| |
| |
| |
Annie Degroote,
tussen avontuur en historie
Vic Nachtergaele
De romans van Annie Degroote liggen alle verankerd in ‘le Nord’. O ja, streekromans dus? Germinal (1885), van de Parijzenaar Emile Zola, is gesitueerd in de buurt van Valenciennes en toch gaat deze roman over de koolzwarte keerzijde van de Industriële Revolutie iedereen nog recht naar het hart. Ook auteurs afkomstig uit ‘le Nord’ zelf brachten hun geboortestreek in kaart en blijven toch een breed publiek aanspreken. Denken we maar aan ‘Corps et âmes’ (1943) van Maxence Van der Meersch, of aan de succesrijke roman Maria Vandamme (1983) van Jacques Duquesne. Bovendien zitten sedert enkele jaren romans die wortelen in de culturele identiteit van een regio weer in de lift: herinner u Effroyables jardins (2000) van Michel Quint, gesitueerd in ‘le Nord’, of ‘La Toussaint’ (1994) van Pierre Bergounioux, geworteld in ‘le Limousin’. Met haar zeven romans en een novellebundel tracht Annie Degroote zich een plaats te veroveren in deze galerij. Haar hele oeuvre getuigt alvast van haar liefde voor Frans-Vlaanderen, het land waar ze geboren is zowat een halve eeuw geleden, in Hazebroek (Hazebrouck), op ‘de schreve’.
Haar eersteling, La Kermesse du diable (1994) vertelt twintig jaar uit het leven van Renelde Van Eyck, de knappe, intelligente en ondernemende dochter van brouwer Pierre Van Eyck uit Rijsel. Bij de dood van zijn Spaanse echtgenote wil de zonnekoning de Spaanse gebieden manu militari inpalmen. Zijn troepen belegeren Rijsel en veroveren de stad op 28 augustus 1667. Het platteland, dat nog tot de Spaanse kroon behoort, wordt leeggeroofd. Voor zoveel onheil zoekt het volk uiteraard een zondebok en vindt die: de heksen. De koning heeft het meer op de protestanten gemunt. Zij vluchten in grote getale naar het tolerante Nederland. Onder hen is Grégoire, de protestantse echtgenoot van de katholieke Renelde. Rijsel wordt stelselmatig omgevormd van een Vlaamse tot een Franse stad, tot grote woede van Renelde: ‘Va-t'on délaisser complètement le pignon pointu et en pas-de-moineaux pour la façade plate? /.../ Chez nous, la pierre est froide par rapport à la brique. /.../ Ce sera d'un ennuyeux! /.../ Doit-on suivre Paris? On nous fait adopter le goût françois. Mais ce n'est pas bon, car nous renions nos origines et notre art flamand. Non, décidément, Lille perd son charme.’ (p. 205)
Dit debuut was meteen een schot in de roos: de auteur kreeg er niet minder dan drie prijzen voor: de ‘Prix Gabrielle d'Estrées’, toegekend aan een werk dat ‘Les femmes dans l'histoire’ in het licht stelt, de ‘Prix
| |
| |
Bernanos’ voor de beste debuutroman en de ‘Prix 'Histoire' de la renaissance française’. Annie Degroote had haar weg gevonden: zij zou verder spannende verhalen schrijven, ingebed in de geschiedenis van Frans-Vlaanderen, fictie verweven in historie.
In Le Coeur en Flandre (1996), zowat twintig jaar later gesitueerd, vinden we Renelde Van Eyck terug, werkzaam als kantwerkster in het gastvrije Amsterdam, met haar man Grégoire Van Noort, boekhandelaar. Maar zij blijft hunkeren naar Vlaanderen. Als een van haar vroegere leerlingen haar te hulp roept, spaart de dappere Renelde tijd noch moeite om haar pupil te zoeken, tot in de duistere buurten van Le Marais, in Parijs.
Met L'oubliée de Salperwich (1998) maken we een sprong tot aan de Revolutie van 1848 en Napoleon III. Maar zie: het hoofdpersonage, Flore Manderel, is een verre afstammelinge van Renelde. Ook in de latere romans duiken geregeld nazaten op, wat een prettige knipoog is naar de trouwe lezer. In deze spannende roman brengt Annie Degroote een bloedstollend verhaal over de dappere Flore die tegen alle
vooroordelen van haar tijd in kiest voor de liefde en de vrijheid. De factor geschiedenis wordt hier herleid tot een sociale achtergrond: enerzijds de landelijke, bijgelovige, honkvaste bevolking van het moerasgebied rond Sint-Omaars (Saint-Omer) en anderzijds de burgerij van Rijsel, hunkerend naar de vruchten van de industrialisering.
Les Filles du Houtland (2000) voert ons verder tot de jaren 1910-20. Marie-Orpha, meter van de drie dochters van een binnenschipper, is de dochter van Flore uit de vorige roman. Zo reiken de personages uit deze vier romans elkaar de hand om de geschiedenis van hun streek te vertellen.
Toen stelde er zich blijkbaar een probleem voor onze romancière. Verder oprukken in de 20e eeuw had nog even gekund: de Eerste Wereldoorlog, de wilde jaren van de charleston... konden best nog stof leveren voor historisch gesitueerde romans. Maar Annie Degroote verkoos - voorlopig! - weer onder te duiken in de vorige eeuwen, die waarin het huidige Frans-Vlaanderen zijn definitieve gestalte kreeg.
Met Le Moulin de la Dérobade (2001) keert de auteur dus voor het eerst terug op haar stappen. De roman begint in 1796, tijdens de woelige nadagen van de Franse revolutie, met het bizarre verhaal van twee soldaten: een Vlaamse Alexandre Degraeve en een Bourgondische markies, Nicolas de La Grève - al snel gewoon Degrève, ‘révolution oblige’! -. Iets meer dan een eeuw later, in 1906, gaan twee dappere Bourgondische dames, oma Esmérance de La Grève en haar kleindochter, op zoek naar hun eventuele Vlaamse voorouders, ‘les Degraeve’. Tot hier toe hadden de romans vooral een contrastwerking opgevoerd tussen de
| |
| |
maatschappelijke milieus uit ‘la Flandre française’ zelf: burgerij, arbeiders, landlieden. Dit keer wordt Vlaanderen afgezet tegen een andere Franse regio: ‘la Bourgogne’. Deze keuze heeft wellicht iets te maken met de persoonlijke geschiedenis van Annie Degroote. Haar eerste roman was al opgedragen ‘A Julie et Katia, nées de la Flandre et de la Bourgogne’ en getekend Annie Sanerot-Degroote; deze is opgedragen aan haar schoonouders, ‘Noël et Andrée’, afkomstig uit het uiterste zuiden van Bourgogne. Het is prettig om te zien hoe een oudere en een jongere dame uit een rijke familie van Bourgogne aankijken tegen het arme maar fiere Frans-Vlaanderen. Zo ziet de lezer hoe een persoonlijke ervaring uit het leven van de auteur, via de transpositie naar een andere tijd, tot een romanesk gegeven wordt omgeturnd.
In Les Silences du Maître Drapier (2002) krijgt de lezer, via de reizen van Guillaume Tresnel, een rijke lakenwever uit Rijsel - en voorouder van Annie Degroote! - een glimp te zien van Venetië. Uit dit contrast lichten
dan weer andere kenmerken op van het Noorden ten tijde van Lodewijk XV. Als de dochter van de Venetiaan een lange vakantie doorbrengt in Vlaanderen, ontdekt ze er een andere wereld: ‘A Venise, on fait la fête, /.../, mais en Flandre, on s'associe. Sous une forme d'agrément, ils s'efforcent de lier utilité et amusement.’ (p.388/389) Ook de aanrukkende Verlichting en de eerste Franse loges komen in beeld.
In mei 2004 verscheen de voorlopig laatste roman van Annie Degroote. La Splendeur des Vaneyck voert de nazaten op van de rijke textielfamilie uit Les silences du Maître Drapier, gesitueerd ditmaal in het Tweede keizerrijk van Napoleon III, het gulden tijdperk van de Rijselse textielbonzen!
Tussen deze laatste romans had de auteur even een ander pad bewandeld met de novellebundel Le colporteur d'étoiles (2003). Dit boek bevat een dozijn charmante verhaaltjes. Nieuw is dat sommige verhalen heel actueel zijn: de novelle ‘Le carillon’ bijvoorbeeld speelt zich af in 1999 en blikt zelfs vooruit naar 2043!
| |
Passie en keuze
Uit dit summiere overzicht blijkt dat de romans van Annie Degroote het resultaat zijn van een grondige historische studie en een vindingrijke verbeelding. Studie, inderdaad, maar toch triomfeert de verbeelding. Annie Degroote is een geboren vertelster. Haar verhalen vertellen telkens over de zoektocht van een (meestal vrouwelijk) personage naar een mysterie rond zijn (meestal haar) afkomst. Zo gaan de queeste naar de persoonlijke afkomst van de personages en het historisch onderzoek naar de oorsprong van het huidige Vlaanderen mooi hand in hand.
| |
| |
Opmerkelijk is dat de helden bij onze auteur bijna steeds heldinnen zijn. In elke roman komt er wel een dappere, vrijheidslievende, genereuze, jonge vrouw naar voren die zich ontfermt over de zwakkeren, de verstotenen. De heldin Renelde Van Eyck uit de debuutroman stond model voor alle heldinnen die nog uit de pen van Degroote zouden oprijzen. Als jonge weduwe beslist Renelde om niet meteen weer bescherming te zoeken in een nieuw huwelijk. Nee, voortaan wil ze vrij zijn: ‘Pour la première fois de sa vie, elle était en mesure de choisir son destin comme un homme, choisir son travail, choisir sa prison peut-être, mais choisir! Renelde s'éloignait de la parfaite femme chrétienne, cet être imparfait et enfantin que l'on adjurait d'obéir et de croire, et, dans une heureuse ignorance, de s'en tenir au silence.’ (pp. 152-153) Dit citaat geeft de hersenspinsels van het personage weer, maar ze liggen de auteur zelf blijkbaar ook na aan het hart. Dit type rebelse en zelfbewuste vrouwen die zich losrukken uit hun stereotiepe rol als toegewijde moeder, zorgzame huisvrouw en eventueel charmante gastvrouw, duikt immers op in haar hele oeuvre. Dat dit thema veel historische voorbeelden zou hebben in de geschiedenis van ‘la Flandre française’ - en dit al ten tijde van Lodewijk XIV - zou me wel verwonderen.
Vrij zijn, dat betekent voor de heldin van Annie Degroote onder meer dat ze zelf haar levenspartner kiest, tegen de ancestrale tradities in. Maar het betekent ook dat ze weigert zich te laten opsluiten door die partner. Ze ziet passie niet als een bedreiging maar als de zelf gekozen voltooiing van haar vrouw-zijn. In elke roman komen er wel een paar ‘coups de foudre’ voor! Zo vertelt Adélaïde in L'Oubliée de Salperwick (p. 328) hoe ze ooit, in 1814, gehuwd maar nog vrij jong, een wildvreemde, Russische soldaat tegen het lijf liep in een ‘estaminet’ in Hazebroek (Hazebrouck): ‘Je tombai nez à nez avec lui. Nous étions en février. Je grelottais de froid, mais je ne suis pas certaine qu'il faisait si froid. Il n'hésita pas un instant. Il m'enveloppa de sa pelisse. Nous nous retrouvâmes dans une chambre de l'auberge. /.../ Je n'ai que le souvenir d'un long frémissement, de lentes caresses, d'incessants enlacements.’ Schaamte, schuldgevoel? Nee, hoor: ‘Aujourd'hui encore, je peux ressentir la chaleur exquise de son corps penché sur le mien’, zegt de oude Adélaïde. Een verrassend moderne getuigenis.
| |
Zwijgzaam en koppig
De vrijgevochten heldin incarneert een van de kenmerken die Annie Degroote graag toedicht aan de Vlaamse vrouw. Ze kan zich daarvoor beroepen op Jacques Duquesne die het ‘Voorwoord’ schreef bij haar de- | |
| |
buutroman. Hij citeert de intendant Des Madrys die zijn koning Lodewijk XIV informeerde over de vrouwen in Vlaanderen. En Duquesne commentarieert: ‘Autant dire que ces solides et fidèles femmes qui ne détestaient point la bagatelle et régentaient leur maisonnée, ces gracieuses qu'un Français condescendait à juger 'assez belles', ne s'en laissaient point conter et savaient même lever le coude à l'occasion pour accompagner leurs époux de noces en banquets. Elles n'attendirent pas le XXe siècle pour prendre leur place.’
Annie Degroote tracht niet alleen de Vlaamse vrouw maar het hele Vlaamse volk te vatten in enkele stereotiepen: ‘En Flandre, on s'amuse comme on travaille. On y met autant de coeur, et d'entrain. Il n'est pas de fête où l'on ne fasse résonner son gosier. Au son des violons, cornemuses et flûtes, les paysans se grisent et les Flamandes ont le coeur chaud.’ (La Kermesse du Diable, p. 54) Dit even hardwerkende als fuivende volk is ook ruw, zwijgzaam, wantrouwig: ‘N'a-t-il pas dû lutter pour son indépendance, lui qui fut constamment piétiné? Le Flamand est tenace, et sa liberté, il se la garde’ (de novelle ‘La chapelle’).
Dit volk sprak Vlaams, maar vanaf de definitieve inlijving bij Frankrijk in 1678 kwam het Frans meer en meer opzetten. De auteur strooit graag enkele Vlaamse woorden door haar verhaal om de ‘couleur locale’ te vergroten. Maar ze volgt ook de verfransing op de voet door de eeuwen heen: we zien hoe eind 17e eeuw de verfransing al stevig toeslaat. Zo leest Tis'je de leurder (eigenlijk Jean-Baptiste De Baeker) die van dorp tot dorp trekt, de opschriften in het Vlaams op de vele kapelletjes langs de wegen: ‘Au moins celles-là, ils ne les enlèveront pas. Déjà qu'ils écrivent Moerbeke et Haesebroek différemment depuis l'annexion: Morbecque, Hazebrouck... On a du mal à lire le flamand, s'ils l'écrivent à la française, on n'y comprendra plus rien!’ (Le Coeur en Flandre, p. 189) Het college van Hazebroek (Hazebrouck) heeft nog wel het Vlaams als voertaal, maar de lezingen in de refter en sommige cursussen gebeuren al in het Frans. Honderd jaar later, na de Franse Revolutie, zal het Vlaams verbannen worden uit het onderwijs.
Midden in de 19e eeuw spreekt men alleen nog Vlaams in de dorpen. Als l'abbé Lemire, op de drempel van de 20e eeuw, Vlaams spreekt met de Vlamingen, wordt dit bijna als een heldendaad beschouwd (Les Filles du Houtland, p. 78). Maar op dat ogenblik hanteren nog maar weinig arbeiders hun moedertaal. Op het platteland beheersen de boeren en boerinnen zowel het Frans als het Vlaams: ‘Le flamand reculait. Il se maintenait dans les associations culturelles locales ou à la maison.
| |
| |
Dans les églises, on prêchait toujours en flamand. Le français était compris par une minorité /.../ C'était d'ailleurs un devoir de l'école primaire laïque. La disparition du flamand était nécessaire au progrès, disait-on, et le petit paysan apprenait bien, pour être comme le bourgeois ou comme l'ouvrier.’ (Le Moulin de la Dérobade, p. 92)
| |
Historische roman?
Op welke bronnen steunt Annie Degroote voor deze evocaties van het verleden? Als ze in Le Coeur en Flandre ene Pierre-Ignace Chavatte opvoert, verwijst ze naar de studie die Alain Lottin wijdde aan het dagboek dat deze lakenwever uit Rijsel bijhield (‘Chavatte, ouvrier lillois, un contemporain de Louis XIV’). In het dankwoord bij Les Silences du Maître Drapier somt ze een hele reeks historici op waaraan zij schatplichtig is. Interessant is dat ze hier ook vermeldt welke andere historische figuren er in deze roman opduiken: ‘les peintres Watteau et Rosalba Carriera, la
sage-femme M-M. Chavatte, Pourchez le libraire-pastelliste et Brûle-Maison’. Hier zien we hoe onze auteur te werk gaat. Zij situeert haar fictieve personages niet alleen in een historisch decor, ze laat ze ook authentieke figuren ontmoeten. Toch is er een verschil in de behandeling van de historische personen en het decor. Zo krijgt Renelde geregeld informatie van Tis'je, de leurder uit Moerbeke; Marie-Orpha gaat te rade bij l'abbé Lemire en haar zus Hedie herinnert zich de kleine Marguerite Yourcenar, spelend in het park van haar kasteel op de Zwarte Berg ( Les Filles du Houtland). De personages ontmoeten dus historische personen - meestal minder bekende, wat de integratie in de fictie vergemakkelijkt -, ze praten ermee, delen met hen emoties van angst en blijdschap: de osmose is perfect.
Maar de historische achtergrond zelf komt zelden echt tot leven. Annie Degroote zegt terecht dat de informatie van de historici haar personages toelaten ‘de prendre vie dans un costume, un décor, un climat, une ambiance authentiques’ (ibid.). Ze laat inderdaad geen gelegenheid voorbij gaan om een Vlaamse ‘hofstède’ of een ‘estaminet’ te beschrijven, hallekerken en rederijkerskamers, het meubilair van een rijke textielbaron, de crinolines van de dames, koetsen in de stad, ‘escutes’ en ‘bacôves’ op de moerassen van Salperwick, de ravages van de pest en de cholera, de terechtstelling van boosdoeners. Ook de folklore ontbreekt niet met de Reuzen, de ‘rommelpotten’ en de ‘blaeseveren’, de ‘potches de café’, de ‘bontches’ van chocolade... Haar oeuvre biedt dus een schat aan informatie over het leven in Frans-Vlaanderen. Maar soms komen deze schetsen toch wat te encyclopedisch over, te didac- | |
| |
tisch. Zou het niet boeiender zijn als het milieu waarin de personages evolueren vanuit hun eigen gezichtspunt werd beschreven? In zijn al aangehaald ‘Voorwoord’ looft Jacques Duquesne terecht de historische informatie waarop deze romans berusten: hij prijst ‘la précision d'une documentation jamais trop lourde (ce qui est rare dans les romans appelés 'historiques'), toujours évocatrice, qui fait revivre, à travers les passions et les souffrances d'une femme et d'un peuple, toute une époque’. Akkoord, behalve voor ‘à travers’: het historisch decor wordt meestal niet opgeroepen ‘vanuit de passies en de smart’ van de personages, maar vaak ‘naar aanleiding van’.
Deze vaststelling laat ook toe de romans van Annie Degroote te typeren als ‘in de historie ingepaste romans’. Deze auteur levert op de eerste plaats boeiende romans: avonturenromans, waarin de personages allerlei beproevingen moeten doorstaan eer ze het mysterie van hun geboorte
ontrafelen of hun geliefde in de armen drukken. Ze worden bovendien ingebed in een historisch decor, wat hun, door de afstand in de tijd, een zekere ‘exotische’ charme meegeeft.
Opvallend is ook dat de auteur zich niet overdreven druk maakt om het gedrag van haar personages psychologisch te motiveren. Emérance, een oudere, aristocratische dame uit ‘Le Moulin’ wordt op slag verliefd op een jonge molenaar? Ernoud, de trouwe arbeider uit ‘Les Silences’, ontpopt zich tot een sluwe brandstichter en brutale verkrachter... De boze, verzuurde Godelieve, ‘l'inquisitrice’ uit ‘La Splendeur’ verandert plots in een begrijpende en liefhebbende tante... Het moet blijkbaar kunnen! Normaal voor het soort avonturenromans dat Annie Degroote schrijft, is dan weer een zekere vorm van manicheïsme. De goeden zijn engelachtig, de slechteriken duivels; de heldinnen (en enkele helden) zijn mooi, genereus en dapper, de bozen lelijk, vals en laf. En uiteindelijk triomferen de goeden, zoals het hoort.
De aanpak van Annie Degroote verschilt dus wezenlijk van die van een Jacques Duquesne of een Pierre Bergounioux. Ook zij verankeren hun romans in de lokale geschiedenis. Maar zij peilen eerder in het collectieve geheugen naar de wortels van de eigen culturele identiteit, opgevat als een specifieke manier om met de grote levensvragen om te gaan. Ook hun personages worden geboetseerd door de plaatselijke geschiedenis, niet alleen uiterlijk, in hun manier van zich aan te kleden of te
| |
| |
voeden, maar in elke vezel van hun diepste wezen. Misschien ligt hier een nieuwe weg voor Annie Degroote? Want uitverteld is deze geboren vertelster zeker niet.
| |
Bibliografie
Annie Sanerot-Degroote, La Kermesse du Diable, Presses de la Cité, Parijs, 1993, 370 p.
Annie Sanerot-Degroote, Le coeur en Flandre, Presses de la Cité, Parijs, 1996, 340 p.
Annie Sanerot-Degroote, L'oubliée de Salperwick, Presses de la Cité, Parijs, 1998, 370 p.
Annie Degroote, Le filles du Houtland, Presses de la Cité, Parijs, 2000, 380 p.
Annie Degroote, Le Moulin de la Dérobade, Presses de la Cité, Parijs, 2001, 344 p.
Annie Degroote, Les silences du Maître Drapier, Presses de la Cité, Parijs, 2002, 400 p.
Annie Degroote, Le Colporteur d'Étoiles, Presses de la Cité, Parijs, 2003, 328 p.
Annie Degroote, La Splendeur des Vaneyck, Presses de la Cité, Parijs, 2004, 378 p.
| |
Résumé
Annie Degroote, entre aventure et histoire.
Le roman ancré profondément dans une région se porte bien. Il suffit de penser à Effroyables Jardins (2000) de Michel Quint ou à Maria Vandamme (1983) de Jacques Duquesne pour s'en convaincre. Avec sept romans et un recueil de nouvelles, Annie Degroote, née il y a à peu près un demi-siècle à Hazebrouck, tend à prendre la relève. Les deux premiers romans La Kermesse du diable (1994) et Le Coeur en Flandre (1996) racontent la vie de Renelde Van Eyck, fille passionnée et intelligente d'un brasseur lillois. Le premier récit démarre en 1667, lorsque le Roi-Soleil s'empare de la ville de Lille et que la peste éclate. La campagne, provisoirement espagnole, est mise à tribut, par les uns comme par les
autres. Le peuple cherche des boucs émissaires pour cette débâcle, et en trouve: on brûle les sorcières. Le roi, lui, s'en prend aux protestants qui s'enfuient en grand nombre vers les Pays-Bas du Nord, plus tolérants. En outre, il envoie à Lille des architectes parisiens qui n'ont cure des ‘pignons pointus’ et ‘en pas-de-moineaux’, à la grande colère de Renelde, grande partisane du patrimoine artistique local. Dans le second récit, Renelde et son mari, le libraire Van Noort, sont installés à Amsterdam. Mais il suffit d'un cri d'alarme d'une de ses anciennes apprenties dentellières pour que Renelde vole à son secours, jusque dans le Marais de Paris.
Même dans L'oubliée de Salperwich (1998), situé pourtant deux siècles plus tard sous le Second Empire,
| |
| |
on retrouve une descendante de Renelde, Flore Manderel: clin d'oeil de connivence adressé aux lecteurs fidèles. Flore est une jeune femme émancipée: elle veut organiser sa vie librement, choisir elle-même son époux, sans pour autant s'enfermer à jamais dans sa cuisine. Enfin, Les Filles du Houtland (2000) nous amène au seuil du vingtième siècle. Mais là encore les trois filles du batelier ont pour marraine la fille de Flore Manderel.
Après quatre romans, l'auteur se trouvait apparemment devant un dilemme: allait-elle continuer sa marche vers le présent? Sans doute, les guerres du vingtième siècle ou la Belle Époque auraient-elles pu fournir un cadre adéquat. Mais notre romancière préfère retourner - provisoirement! - au passé, dans les siècles qui ont modelé la Flandre française. Le Moulin de la Dérobade (2001) évoque d'abord la Terreur blanche: un soldat flamand, Alexandre Degraeve, rencontre un soldat bourguignon, Nicolas de La Grève - nom transformé il y a peu en Degrève: révolution oblige. Puis, on passe à 1906: deux aristocrates bourguignonnes - la grand-mère et sa petite-fille Degrève -, partent à la recherche de leurs éventuels ancêtres flamands: les Degraeve. Si l'on sait qu'Annie Degroote a épousé ellemême un Bourguignon - les trois premiers romans sont signés Annie Sanerot-Degroote -, on voit comment un élément autobiographique passe dans le monde romanesque.
Si ‘Le Moulin’ confrontait la Bourgogne et la Flandre, Les Silences du Drapier (2002) opposent Venise à Lille, par le biais d'une jeune Vénitienne. La Splendeur des Vaneyck, le dernier roman de Degroote à ce jour, se replie plutôt sur les tensions dans le milieu des ‘barons du textile’ sous Napoléon III. Tous ces romans opposent essentiellement le monde citadin du textile - où les guildes tentent de sauver leurs privilèges médiévaux au risque de rater le train de la modernité - au monde des paysans qui reste enfoui dans les traditions ancestrales et les superstitions.
Entre-temps, la romancière avait tâté de la nouvelle. Le recueil Le colporteur d'étoiles (2003) compte des nouvelles charmantes: sont-ce des romans en puissance? On remarquera que l'une d'elles se situe en 1999: est-ce le signe d'une ouverture à l'actualité?
Ces romans sont situés dans un cadre historique. Sont-ce pour autant des romans historiques? Au fond, il s'agit plutôt de romans d'aventures: à chaque fois, un personnage part en quête du secret qui entoure sa naissance. Ainsi, la quête personnelle va de pair avec la quête des origines de l'identité culturelle de la Flandre française. Le plus souvent, ces personnages sont des jeunes femmes courageuses, talentueuses et passionnées de liberté! Ainsi, Renelde, devenue veuve, refuse de se remarier. Elle veut ‘choisir son destin comme un homme, choisir son travail, choisir sa prison peut-être, mais choisir!’
(La Kermesse du Diable, pp. 152-153)
| |
| |
Et elle n'estime pas devoir renoncer pour autant à toute passion qui s'offre sur son chemin. Ainsi, chaque roman compte bien un ou deux coups de foudre!
En fait, suggère l'auteur, la femme flamande a toujours été assez libre. Le narrateur de ‘La Kermesse’ remarque: ‘En Flandre, on s'amuse comme on travaille. On y met autant de coeur, et d'entrain. Il n'est pas de fête où l'on ne fasse résonner son gosier. Au son des violons, cornemuses et flûtes, les paysans se grisent et les Flamandes ont le coeur chaud.’ (p. 54) Ce peuple est par ailleurs assez rude, silencieux et méfiant: ‘N'a-t-il pas dû lutter pour son indépendance, lui qui fut constamment piétiné? Le Flamand est tenace, et sa liberté, il se la garde’ (la nouvelle La Chapelle).
A travers ses romans, l'auteur a soin aussi de retracer la francisation progressive du Plat Pays à travers les siècles, depuis l'annexion au royaume de France jusqu'au seuil du XXe siècle. La Révolution Française a banni le flamand de l'enseignement. Résultat: au milieu du XIXe siècle, on n'entend plus le flamand que dans les petits villages. Lorsque l'abbé Lemire, au seuil du XXe, s'adresse en flamand aux Flamands, on y voit presque un exploit (Les Filles du Houtland, p. 78)! En effet, les fermiers et les fermières maîtrisent déjà aussi bien le français que le flamand: ‘La disparition du flamand était nécessaire au progrès, disait-on, et le petit paysan apprenait bien, pour être comme le bourgeois ou comme l'ouvrier’ (Le Moulin de la Dérobade, p. 92).
A quelles sources l'auteur a-t-elle puisé? Les ‘remerciements’ des ‘Silences’ nous renseignent: elle a consulté consciencieusement les historiens de métier et les bibliothèques locales. Sagement, la romancière écarte de son récit les personnalités trop célèbres: comment justifier en effet qu'un bourgeois de Lille s'adresserait à Louis XIV? En revanche, elle multiplie les rencontres avec des
personnes historiques moins connues. Pour ‘Les Silences’, par exemple, elle mentionne ‘Watteau et Rosalba Carriera, la sage-femme M.-M. Chavatte, Pourchez le librairepastelliste et Brûle-Maison’. Ainsi, les personnages fictifs partagent avec eux leurs émotions, leurs angoisses et leurs joies: l'osmose est parfaite! Admettons pourtant que la psychologie des personnages est peu fouillée. Le monde évoqué est d'ailleurs passablement manichéen: les héros - souvent des héroïnes d'ailleurs - sont généreux et talentueux et livrent un combat acharné avec des méchants diaboliques.
Quant à la toile de fond historique, elle n'est pas traitée avec la même empathie que les personnages. Certes, la romancière se plaît à décrire
| |
| |
les costumes, l'architecture, l'ambiance et le climat général d'une époque. Ainsi apprend-on comment se représenter une ‘hofstède’ ou un ‘estaminet’, les crinolines des dames, les carrosses dans la ville et les ‘escutes’ et ‘bacôves’ dans les marais autour de Saint-Omer. Le folklore ne fait pas défaut non plus: plusieurs fois ‘les Reuze’ défilent, au son des ‘rommelpotten’ et des ‘blaeseveren’. L'oeuvre d'Annie Degroote fournit donc une mine d'informations sur la vie des ancêtres.
Mais on pourrait estimer que ces descriptions restent un peu trop souvent encyclopédiques. Ne seraient-elles pas mieux intégrées dans l'histoire si elles étaient perçues et ressenties par les personnages? Qualifions donc ces romans non de ‘romans historiques’ à proprement parler - au sens de romans qui scrutent le devenir d'une identité culturelle locale -, mais de ‘romans d'aventures situés dans l'histoire’. On ne s'en plaindra pas: la toile de fond historique relative à la Flandre ajoute un charme exotique certain aux histoires passionnantes - et passionnelles - qu'Annie Degroote raconte avec beaucoup de verve! |
|