| |
| |
| |
Rémy Cogghe: een schilder met talent, maar beperkte ambitie
Dirk van Assche
Hoeveel schilderijen heeft Rémy Cogghe in zijn leven geschilderd? Hoeveel zijn er bewaard? Er is geen mens die het exact weet, ook Dominique Vallin-Piteux niet, die van de studie van Rémy Cogghe haar levenswerk gemaakt heeft. Bij de laatste overzichtstentoonstelling in Roubaix en Moeskroen (1985-'86) werden verschillende werken ontdekt en ook nu komen nog nieuwe vondsten boven water. Mevrouw Piteux bereidt op dit ogenblik een tentoonstelling voor in Wasquehal en alweer hebben zich enkele nieuwe eigenaars van schilderijen aangeboden.
| |
Moeskroen-Roubaix-Parijs-Brussel
Rémy Cogghe wordt in 1854 in Moeskroen geboren als Rémy Coghe. Zijn vader Brunon is een dagloner uit Hooglede (bij Roeselare) die om den brode naar Moeskroen uitweek. Zijn moeder is afkomstig uit Rollegem. Het echtpaar waagt enkele keren de stap naar de textielstad Roubaix, maar pas in 1863 verhuizen ze definitief. Rémy volgt lager onderwijs in de school van Alexandre Faidherbe, een geëngageerd onderwijzer die het kunstonderwijs in de scholen promoot. Later wordt de jongen ingeschreven in de Academie voor Schone Kunsten in Roubaix waar hij schilderlessen volgt bij Constantin Mils en tekenles bij Celer Letombe. Het voornaamste doel van dit onderwijs was niet op de eerste plaats kunstenaars te vormen, maar ambachtslui met een goede smaak.
In 1876 vertrekt Cogghe naar Parijs om er aan de École des Beaux-Arts les te volgen bij Alexandre Cabanel (1823-1889), de meest gerenommeerde leraar van het Academisme. De jonge kunstenaar, die uit een arbeidersmilieu afkomstig is, kan zich dit verblijf in de Franse hoofdstad alleen maar permitteren dankzij een jaarlijkse beurs van 1200 FF die de rijke industrieel en filantroop Pierre Catteau hem toekent. Heel lang is Cogghe niet in Parijs gebleven. In 1877 wil hij er zich inschrijven voor de Prix de Rome, maar omdat hij de Belgische nationaliteit heeft, wordt hij geweigerd. Cogghe wordt vaak een leerling van Cabanel genoemd, maar eigenlijk is zijn verblijf in Parijs daarvoor te kort geweest.
De jonge schilder schrijft zich in 1879 in aan de Brusselse Academie voor Schone Kunsten, die op dat ogenblik geleid werd door de invloedrijke Jean Portaels. Hij krijgt er les van Joseph Van Severdonck, Joseph Stallaert en Alexandre Robert, die sterk beïnvloed zijn door Antwerpse schilders als N. de Keyser, G. Wappers en H. Leys. Robert heeft zeker
| |
| |
een grote invloed uitgeoefend op Cogghe. Hij zorgde voor een herwaardering van de portretkunst in België en kreeg verschillende opdrachten van de koninklijke familie. Medeleerlingen van Cogghe zijn James Ensor en Fernand Khnopff.
In 1878 schrijft Cogghe zich opnieuw in voor de Prix de Rome, maar zonder succes. In 1880 waagt hij een nieuwe kans. De Romeprijs wordt in die periode aan de Academie in Antwerpen georganiseerd. Cogghe schrijft zich samen met achttien andere kandidaten in. Slechts zes slagen er voor de voorbereidende testen. Voor de definitieve test krijgen de kandidaten een historisch tafereel als opdracht ‘De Aduatieken worden als slaven verkocht’. De kandidaten moeten eerst een uitgewerkt ontwerp maken. Als de jury dat geaccepteert, krijgen ze 85 dagen om er een schilderij van te maken. Rémy Cogghe wint deze Romeprijs voor de Bruggeling Emile Verbrugghe en de Brusselaar Charles Van Landuyt. Het schilderij van Cogghe is niet bewaard, maar in het Folkloremuseum van Moeskroen bevinden zich wel enkele voorbereidende tekeningen (zie p. 147) en ook een kopie uit 1941, geschilderd door Ernest Cracco, een kunstenaar uit Moeskroen.
De Romeprijs houdt in dat de laureaat gedurende vier jaar in het buitenland kan verblijven. Cogghe krijgt op het einde van 1880 een jaarlijkse toelage van 5000 BF van de minister van Binnenlandse Zaken. Hij moet wel een reisplan voorleggen aan een commissie, die hem ook een lijst met kunstwerken meegeeft die hij in de loop van zijn reizen moet bestuderen. Hij moet op geregelde tijdstippen rapporten insturen en ook werken die hij tijdens zijn verblijf in het buitenland maakt.
| |
Grand Tour
Cogghe begint zijn reis in 1881 in Parijs en de eerste maanden van 1882 verblijft hij in Rome, waarna hij naar Spanje gaat. Tijdens zijn verblijf in Madrid raakt hij zeer onder de indruk van Velásquez. Verder reist hij nog naar Algerije en keert dan naar Italië terug. Hij verblijft in Firenze en ook in de Abruzzen. Op het einde van 1884 gaat hij naar Tunesië. In 1885 keert hij ten slotte definitief naar Roubaix terug.
Tijdens zijn verblijf in het buitenland schildert Cogghe een aantal werken. Vermoedelijk waren daar enkele kopieën bij van de werken die hem door de commissie in Brussel waren opgegeven. In elk geval heeft hij in het Palazzo Pitti in Firenze ‘De vier filosofen’ van Rubens gekopieerd, dat de Belgische staat voor 1000 BF heeft aangekocht en dat tot op vandaag in het Museum voor Schone Kunsten in Brussel wordt bewaard. Maar hij stuurt ook verschillende originele werken in, zoals ‘Les femmes présentées à Octave’ (zie p. 148) dat hij in 1883 in Rome schilderde en waarop o.a. een zwarte vrouw voorkomt die ook op ‘Le repos du
| |
| |
modèle’ (vermoedelijk uit 1882) staat. Beide werken bevinden zich in La Piscine in Roubaix. Verschillende schilderijen die hij in het buitenland maakte, presenteerde hij later ook op de Salons in Parijs of elders. ‘Chemin dans les Abruzzes’ schilderde hij tijdens zijn tweede verblijf in Italië. Hij verbleef toen met de Deense schilder Theodor Philipsen in de Abruzzen. Cogghe leerde zijn Deense vriend het impressionisme kennen. Philipsen maakt van Cogghe een klein portret, dat nu in de Ny Carlsberg Glyptotek in Kopenhagen hangt.
| |
Portrettist van de burgerij
Rémy Cogghe heeft vooral portretten, genrestukken en landschappen geschilderd. Nadat hij zich definitief in Roubaix vestigde, kon hij dankzij de vele opdrachten als kunstenaar leven. Het stond in die tijd chic om zich te laten portretteren door een gerenommeerde schilder en Cogghe heeft van zijn reputatie de vruchten geplukt. Buiten enkele portretten voor de Kamer van notarissen en de Kamer van koophandel van Roubaix, heeft hij nauwelijks officiële opdrachten gehad. Maar er zijn van hem tientallen portretten bewaard gebleven. De meeste bevinden zich in particulier bezit, maar een van de beste hangt in La Piscine. Het is een portret van zijn moeder uit 1890 (zie p. 146). Cogghe bewijst hier zijn vakmanschap. Een oudere vrouw zit in een zetel. De achtergrond is nauwelijks uitgewerkt. Ze draagt een deftige zwarte blouse en rok, met daarboven een zwarte mantel, afgewerkt met wit bont. Het geeft de figuur iets pontificaals en haar positie doet een beetje denken aan het bekende portret van paus Innocentius X van de door Cogghe zeer bewonderde Velásquez, dat hij vermoedelijk in Rome gezien heeft. Vooral het gezicht is goed uitgewerkt. De schaduwen rond de mond en op de wangen en de licht opgetrokken rechter wenkbrauw geven het gezicht een strenge en afstandelijke trek. Ook op een schilderij uit 1897, ‘La visite au musée’ (particuliere collectie), schildert Cogghe zijn moeder. Hier bezoekt ze aan de arm van een oudere man met hoge hoed een museum. De man bekijkt aandachtig een schilderij waarop een naakt te zien is, maar de vrouw gunt het werk nauwelijks een blik en schijnt haast te hebben om verder te gaan. Overigens gebruikte Cogghe verschillende van zijn familieleden en vrienden als model. Een van de meest geportretteerde personen is Zoé Vandaele, Cita genoemd. Dit meisje is een leerlinge van Cogghe. Er zijn van hem ook enkele zelfportretten bekend.
| |
Schilder van het Vlaamse leven
Blijkbaar heeft Cogghe zelf een voorkeur voor genreschilderijen. Het maken van portretten is voor hem vooral een bron van inkomsten, waarbij hij vaak rekening moet houden met de smaak van de opdrachtgever.
| |
| |
In het genreschilderij kan hij zich uitleven. Hij is vooral geïnteresseerd in sociale onderwerpen die hij vanaf 1889 vooral in zijn geboortestreek zoekt. Het gaat daarbij vooral om ludieke en huiselijke taferelen. Het industriële leven, toch erg dominerend in een textielstad als Roubaix, komt bij hem niet aan bod. Dat wil niet zeggen dat hij alleen vrolijke onderwerpen kiest: in het Museum voor Schone Kunsten van Doornik hangt een grote caféscène (‘La Rixe’, 1900) (zie p. 151) waarin een moord wordt uitgebeeld en een ander werk heeft ‘Le départ des prisonniers’ (1906) als thema. Toch gaat zijn voorkeur uit naar lichtere onderwerpen. Zo heeft een kleurrijk schilderij uit 1901 ‘le carnaval à l'hotel Ferraille’ als thema (zie p. 152) en heeft hij diverse caféscènes geschilderd; erg bekend zijn ook de verschillende versies van ‘Le jeu de bourles en Flandre’ (zie p. 153). Maar het beste is zonder twijfel ‘Le combat des coqs en Flandre’, een werk uit 1889 (zie detail p. 150).
Dit hanengevecht is het referentiewerk van Cogghe. Het wordt in 1889 voor het eerst tentoongesteld op het Salon des Artistes français in Parijs en Cogghe krijgt er een ‘medaille de troisième classe’ voor. Daarna wordt het ook nog getoond op Salons in Gent en Roubaix, waarna het opgenomen wordt in de privé-collectie van de familie Selosse. In het begin van de 20e eeuw komt het schilderij in het stadhuis van Roubaix terecht waar het tot in 2001 blijft hangen. Vanaf dan wordt het een van de trekpleisters van La Piscine. Het doek duidt een keerpunt aan in de carrière van Cogghe. Hij verwijdert zich van het academisme en interesseert zich meer en meer voor onderwerpen uit het dagelijkse leven. Het thema van het hanengevecht lag voor de hand: zijn atelier in de rue du Vieil Abreuvoir bevond zich boven een ‘gallodroom’. Het was overigens een geliefd tijdverdrijf voor de inwoners van Roubaix want er bestonden in die tijd niet minder dan vijftig ‘sociétés de coqueleux’ en een dertigtal hanenstrijdperken.
Het schilderij is in twee grote delen verdeeld: het onderste gedeelte is volledig voorbehouden aan de arena waar twee hanen elkaar bekampen en in de bovenste helft bevinden zich een dertigtal toekijkende personen. Hier kan de portrettist Cogghe zich volop uitleven en hoeft hij zich niet te houden aan de voorschriften van het academische portret. Bij de afgebeelde personen zijn verschillende vrienden en bekenden van de schilder. In de linker bovenhoek kijkt zijn oude leermeester Celer Letombe toe en diens zoon Abel, een goede vriend van Cogghe, zit meer geïnteresseerd op de eerste rij (rechts met hoge hoed). Er wordt Cogghe wel eens verweten dat hij het moeilijk had om groepen goed in scène te plaatsen, maar dit geldt zeker niet voor dit hanengevecht. Dit schilderij is vaak gekopieerd; er werden ook prenten en chromo's van gemaakt. Een afbeelding ervan is door een plaatselijke krant gebruikt voor een kalender die in een grote oplage is verspreid.
| |
| |
Het ligt uiteraard voor de hand om hier even de vergelijking te maken met het werk van Emile Claus die een schilderij maakte met hetzelfde thema. Dit schilderij van Claus dateert uit 1882 en is in datzelfde jaar in Parijs tentoongesteld. Cogghe kan het daar echter onmogelijk gezien hebben, omdat hij toen in Granada verbleef. Een jaar later werd het echter opnieuw in Parijs getoond. In 1885 was Claus aanwezig op het Salon des artistes roubaisiens. Uit een publicatie van latere datum blijkt dat het kunstenaarsmilieu in Roubaix Claus zeker kende en er is een prent bekend van D.H. Ponchon die zeker door Claus geïnspireerd is.
Ten slotte heeft Cogghe verschillende landschappen geschilderd. Daar waren ook veel stadsgezichten bij, waarbij Venetië en vooral Brugge (zie p. 154) zijn absolute voorkeur genoten. Verder heeft vooral het Vlaamse platteland hem geïnspireerd. Het is opvallend dat in deze werken personages ontbreken. Het lijkt of deze landschappen voor Cogghe vooral een oefening zijn in het componeren van een schilderij en in het goed op doek plaatsen van de verschillende onderdelen.
| |
Een zorgvuldige voorbereiding
Cogghe is zijn hele leven trouw de werkwijze blijven volgen die hem aan de Academie van Brussel werd aangeleerd. Met een grote zorgvuldigheid werden de schilderijen voorbereid. Er bestaan vele schetsen, potlood- en penseeltekeningen van hem en ook kleine voorbereidende schilderijtjes. Hij maakte eerst vele snelle schetsen die hij dan uitwerkte. Hij verdeelde tekeningen in vierkanten om het perspectief en de compositie te verbeteren. Vaak maakte hij kleine penseelschetsen en zelfs zeer goed uitgewerkte kleine schilderijtjes. Van dit voorbereidende werk zijn honderden voorbeelden bewaard gebleven. La Piscine in Roubaix wil naar aanleiding van de zeventigste verjaardag van de dood van Cogghe - hij overleed in 1935 - in de zomermaanden van 2005 een tentoonstelling maken over zijn tekeningen.
| |
Een tevreden mens
Cogghe was zonder meer een verdienstelijke schilder en tekenaar. Tijdens zijn leven werd hij door het publiek en ook door de kritiek gewaardeerd. Hoe is het te verklaren dat zijn faam nooit een ruime verspreiding heeft gekend en dat men eigenlijk heeft moeten wachten tot de opening van het Musée La Piscine in Roubaix in 2001? Dat museum maakte van het hanengevecht een beetje zijn uithangbord.
Misschien heeft het te maken met de man zelf, die blijkbaar een beperkte ambitie koesterde. Hij zond wel trouw zijn werken naar de salons in Parijs, maar hij verhuisde zoals velen van zijn tijdgenoten niet naar
| |
| |
de culturele hoofdstad en hij aasde ook niet op grote officiële opdrachten. Deze arbeiderszoon was dankzij zijn talent opgeklommen tot een kleinburgerlijk milieu en hij voelde zich daarin thuis. Hij kreeg er zijn opdrachten en werd er gewaardeerd. En misschien kende hij ook voldoende zijn eigen beperkingen en stelde hij zich daarom tevreden met een comfortabele positie in de provincie.
De collecties in Moeskroen, Roubaix en sinds kort ook in Wasquehal bewijzen dat hij die positie verdiende en dat zijn werk ook vandaag nog een ruimere belangstelling waard is.
| |
Bibliografie
Er is over Rémy Cogghe niet veel gepubliceerd. Dominique Vallin-Piteux haalde met de studie Rémy Cogghe (1854-1935) état de la question Biographie - Bibliographie, in 2002 een DEA in de kunstgeschiedenis aan de université Lille III. Zij kreeg van het stadsbestuur van Wasquehal de opdracht een tentoonstelling en een monografie over Cogghe voor te bereiden.
Van haar verscheen ook een artikel in Le fil de temps, het tijdschrift van de Sociète d'Histoire de Mouscron et de la Région, no 7, avril 2003.
Ten slotte publiceerde ze op internet ook een korte bijdrage: zie www.artmemoires.com/letrbis/31cogghe.htm
Een interessante bron is ook de catalogus van de laatste, uitgebreide Cogghe-expositie: Rémy Cogghe (1854-1935). Catalogue de l'exposition, Paroles, Roubaix, 1985, 60 p. - 125 ill.
| |
Résumé
Rémy Cogghe: un peintre talentueux mais à l'ambition limitée
Rémy Cogghe naît à Mouscron en 1854. En 1863, la famille déménage pour s'installer définitivement à Roubaix. Le jeune homme s'y inscrit à l'Académie des Beaux-Arts, où il suit les leçons de peinture de Constantin Mils et le cours de dessin de Celer Letombe. En 1876, il part pour Paris pour y assister, à l'École des Beaux-Arts, aux cours d'Alexandre Cabanel (1823-1889), professeur le plus renommé de l'Académisme. On présente souvent Cogghe comme un disciple de Cabanel, mais son séjour à Paris a été trop court pour justifier vraiment une telle affirmation. En 1877, il entend s'inscrire pour le Prix de Rome mais se voit opposer un refus en raison de sa nationalité belge.
En 1879, le jeune peintre s'inscrit à l'Académie des Beaux-Arts de Bruxelles. Il y suit les cours de Joseph Van Severdonck, Joseph Stallaert et Alexandre Robert. Ce dernier, qui prônait une revalorisation
| |
| |
Rémy Cogghe, ‘Portrait de Madame Cogghe’, 1890, 126 × 107 cm., olie op doek, Musée d'art et d'industrie André Diligent van Roubaix.
Arnaud Loubry Photographe.
| |
| |
Rémy Cogghe, ‘Les Aduatiques vendus à l'encan’, voorbereidende tekening voor de Prijs van Rome, 1878, Museum voor volkskunst ‘Léon Maes’, Moeskroen.
| |
| |
Rémy Cogghe, ‘Femmes présentées à Octave comme esclaves’, Rome, 1883, 137 × 204, olie op doek, Musée d'art et d'industrie André Diligent van Roubaix.
| |
| |
Rémy Cogghe, ‘Le vendredi saint à l'église San-Carlo à Rome’, Rome, 1884, 107 × 180 cm., olie op doek, Musée d'art et d'industrie André Diligent van Roubaix.
| |
| |
Rémy Cogghe, detail ‘Le combat des coqs en Flandre’, 1889, olie op doek, Musée d'art et d'industrie André Diligent van Roubaix.
| |
| |
Rémy Cogghe, ‘La Rixe’, 1900, 245 × 327 cm., olie op doek, Museum voor Schone Kunsten, Doornik.
| |
| |
Rémy Cogghe, ‘Le carnaval à l'hotel Ferraille’, 1901, 93 × 127 cm, olie op doek, Musée d'art et d'industrie André Diligent van Roubaix.
| |
| |
Rémy Cogghe, voorbereidend schilderij voor ‘Le jeu de bourles en Flandre’, olie op doek, 79 × 49 cm., Museum voor volkskunst ‘Léon Maes’, Moeskroen.
| |
| |
Rémy Cogghe, voorbereidende studie voor een schilderij, ‘Stadslandschap in Brugge: de groene kade’, z.d., 12,5 × 17 cm., potlood op papier. Museum voor volkskunst ‘Léon Maes’, Moeskroen.
| |
| |
de l'art du portrait en Belgique, a indéniablement influencé Cogghe. En 1878, Cogghe s'inscrit à nouveau pour le Prix de Rome, en vain. En 1880, il tente une fois de plus sa chance et, avec cinq autres candidats, réussit les épreuves préparatoires. Pour le test définitif, les candidats doivent réaliser une scène historique: ‘Les Aduatiques vendus à l'encan’. Rémy Cogghe devient lauréat de ce Prix de Rome. Son tableau n'a pas été conservé, mais le Musée de Folklore de Mouscron possède quelques-uns des dessins préparatoires.
Le prix de Rome implique notamment un séjour à l'étranger pendant quatre ans pour le lauréat. Cogghe commence son voyage à Paris en 1881. En 1882, il séjourne à Rome, puis se rend en Espagne. Pendant son séjour à Madrid, il est fortement impressionné par Vélasquez. Après un passage en Algérie, il revient en Italie, où il séjourne à Florence et dans les Abruzzes. A la fin de 1884, il se rend en Tunisie, pour revenir définitivement à Roubaix en 1885. Au cours de ses voyages, il réalise plusieurs toiles telles que ‘Les femmes présentées à Octave’, qu'il a peinte à Rome en 1883 et où figure notamment une femme noire que l'on retrouve également dans ‘Le repos du modèle’, datant probablement de 1882. Il a présenté par la suite aux Salons de Paris ou ailleurs plusieurs tableaux qu'il avait réalisés à l'étranger.
Rémy Cogghe a peint surtout des portraits, des tableaux de genre et des paysages. Une fois établi définitivement à Roubaix, l'artiste a pu survivre grâce à de nombreuses commandes. En dehors de quelques portraits réalisés pour la Chambre des notaires et la Chambre de commerce de Roubaix, il a à peine bénéficié de commandes officielles. L'un des portraits les plus réussis se trouve maintenant à La Piscine à Roubaix: un portrait de sa mère, datant de 1890. Ce tableau démontre clairement le métier de Cogghe. La figure respire quelque chose de pontifical et sa pose fait penser au portrait du pape Innocent X par Vélasquez. Cogghe a encore peint sa mère dans ‘La visite au musée’, de 1897. Par ailleurs, Cogghe a pris comme modèles plusieurs membres de sa famille ainsi que des amis. On connaît également quelques autoportraits. Cogghe manifeste apparemment une prédilection pour les tableaux de genre. Il s'intéresse à des sujets sociaux, qu'à partir de 1889 il va puiser surtout dans sa région natale.
Il s'agit principalement de tableaux ludiques et de scènes domestiques. La vie industrielle pourtant dominante dans une ville du textile telle que Roubaix ne retient pas son attention. Cela ne signifie pas pour autant que son choix se porte exclusivement sur des sujets gais. Le Musée des Beaux-Arts de Tournai possède une grande scène d'estaminet, ‘La Rixe’ (1900), qui représente un assassinat. Une autre oeuvre s'intitule ‘Le départ des prisonniers’ (1906). Mais la plupart des oeuvres ont une tonalité plus légère. Ainsi une peinture assez
| |
| |
bariolée de 1901 évoque ‘Le carnaval à l'hôtel Ferraille’, et Cogghe a aussi peint plusieurs scènes de bistrot.
Les différentes versions du tableau ‘Le jeu de boules en Flandre’ sont très connues. Son chef-d'oeuvre dans ce genre est incontestablement ‘Le combat de coqs en Flandre’, qui date de 1889.
Il s'agit là de l'oeuvre de référence par excellence de Cogghe. Ce tableau a été exposé pour la première fois au Salon des Artistes français à Paris en 1889.
Il constitue un tournant dans la carrière de l'artiste, qui se distancie de l'académisme et s'intéresse de plus en plus à des sujets de la vie quotidienne. Parmi les personnes représentées sur la toile, on peut reconnaître plusieurs de ses amis et familiers. Dans le coin supérieur gauche, son ancien professeur Celer Letombe regarde le spectacle, et le fils de ce dernier, Abel, grand ami du peintre, figure au premier rang (à droite, avec haut de forme), particulièrement intéressé. On reproche quelquefois à Cogghe une certaine maladresse dans sa façon de mettre en scène des groupes, mais cette remarque ne s'applique certainement pas à ce combat de coqs.
Enfin, Cogghe a peint plusieurs paysages. Il aimait aussi réaliser des paysages urbains, et il affectionnait tout particulièrement Venise et surtout Bruges. Par ailleurs, c'est surtout la campagne flamande qui l'a beaucoup inspiré.
Cogghe est resté fidèle tout sa vie durant à la méthode qui lui avait été enseignée à l'Académie de Bruxelles. Il préparait ses tableaux avec beaucoup de soin. Nombre d'esquisses, de dessins au crayon et au pinceau ainsi que de petites toiles préparatoires de sa main ont été conservés. A l'occasion du soixante-dixième anniversaire de la mort de l'artiste - survenue en 1935 - La Piscine à Roubaix se propose de consacrer au cours de l'été 2005 une exposition à ses dessins.
Cogghe était tout simplement un peintre et un dessinateur méritoire, apprécié de son vivant aussi bien par le public que par la critique. Comment, dans ces conditions, s'explique alors le fait qu'il n'ait pas bénéficié d'une réputation plus largement répandue? Peut-être est-ce dû en premier lieu à l'homme même, qui, apparemment, ne nourrissait que des ambitions limitées. Il envoyait fidèlement ses oeuvres aux Salons de Paris, mais, contrairement à nombre de ses contemporains, il n'a jamais songé à s'installer dans la capitale culturelle et n'a pas brigué non plus de grandes commandes officielles. Grâce à son talent, ce fils d'ouvrier avait réussi une ascension sociale et se sentait parfaitement à l'aise dans le milieu petit-bourgeois qui était devenu le sien. Peut-être aussi était-il lucidement conscient de ses propres limites et se contentait-il d'une position confortable en province. Les collections que l'on peut voir à Mouscron, à Roubaix et depuis peu également à Wasquehal prouvent qu'il méritait pleinement cette position qui
| |
| |
est la sienne et que son oeuvre est toujours digne, de nos jours, de susciter un intérêt plus vaste.
| |
Bibliographie
Peu de publications ont été consacrées à Rémy Cogghe. Dominique Vallin-Piteux a obtenu avec son étude Rémy Cogghe (1854-1935) état de la question Biographie - Bibliographie, en 2002, un DEA d'histoire de l'art à l'université Lille III. Elle prépare actuellement une exposition ainsi qu'une monographie sur Cogghe.
Elle a également publié un article dans Le fil de temps, revue de la ‘Société d'Histoire de Mouscron et de la Région’, no 7, avril 2003.
Enfin, elle a publié une contribution sur l'internet: www.artmemoires.com/letrbis/31cogghe.htm
Autre ouvrage de référence toujours utile: le catalogue de la dernière grande exposition consacrée à Cogghe: Rémy Cogghe (1854-1935). Catalogue de l'exposition, Paroles, Roubaix, 1985, 60 p. - 125 ill.
(Traduit du néerlandais par Willy Devos)
|
|