksp. |
Eygenzelven: vrijwilliglijk met waere kennisse van uwe eygenzelven, 148, ‘jezelf’ enz., Wvl. |
Eyndelijk: maer t'en was eyndelijk maer een lidmaet van het menschelijk geslagt, 77, ‘tenslotte’, ‘uiteindelijk’, ‘in elk geval’, Mnl. |
| |
F
Flauwelijk: om volkomelijk te willen t' geen wij nu flauwelijk begeerden, 53, ‘zwakjes’, Mnl. |
Franie: die welriekende zalving van dewelke is gesprooken in d'H. Schriftuur en die dalt van het hoofd van de opperpriester tot de franie van zijne slepende kleding, 148, ‘franje’, ‘rand’, Mnl. |
| |
G
Gald: Zulk eenen rijken heeft gald en zelve bij oopen, 64, ‘geld’, uitspraaksp. |
Gebenedijd: gebenedijd den geen die komt in de naem des Heer, 33, ‘gezegend’. |
Gebod: zonder God zonder gebod, 82, Zvl. uitdr. ‘zonder geloof’ |
Geboerte: zonder werk, zonder veite, t'en is gen geboerte, 176, ‘echt boeren’, ‘echt boerenbedrijf’. |
Geslagte: in de naeme, in plaetse van alle schepselen, de koning van deze aerde, alwaer al geslagte van dieren van bomen, van vinken en vogels zijnen wil volbrengen, 160, ‘soort’. |
Gedregen: zijt aendachtig. En gij zult gedregen zijn om God te bedanken, 108, ‘gedreven’, ‘geneigd’, ‘aagezet’, ‘gestemd’, Mnl. |
Geestelijk iaer: Dezen dag is den groosten (sic), den verhevensten, den schoonsten feestdag van
|
| |
| |
het geestelijk iaer, 120, ‘kerkelijk jaar’. |
Gekroonen: de twee plegtigheden die gewoonlijk den dag van de eerste communie eindigen en gekroonen, 160, ‘bekronen’, Mnl. |
Geneesmeester: wij hebben den priester gezien...als bewaerder van de waerheid, in den bigtstol als geneesmeester der zielen, 103, ‘geneesheer’, DR. |
Germen: zonder germen, zonder regen, t'en zal niet groeien noch bloeien, 17, ‘kiem’, fra. |
Gespeyzen: van troostbaere gespeyzen, 127, ‘gedachten’, DR: gepeyzen, VD.: gepeizen.. |
Gespeyzen: O.L.V. die het brood geeft die deze stad (Arie) in grooten hongersnood gespeyste, 82, ‘spijzen’, ‘voeden’. |
Gestichtigheid: vaders en moeders, ionkheden en ionge dochters komen ook met enen wederzijdig gestichtheid, 159, ‘stichting’, Mnl., DR. |
Gewont: Het oude, t'is in het bloed. Men is daerop gewont, 54, ‘gewend’, ‘gewoon’, Mnl. |
Gewonnelijk: Men moet peyzen op onze gewonnelijk oefeningen, 175, ‘gewoon’, Zvl, als bijv. nw. |
Gracht: is het toegelaeten van u te gaen smitten in den gracht en te zeggen, 't moet zijn, 176, ‘gracht’ in het ABN, ‘wal’ (zeker niet ‘sloot’). |
Grondelijk: troostelijke waerheden dat men moet grondelijk overpeyzen, 10, ‘grondig’, ‘diep’, Mnl. |
Grondsteen: den grondsteen van geheel het werk van onze zaligheid is het geloof, 161, ‘grondslag’, DR. |
| |
H
Haertelijk: gelijk de H. Thomas met zulke haertelijke woorden heeft gezeidt, 94, ‘hartelijk’, uitspraaksp. |
Heerberge: houd uw af van u vloeken en zweeren, van laete te zijn in de heerbergen, van slegte klaps te klappen, 152, ‘herberg’, uitspraaksp. nl. hèèrberge. |
Heidendags: heidendags is Jezus verrezen, 28, ‘vandaag’, DR., misschien een Gallicisme voor aujourd'hui in de zin ‘vandaag de dag’. |
Hemel: dat onze tonge zoude vast houden aen den hemel van onzen mond, 145, ‘gehemelte’, Mnl. |
Herme: en dat onze herme gelijk zou blijven hangen zonder magt gelijk een gedroogt aen onzen lichaem, 145, ‘arm’, uitdpraaksp. |
Hoemoedigheid: met het hof recht en vol hoemoedigheid, 66, ‘trots’, ‘hoogmoed’, Mnl.: hoochmoedigheid. |
Hoftijd: dat wij komen zeggen op dezen hoftijd van Paeschen, 4, ‘hoogfeest’, Zvl. spr. hooftijd. |
Hoogtijd: inwonders van dese godvruchtige parochie volgens het gebruik in onze christelijk Vlaenderland, eenen zaligen hoogtijd van Paeschen, 120, ‘hoogfeest’, Zvl., Mnl. |
Hooverdie: wat heeft ons die hooverdie gebatet? 66, ‘hoogmoed’, VD hovaardij. |
Hout van Niepen: op den boord van het Hout van Niepen, 19, 't Hout van Niepe of het lang gerekte Niepe-Bos, ten zuiden van Morbeke, naar de Leie toe. |
Houwelijk: tot den eerlijken staet van het houwelijk, 25, ‘huwelijk’, DR. |
| |
I
Iaer: eenigste iaeren, 21, ‘jaar’, eigen spelling. |
| |
| |
IJdelijk: zoo de Heer het huys niet op en bouwt, ijdelijk verbeiden die het bouwen, 165, ‘tevergeefs’, ‘vruchteloos’, VD. |
In: 't was in de tempel dat men moest gaen, 145; komt in de misse en vloekt niet, alzoo gij zult de vrede bewaeren, 123, ‘naar’, Zvl. |
In: een kerk bezitten, hier komen, zitten in tafel, tenis niet enoug, 145, ‘aan’, Zvl. |
Inhebben: Dit en is niet te vreezen in onze Vlanderland alwaer dat men nog vindt ionkheden die niet alleenlijk het uitwendig van de deugd inhebben maar die het inwendig bewaeren, 153, letterl. ‘aanhebben’, hier gewoon ‘hebben’, ‘bezitten’. |
Innemen: op deze die het schoone werk ingenomen hebben, 158, ‘aannemen’, Zvl. |
Inwandiglijk: inwandiglijk verkeren met God, 65, ‘van binnen’, ‘in het gemoed’, Mnl., uitspraaksp. |
Iok: t'is alleenlijk het iok van Jesus Christus van het welk geschreven staet: Mijn iok is zocht en mijnen vregt is ligt, 150, ‘juk’, Zvl., Mnl. |
Ionkheid: die het exemple zouden moeten zijn van de ionkheid, 21, ‘jeugd’, Mnl. |
Is't dat: is 't dat hij mijnen heer en zaligmaker niet en stelt in het beginsel van mijn blijdschap en het ende van mijne rouwe, 145, ‘indien’, ‘als’, Zvl. (voegwoordel. uitdr.) |
| |
K
Kamerijk: in dit bisdom van Kamerijk, 18, ‘Kamerijk’ (Fra. Cambrai) |
Karmen: De pater Karmen of Karmelieten, 50, ‘Karmelieten’ |
Kee: ider kee dat de priester klemt op den autaer, 163; Jesus valt voor de eerste kee, 34; een kee in t'iaer, 145, ‘keer’, uitspraaksp. |
Ketelen: daer zal eenen tijd komen wanneer zij d'opregte leeringe nie en sullen verdragen maer zoekende in de ooren geketeld te worden zij zullen een hoop leeraers volgen, 101, ‘kittelen’, uitspraaksp. |
Klaer zien: de blende zien klaer en de melatsche zijn gezuiverd, 162, ‘zien’ |
Klaps: houd uwe af van slegte klaps te klappen, 152, ‘praatjes’, ‘praat’. |
Klees: uitwendig gekleet met schoone nieuwe klees, 147, ‘kleren’, Wvl. of Zvl uitspraaksp. |
Kooze: 't en is geen kooze, noch onderscheid, noch uitneming, 92, ‘keuze’, plaatselijk Zvl., Mnl., (geen spontane palatalisatie). |
Krachtelijk: den leermeester van deze parochie die over een moeilijk tijd zoo vele, zoo voorzigtelijk en zoo krachtelijk den geest onderwijst en t'herte, bewaerdt, 69, ‘krachtig’. |
Kragte: hij is gestorven in de kragte van het leven, 158, ‘bloei van het leven’. |
Krankheid: om bevrijd te zijn van alle ziekten en krankheden, 75, ‘kwaal’, ‘zwakte’, VD. |
Krischen: een kind die weent en krischt, 176, ‘huilen’, spr. kriisjen, Zvl., westel Wvl. |
Kusch: hoe men moet wasschen en vagen om kusch en proper t'onderhouden, 41, spr. kuusj, ‘schoon’, ‘netjes’, Zvl. |
Kuscheid: men gaet in het hus, t'is verlaeten, t'en is geen kuscheid noch propertheid, spr. kuusjeid, 176, ‘netheid’, Zvl. |
| |
L
Landsch: ik gaen binnen in een e kleene landsche kerke, 100, ‘landelijk’, Wvl. |
| |
| |
Landsparochie: gelijk in de stilzwijghede wegen van de landsparochien, 19, ‘landelijk dorp’. |
Last: om den lasten zegen t'ontfangen, 63, ‘laatst’ |
Lastmael: voor zijne hoogwerdigheid onzen aertsbisschop die lastmael gestorven is in onze bisdom van Kamerijk, 86, ‘onlangs’, Zvl., VD.: laatstmaal. |
Latinisch: Gebenedijd, volgens het latinisch woord dat is van iemand goed en deugd zeggen, 171, ‘Latijns’. |
Leen/leden: op den weg die tot een hoogen staet leed, 69; het christelijke religie die alleenlijk leed tot het eeuwig leven, 56; zij zullen ulieden leen tot een eerlijke en deugdzaem leven, 106, ‘leiden’, Wvl. |
Lenten: bladeren en fruit op de boomen, groenigheid en lenten in den akker, 59, ‘peulvruchten’, Zvl., Mnl. |
Leveren: Dit is mijn lichaem het welk voor u zal geleverdt worden, 111, ‘overleveren’, Mnl. |
Ligten: men stelt het op den kandelaer op dat het zoude ligten voor alle die in t'huys zijn, 97, ‘branden’, ‘schijnen’, Mnl. |
Lofwerk: O.L.H. en Zaligmaker tegenwoordig onder de gedaante van brood en gedraegen in de gewide handen van den priester door de straeten vercierd met bloemen en lofwerk, vaenen en behangsels, 79, ‘loof/lof’, ‘festoen’, ‘lofwerk’, VD. |
| |
M
Medehulper: maer ter oorzake dat zij de medehulpers zijn van den schepper van den almachtigen God den Heer, 170, ‘medehelper’. |
Meerster: t'is een meerster den overste van t'schippe, 146; de meersters en de vrouwen vermaenen den ionkheid, 32, ‘meester’, ‘onderwijzer’, hypercorrecte vorm opgrond van de wvl. uitspraak van woorden op - rst, waarbij de r niet uitgesproken wordt. B.v. vorst wordt in het wvl. ‘vost’ uitgesproken. |
Merkelijk: zijn leven wierd geschreven in den boek van de merkelijke priesters van onze bisdom, 142, ‘opmerkelijk’, ‘gedenkwaardig’, Mnl. |
Merkt: Gaet na de merkten en straeten van de stad, 94, ‘marktplein’. |
Moederlijk: T'is wel, maer t'moet ook een woord gezeyd in onze moederlijk taele, 142, ‘moedertaal’. |
Moonlicht: t'en is noch moonlicht noch sterlicht, 146, ‘maanlicht’, uitspraaksp. |
Mul: en men ziet de grootste mul in een blinkende plaete; 41, ‘stofdeeltje’, Zvl., Mnl. |
| |
N
Nae: nae het exempel van de H. Kerke, 141, ‘naar’, ‘volgens’, Mnl. |
Naemen: t'is het geen dat men naemt de gedeurig aenbidding, 134; een heilig kleed dat men naemt schapulier, 47, ‘noemen’, Mnl. |
Naer: naer het avondmael, 104; naer de dood, naer het laste oordeel, het zal begunnen, 12, ‘na’, Mnl. |
Naien: ten was niet genait met goed gaerne, ten heele niet, 123, ‘naaien’. |
Nederknien: die zich nederknien in de tegenwoordigheid van den hoogsten, 79, ‘neerknielen’, Mnl. |
Negen dagen: wij vieren de negen dagen van O.L.V. van den Berg Carmeli, 16, ‘novene’, Zvl. |
| |
| |
Nem: de blynkende star die den scheeper, den zeeman legt door de bruisende baere en nem leid in t'midden van de duisternisse, 73, ‘hem’, uitspraaksp. |
Noid: we mogen het noid vergeten, 81, ‘nooit’, uitspraaksp. |
Noord Berkijn: de heer Ruyssen, kapelaen van Noord Berkijn, 164, Noord-Berkijn, (Vieux Berquin), dorp in Frans-Vlaanderen ten zuiden van Hazebroek. |
Noverste: als wanneer de band van de gehoorsaemheid ons bingt met de noverste en met Jesus Christus, 146, ‘overste’, uitspraaksp. (voorvoeging ofte prothesis van: den overste). |
| |
O
Obligatie: het een is goed maer voor t'ander t'is obligatie, 176, ‘verplichting’, Mnl. |
Oegst: Daerom moeten wij den heere van den oegst bidden dat hij goede werklieden zoude zenden in zijnen oegst, 107, ‘oogst’, uitspraaksp. |
Omlegde: van al de parochien van het omlegde, 157, ‘omliggende’, Zvl. (eigenlijk: omleggende zoals in: van t'omleggende, op dezelfde bladzij) |
Omroer: maer in t'midden van een omroer, God van Bermhertigheid, t'is in uw eigen huys, 178, ‘beroering’, ‘tumult’. DR.kent omroering; ‘gisting’. |
Onderstaen: van het laste oordeel dat wij zullen moeten onderstaen, 127; om te onderstaen de uiterste pijnen en tormenten van de passie, 17, ‘ondergaan’, ‘doorstaan’, Mnl., DR. |
Ongerustigheid: in onze tijd van ongerustigheid, van vreeze, van vooroordeel, 96, ‘beroering’, Mnl. |
Ongetwijfeld: daer is de oorsprong van de altijd deurende en ongetwijfelde erkentenisse dat wij aen Maria schuldig zijn, 17, ‘onbetwijfelbaar’, Mnl. |
Onnoozel: den welbeminden zaligmaker die zich gegeven heeft aen deze onnoozele kinderen 147; dat de onnoozelen verdrukt blijven, 66, ‘onschuldig’,, ‘schuldeloos’, Mnl. |
Onnoozelheid: kleed van onnoozelheid en boete, 40, ‘onschuld’, Mnl. |
Ontdekken: niets is onbekend, bedekt, gewompeld in de duisternisse die ook niet op dezen grooten dag der openbaring ontdekt en verklaert zal zijn, 66, ‘blootleggen’, ‘aan het licht brengen’, Mnl. |
Ontfangen: de mensch is altijd krank en flauw, heet altijd noodig van de gartie van den Heer en van den bijstand van Maria te ontfangen, 54, ‘ontvangen’. |
Onvriendschap: den een of anderen die leeft in onvriendschap met God, 44, ‘vijandschap’, Mnl. |
Onwetenschap: het verdriet en zult het herte niet meer pijnigen noch d'onwetenschap den geest verduisteren, 67, ‘onwetendheid’, Mnl. |
Onzorge: de traegheid, d'onzorge en t'onwetentheid in zijn stijl is d'oorzaeke van het verval van menschen die godvruchtig zijn maer die hunne pligt niet wel verstaen, 177, ‘zorgeloosheid’. |
Oorder: Hij ontfangt de oorder en was priester gewijgdt in het iaer 1789, 143, ‘geestelijke orde/wijding’ |
Oprechten: recht op uw handen en uwe knien en vergeet nooit hoe groot, hoe diep, hoe hoog, hoe oneindig is de liefde van onze heer en zaligmaker, 101; hoe vele kapellen zijnder niet opgerecht aen O.L.V., 72, ‘opheffen’, ‘oprichten’, Mnl. |
| |
| |
Opsluit: den opsluit zal zijn vrijdag toekomende, 46, ‘slotplechtigheid’, Zvl. |
Opstael: de solemneele processie en is niet ingestelt tot zienlijke opstael, 46, ‘opzet’, ‘vertoning’, ‘optocht’? Uitspraaksp.voor opstel |
Order: Engelijk hij voor zijne magt en straffen en zorge als (sic = alles) bewaert in het order, in de stilligheid in de vrede, 170, ‘orde’, DR. |
Ouzeele: hedendaegs t'is questie van eenen priester die eertijds pastoor was van deze parochie van Ouzeele, 142, ‘Oudezele’, plaatselijke uitspraak. |
Ouk: al de wunsten van dezen ouk, 163, ‘hoek’, uitspraaksp. |
Overhesch: overhesche werken willen doen t' zijn nieuwe die beter zijn, 176, ‘averechts’, onhandige letteruitspr. |
Overlaedig: ik ben overlaedig van blijdschap, 65, ‘overladen’, ‘vol’. |
Overrecken: maer idereen weet hoe moeilijk dat het is om de zaeken te doen begrijpen van zeker menschen die den regten zin niet en hebben die overrecken gekeert zijn, 123, letterl. Zvl. overrik (‘terug’), ‘achterover’, ‘omgedraaid’, Mnl. overrugge, Zvl. |
Overvloediglijk: o priester, gaet en zaeit overvloediglijk het graen van de leeringe in de zielen van de menschen, 101, ‘overvloedig’. |
| |
P
Pale: Gaet tot de palen der aarde, 146, ‘grens’, |
Plaets ouder: Den Heer is met de menschelijke regters als plaets ouders (sic voor: houders) van zijne vorzienigheid, 170; de priesters die de zienlijke plaets ouders zijn van Jesus Christus, 25, ‘plaatsvervanger’, Mnl. |
Plaisiren: Laet ons te minsten de wereld vlugten met haere vermaeken en plaisiren, 140, ‘genoegens’, Gal. |
Poort: zo rakt tot den poort van Dunkerque of van Marseille, 146, ‘haven’, Mnl. |
Predikstool: en het evangelie in den predikstool aenkondigen, 170, ‘preekstoel’, uitspraaksp., plaatselijke uitspraak (geen spontane palatalisatie). |
Preuve: is dat niet de sterkste preuve van zijn godheid, 120, ‘bewijs’, < Fra., Zvl., Mnl. |
Prevantie: lezen en gaen dienen maer ook het religie volgen en de menschelijke prevantien nemen, 177, ‘voorzorg’, < Fra. préventif. |
Publicaen: den eenen was eenen pharisé en den anderen eenen publicaen, 2, ‘tollenaar’, Mnl. |
Pyt: den schamelen werkman vergeten met zijn blooten kinderen in een kelder gelijk in eenen donkeren pyt, 94, ‘put’, Wvl., eigen spelling. |
| |
Q
Quesche: zij quam niet overeen wanneer 't quesche was van penitentie, 40, ‘kwestie’, uitspraaksp.voor kwes(t)ië |
Quyten: quyt getrouwelijk al de pligten van uwen staet, 29, ‘kwijten’. |
| |
R
Raeken: en wij vnden hier die zaeken die wij nodig hebben om te raeken tot het eynde waertoe God ons geschapen heeft 164, ‘raken’, vlot ABN, (nooit geraken in het Wvl.) |
Raere: Daer zijn twee excepties die raere zijn, 122, ‘zeldzaam’, Gal. |
Recht ouden: daer zijn twee pilaeren
|
| |
| |
die den mensch recht ouden, 143, ‘overeind houden’, ‘stand doen houden’, Zvl., Wvl. |
Rede: Het werk, t'is de rede waerom zommige menschen die niet vele religie en hebben rijk komen, 177, ‘reden’, uitspraaksp. |
Regt: zeker menschen die den regten zin niet en hebben, 123, ‘echt’, Zvl., Mnl |
Regverdig: den regverdige rechter, ‘rechtvaardig’, uitspraaksp. |
Reken: ziet hoe ze ny gerekt worden onder de kinderen Gods, 66, ‘rekenen’ (reken, rikte, errikt), Zvl., Mnl. |
Rekening: rekening vragen, 10, ‘rekenschap’, verantwoording’, Mnl. |
Roei: aerbeiden, roei hebben, de roei niet ontzien, 122, ‘miserie’, ‘moeite’, Wvl.: rooi. |
Romsch: de Romsche pausen hebben aflaeten gegeven, 57, ‘Rooms’, uitspraaksp. |
| |
S
Saeien: het woord Gods is gelijk het graen die gesaeien is door de zaeiers, 61, ‘zaaien’ (met vd op -en), Zvl. |
Samenhechting: sligte samenhechtingen en bijeenkomsten, 49, ‘verbintenis’? |
Schamele: de schamele en de rijke, 91, ‘arme’, ‘behoeftige’, Zvl., Mnl. |
Scheiken: gij zijt gekomen in deze kerke zoo schoon verciert met bloemen, licht en verscheiden en scheikende vaenen, 147,? misschien ‘schikkende’, ‘passende’? |
Schepper: alzoo is het enen pligt te bidden voor den schepper van onze zielen, 77, ‘herder’, Wvl.: schaper. |
Schepper: O.L.V. van de Duinen is de star die de schepper, den zeeman leid door de bruisende baeren, 89, ‘schipper’. |
Schoolevrauwe: de zedelessen van godvructige ouders en van christelijke meersters en schoolevrauwen, 147, ‘onderwijzeres’, Zvl. |
Schroomelijk: op de schroomelijke dag van het laste oordeel, 40, ‘vreselijk’, ‘angstwekkend’, VD (vero.) |
Schrijne: gij vreest een meubel die zal blijven, de schrijne, 39, ‘doodskist’, Zvl. |
Simoen: T'is wel aengemoedigt te zijn van zijne moeder, geholpen door Simoen, vertroosten door Veronica, 32, ‘Simon’ (van Cyrene)’. |
Sinchen: op dezen dag van Sinchen, 59, uitspraaksp. Voor Sinksen, spr. Siensjen. |
Sint Omaars: In de vermaerde stad van Sint Omaars, in de kathedrale kerke is er een honderiaerig devotie tot O.L.V. van mirakelen, 82, ‘Sint-Omaars’ (Saint-Omer), Zvl. ABN, (eigenlijk Sint-Omaas uitgesproken). |
Speelhuis: Ik verzaek aen de wereldsche wellusten en gevaerlijke speelhuizen, 149, ‘schouwburg’, Mnl. |
Staen: gij stoeg daer klookmoedig (sic) om uwen gekrusten zoon op te draegen, 121, Zvl. ovt: stoeg. |
Staere: glans van de hemel en staere van de zee, 57, ‘ster’, uitspraaksp., Zvl. uitspraak. |
Stallen: De kerken zijn gestaelt in ider parochie van ons Vlaenderen van over ouds, 145, ‘plaatsen’, Zvl., uitspraaksp. |
Staepsteen: En ider zundag hij zaeg menschen de vaer straet opgaen komende van Drooghout door sligte wegen op de staepsteens, 199, ‘stapsteen’, uitspraaksp.
|
| |
| |
(vaer straet is de oude Vaertstraet in Hazebroek). |
Stathouder: Zijne heiligheid den paus stathouder van Jesus Christus, 86, ‘plaatsvervanger’, Mnl. |
Steen: Gery is gevallen op den steen van uw kerke, 82, ‘vloersteen’, ‘tegel’. |
Steenrutse: t' zijn steenrutsen in de zee, eylanden, 146, ‘steenrots’, uitspraaksp. |
Stellen: wacht u well (sic) van eenen voet te stellen waer dat zij niet en mogen gaen; 23; men stelt het op den kandelaer op dat het zoude ligten voor alle die in t'huys zijn, 97, ‘zetten’, Zvl. |
Stilligheid: in de stilligheid van het verborgen, 183, ‘stilte’, Mnl.: stillicheid. |
Storten: dat er hier gebeden zoeden zijn gestorten, 84, ‘storten’, onregelmatig vd. gestorten voor gestort. |
Styde: dit lichaem is styde en koud, 31, ‘stijf’, Zvl., westel. Wvl. |
Sweit: arbeiden met den sweit van hunne voorhoofd om het brood te hebben, 82, ‘zweet’; uitspraaksp. |
| |
T
Take: men ziet de kleenste take op een schoone robe, 41, ‘vlek’, Picardisch taque. |
Teerderhartig: Laet toch blinken dat gij onze moeder zijt, onze teerderhartige moeder, 52, ‘teder’, hypercorrecte speling |
Tegenstrijd: de almogende en bermhertige God die al den tegenstrijd van de wereld, al de vijandschap van den duyvel overwint, 164, ‘tegenstand’. |
Tenteren: zommig menschen tenteren O.H., 176, ‘verzoeken’, Fra. |
Ten regten brengen: die eenen zondaer van zijne dwaling ten regten brengt, 93, ‘afbrengen’, ‘op de goede weg brengen’, ‘terechtbrengen’. |
Terwil: terwil den ander niet bekomen hadde, 4, ‘terwijl’, uitspraaksp. |
Tijdelijk: en men neigt zeggen ongelukkiglijk dat vele ouders niet tijdelijk en zorgen om hunne kinders te berispen als t' noodig is, 152, ‘tijdig’, Mnl., Wvl (tielijk) |
Toe: menschen voor de welke geen zondag en was zonder messe, van 's morgensvroeg op kamen toe Berkijn, 165; gelijk toe Lourdes, 74,, ‘te’, ‘in’, Zvl., Mnl. |
Toekomende: Deze kinders zullen in het toekomende begrijpen hetgeen zij tot noch toe niet begrepen en hadden, 152, ‘toekomst’. |
Toesteunen: wij moeten onze recht wel toesteunen, 145, ‘verdedigen’. |
Toestieren: laet gebeden toestieren aen de H. Maegd, 33, ‘toesturen’, ‘richten’, Mnl. |
Toetonen: ik zoude aen den priester eene eerbiedelijke groetenisse toetonen, 104, ‘toesturen’, ‘brengen’. |
Toogen: t'is om te toogen dat hij wilde, 183, ‘tonen’, ‘laten zien’, (wat hij wilde), Wvl. |
Trek: Daer is een bezonder trek tot deze vrouwe, 80; daer in is de uitlegging van den zoeten trek dat idereen voelt voor deze negen dagen, 71, ‘aantrekking’, Mnl. |
Troostbaer: van de troostbaere gepeyzen die den moed oprech(t)en, 127, ‘troostend’, ‘troostrijk’, Mnl. |
| |
U
Uitgelegt: als dan de diepste geheimen der herten zullen uitgelegt zijn, 66, ‘geopenbaard’, ‘onthuld’, ‘uitgesproken’, Mnl.: uteleggen. |
| |
| |
Uitlegging: daer in (is) de uitlegging van den zoeten trek die idereen voelt voor deze negen dagen, 71, ‘verklaring’, Mnl. |
Uitneming: 't en is geen kooze noch onderscheid noch uitneming, 92, ‘uitzondering’, Mnl. |
Uitwerksel: een honderiaerige devotie tot O.L.V. van mirakelen en zij doet waerlik wonder uitwerkels van haer bermhertigheid, 82, ‘werk’, ‘daad’, ‘uitwerksel’. |
Uitzenden: degene die de magt hebben in hunne handen hebben O.L.H en Zaligmaker uitgezonden, 82, ‘wegsturen’, ‘verbannen’, ‘de deur wijzen’. |
Ulieden: gekomen van de hoofdstad van Paris om hier in deze parochiekerke van Terdeghem met ulieden mijnen pligt van christen en van priester te volbrengen, 59, ‘jullie’, pure verouderde boekentaal die schril afsteekt tegen de andere woorden en de gewone taal van z'n preek. |
| |
V
Vaere: om niet vaere te zijn van den schoonen hemel, 147, ‘ver’, Zvl. uitspraak. |
Vangenisse: een licht in de vangenissen, 65, ‘gevangenis’, Zvl. |
Varre: varre van hier in de stad van Burburg, 165, ‘ver’, Zvl. uitspraak. |
Verbeiden: van de vier uittersten van den mensch, van de dood die ons verbeid, 127, ‘verwachten’, Mnl., Zvl. |
Verbranden: vermoordt, onthoofd en op den rooster verbronden, 133, onhandige spelling; het vd is verbronnen, ‘verbrand’, Zvl. |
Verdommen: En men ziet dagelijks menschen die straffen, die verdommen, die zweeren op dit of dat zonder iets te weten, 123, ‘veroordelen’, misschien ‘verdoemen’? |
Verdonkeren: t' zijn somtijds duistere wolken die verdonkeren en verbergen dyen(s) strallende licht, 101, ‘verduisteren’, Mnl. |
Verergeren: zalig is die in mij niet verergerd wordt, 103, verergerd worden = ‘zich ergeren’, Mnl. |
Vergelijken: vier weken die vergelijken de vier duizend iaeren binnen de welke het menschelijk geslagt verwagt heeft de aenkomste van den Zaligmaker, 141, ‘voorstellen’. |
Vergelijkenisse: wat is den oordeel van den mensch in vergelijkenisse aen den oordeel van God en de blijdschap van conscientie, 66, ‘vergelijking’. |
Verklaeren: alsdan al hunne werken van boetveerdigheid, al hun zalige oefeningen zullen verklaert zijn, 131, ‘openbaren’, ‘onthullen’, Mnl. |
Vingen: De slegte woorden van zeker goddeloozen die men vingt tot in de beste parochien, 106, ‘vinden’, Zvl., uitspraaksp. |
Vierig: we moeten ook gedeurende dezen tijd van den avent vierig gebeden opdragen, 141, ‘vurig’, Zvl. |
Vlander: zij is koningin van ons Vaderland, Vrankrijk en bezonderlijk van deze godvruchtige streke van Vlander, 18, ‘Vlaanderen’ |
Vlanderland als eene troon van glorie als de torre van Palestienen gelijk de Casselberg voor ons in Vlanderland, 56, ‘Vlaanderen’ (Vlaanderen in Frankrijk) |
Vlekte: wij bidden de allerheiligste Maria dat gij het zoudet draegen zonder vlekte en zonde, 49, ‘zedelijke smet’, Mnl. |
Vloyen: als een schip dat gaet door een vloyende water zonder
|
| |
| |
teeken weg te laeten op de baeren, 67 ‘vloeien’, Mnl, uitspraaksp. |
Volen: de zelve liefde dat de beste moeder volt en bewijst voor haer welbemind kind, 18, ‘voelen’, Mnl. |
Volhenden: en waer t'is een beter omstandigheid te vinden om deze daegen te volhenden dan dezen schoonen zondag, 74, ‘beëndigen’, Zvl. |
Voorgoest: voor dat wij dit hemelsch geluk genieten, God heeft op onzen weg gesteld een voorgoest van deze blijdschap, 28, ‘voorsmaak’, Gal. |
Vorstaen: om dat wij al te saemen konnen vorstaen den grooten weldaed dat de almogende God doet door zijne priesters, 98, ‘verstaan’, onhandige spelling. |
Voorstandig: eenen godvruchtigen mensche is voorstandig, 125, ‘verstandig’. |
Voorwaert gaen: die meschen die iets begunnen met onrechtveerdige middels. T'en is niet die voorwaert gaet, 12, ‘vooruitgaan’, Mnl. |
Vrankrijk: Vrankrijk en is niet op den goeden weg, 77, ‘Frankrijk’, Wvl., Zvl. |
Vriend: verleent ook deze gratie aen mijne ouders vrienden en kennissen, ‘familielid’; Zvl. |
Vregt: den Paus...die op zijne schouders draegt den zwaeren vregt van de bestiering van de kerke, 77; Ten is geen nieuwen vregt die wij stellen op uwe schouders, 150, ‘last’, Zvl., Wvl. |
Vrouwe: de meersters en de vrouwen vermaenen deze ionkheid, 32, ‘onderwijzeres’; Zvl. |
Vrouwe moeder: o ere vader en vrouwe moeder, 111, ‘moeder van een priester’, Zvl. |
| |
W
Wal: wal zijn met den heere, 125, ‘goed’ (wel), uitspraaksp. |
Wallust: van zijn schoonen hemel die eene zee is van wallusten, 67, ‘wellust’, uitspraaksp. |
Week, ter: ik vast twee mael ter week, 2 ‘elke week’, ‘per week’. |
Weenen: O.L. Vrouw van zeven weenen, 127, ‘smarten’ (bedoeld wordt: weeën) |
Wegen: de gratie van bescherming wegen ziekten en ongelukken, 20, ‘tegen’ (Zvl. is: egen) |
Wegens: om hunne pligten te volbrengen wegens d'aenbiddelijk sakrament des autaers, 132, ‘jegens’. Mnl. |
Wegstellen: de bloemen van den autaer zullen weggesteld zijn, 132, ‘wegzetten’, |
Weireld: het beginsel van de verlossing van de weireld, 80, ‘wereld’ uitspraaksp. (wèreld). |
Weldoenden: de weldoenden van de kerke, 164, ‘weldoeners’. |
Welhaesten: en nu dat deze grooten feestdag welhaesten zal eindigen, 134, ‘weldra’, ‘welhaast’, uitspraaksp. |
Wet: menschen dat men naemt van den ouden wet, 165, ‘oude tijd’, letterlijk: de Mozaïsche wet. |
Wijgen: hij was priester gewijgdt in het iaer 1789, 143, ‘wijden’, Zvl. |
Wisgeleerd: Den grooten en wisgeleerden apostel Paulus, 130, ‘geleerd’, Zvl. |
Wompelen: die door de doodzonde gewompeld wierden in t' graef van wanhoop, 103, ‘inwikkelen’, Mnl.: wimpelen. |
Wunste: Ik vrage dat de zeggen (sic: zegen) van de bermhertigheid...zoude verstrekken over de huyzen, al de hofsteden, al de
|
| |
| |
wunsten van deze ouk (sic: hoek), 163, ‘woning’, Wvl., Zvl., uitspraaksp. |
| |
Z
Zegeninge: zijne gedachtenisse is gebleven in zegeninge, 174, ‘zegen’, ‘zegening’, in zegening blijven: ‘in erkentelijke herinnering blijven’, VD. |
Zienlijk: dat het betaemt zienlijk teken te geven van erkentenisse en het betrouwen; 16, de solemneele processie en is niet ingestelt tot zienelijke opstael, 46, ‘zichtbaar’, Mnl. |
Zorchvuldiglijk: onze priesters...die die de waerheid die het voedsel is van uwe zielen, zorchvuldiglijk uitspreken, 77, ‘met zorg’, ‘nauwgezet’, Mnl. |
Zucht: om op te offeren aen O.L.V. lofzang, dankzegging en den zucht en den wensch van uwe harten, 79, ‘verlangen’, DR. |
|
-
eind1
- O.m. een vlugschrift ‘Stemmers van Vlaenderen’. Hiervan hangt een ingelijst exemplaar in het museum in Hazebroek in het oude Augustijnerklooster. Het begint zo: ‘Gisteren nog gebonden, heden ben ik vrij en vrank tot uwen dienst’.
-
eind2
-
m. nuytten, ‘Priester-Volksvertegenwoordiger Lemire’, in: Jaarboek De Franse Nederlanden-Les Pays - Bas Français, 11, 1982.
-
eind3
-
Études littéraires sur le poète néerlandais Vondel, Rijsel, 1889, 332 p.
-
eind4
-
L'Abbé Dehaene et la Flandre, Rijsel, 1891, 592 p.
-
eind1
- Notamment un pamphlet ‘Stemmers van Vlaenderen’ (Électeurs de Flandre). Un exemplaire encadré de ce pamphlet se trouve au musée Abbé-Lemire à Hazebrouck, dans les bâtiments de l'ancien couvent des Augustins. Il commence par la phrase: ‘Gisteren nog gebonden, heden ben ik vrij en vrank tot uwen dienst’ (Hier encore lié, aujourd'hui je suis libre et à votre service).
-
eind2
-
m. nuyttens, ‘Priester-Volksvertegenwoordiger Lemire’, 11, in: Jaarboek De Franse Nederlanden, Annales Les Pays Bas Français, 1982.
-
eind3
-
Études littéraires sur le poète néerlandais Vondel, Lille, 1889, 332 p.
-
eind4
-
L'Abbé Dehaene et la Flandre, Lille, 1891, 592 p.
-
eind5
- Hier moet ik Gilbert Louchart, de conservator van dat museum bedanken omdat hij me toegestaan heeft deze preken te fotokopiëren.
-
eind5
- Je tiens à remercier de tout coeur M. Gilbert Louchart, conservateur du musée Abbé-Lemire, qui m'a aimablement permis de photocopier ces sermons.
|