De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Tyne Cot Cemetery in Passendale - Foto David Samyn
| |
[pagina 11]
| |
Een lege krater
| |
[pagina 12]
| |
Menenpoort - Ieper. Sinds 1928 wordt hier elke avond de Last Post geblazen door Ieperse brandweerlui - Foto David Samyn
van die lijn die ooit van de Noordzee tot de Zwitserse grens liep. Het golvende landschap had die dag Arcadisch kunnen zijn, ware er geen varkenskwekerij en geen golfterrein geweest. En ik wist niet wat ik het meest moest bewonderen: de veerkracht van dit landschap dat zich weer heeft opgericht en het talent van de mensen die er wonen om te vergeten, of de grandioze en futiele inspanningen om gras gemillimeterd te houden op kerkhoven. In Mesen kun je bij helder weer Ieper, Rijsel en de IJzertoren zien liggen, zei de lokale gids. Hitler lag er in de loopgraven en schilderde er de kerk. Ik passeerde een andere toren in de stellingen waar Ierse protestantse en katholieke jongeren de laatste hand aan legden: de ene oorlog wordt altijd bezworen door de andere. Ik zou in Thiepval nog een Ierse toren zien, om precies te zijn: een perfecte copie van een klein Iers kasteeltje dat als Memorial dient voor de 36ste Ulster Division. In Ploegsteert staat een monument op het kerkplein uit 1925: een soldaat roept met opgeheven geweer zijn makkers ten strijde. A nos héros. Op de twee aangemetselde zijvleugels van het monument worden de ‘victimes militaires et civiles’ van de Tweede | |
[pagina 13]
| |
Wereldoorlog herdacht. In het kerkhof naast de kerk liggen negen Britse soldaten tussen de morsige en protserige Belgische graven: op een onberispelijk privé-grasperkje, achter een haagje en een nutteloos hek toch onderscheiden. None untimely die that die for England prijkt er op een graf. Aan het stadhuis doet een bas-reliëf Churchill te veel eer aan: met hoge hoed en sigaar staat hij achter de soldaten op de rand van een loopgraaf krijgshaftig niemandsland in te turen - als was hij toen al de eerste minister van '40. De waarheid is dat Churchill die in Ploegsteert lag - op vijfhonderd meter van Hitler dus, o ironie der geschiedenis - een Franse stalen helm droeg omdat de Fransen die als eerste in gebruik namen. Daarna reed ik Armentiers (Armentières) binnen. Op de markt vroeg een meisje me om haar kunstopleiding te financieren. In ruil bood ze me een obscuur literair tijdschrift aan.
Mademoiselle from Armenteers, parley vous
Mademoiselle from Armenteers, parley vous,
Your pommes de terre frits,
They give us the squits,
Inky Dinky, parley vous
Dat zongen de Britse soldaten die in dit stadje, net achter de linies, vertier kwamen zoeken. Want vergis u niet. Van Ieper tot aan de Somme, op de enclave van Notre-Dame-de-Lorette na (en dat maar tot 1916) verdedigden Britse, Indische, Australische en Canadese troepen hier - ja, wat? Op 26 september 1915 wandelden 10.000 nauwelijks opgeleide recruten in keurige rijen bij Loos de Duitse mitrailleurs tegemoet. Ludendorff zou later opmerken: ‘De Engelse soldaten vechten als leeuwen’, ‘Klopt’, repliceerde zijn adjudant, ‘maar we weten dat ze door ezels worden geleid.’ We waren dus in Frankrijk, en de oorlogsretoriek verschilde er nauwelijks van die in het Belgische Ploegsteert: het oorlogsmonument in Armentiers (Armentières) toont de vertrekkenden en de terugkerende overwinnaars. Een vrouw geeft een laurier aan een fiere, rechtopstaande soldaat. De doden zijn er allemaal voor het vaderland gestorven. En dat is zoet en eerbaar. | |
[pagina 14]
| |
PleisterplaatsenDe term ‘lieu de mémoire’ werd in 1984 gemunt door de Franse historicus Pierre Nora.Ga naar eindnoot(1) In zijn opvatting kon een eigentijdse geschiedschrijving van Frankrijk niet langer - zoals bijvoorbeeld de grote nationale geschiedschrijving van Michelet en Braudel dat wél was geweest - een (chronologisch geordend) verhaal van ‘positieve’ realiteiten zijn, maar moest een historiografie van herinneringen aan deze voorgoed vervlogen realiteiten worden. En een dergelijke historiografie - een ‘geschiedenis in de tweede graad’ - diende zich te concentreren op de ‘plaatsen’ waaraan deze herinneringen zich hechtten, de pleisterplaatsen van het geheugen. Deze ‘plaatsen’ zijn niet noodzakelijk concrete plaatsen. Het zijn eerder kristallisatiepunten die materieel en ideëel kunnen zijn, letterlijk en figuurlijk. Wat Nora deed met Frankrijk kan ook met de Eerste Wereldoorlog. Uiteindelijk gaat het er dan om de hedendaagse herinnering aan de Grote Oorlog te reconstrueren en de clichés van deze herinnering te analyseren. Dit opstel kan daar hoogstens een aanzet toe geven. Meer dan tachtig jaar geleden werd in West-Vlaanderen, Artesië, Picardië enz. de aarde vier jaar lang op een nooit geziene manier omgewoeld. Voor het eerst werd er niet op mensen maar op ruimtes geschoten, methodisch en onophoudelijk in een gigantische materiaalslag. Kerkhoven, monumenten, gedenkplaatsen, gedenktekens en musea houden vandaag de herinnering eraan in stand. Er zou een lange lijst op te stellen zijn van mogelijke lieux de mémoire van de Grote Oorlog. Ik som er hier maar enkele in willekeurige volgorde op: De klaproos die een symbool is geworden van de doden van het gehele Gemenebest aan het Westelijke front en, bij uitbreiding, van alle doden; Dulce et decorum est pro patria mori. Van Horatius tot het bittere gedicht van Wilfred Owen met dezelfde titel spookt deze slogan door onze geschiedenis: het is zoet en eerbaar te sneuvelen voor het vaderland; De ideologie van het offer, dat een zinvol verband veronderstelt: als | |
[pagina 15]
| |
deze doden zich hebben opgeofferd (maar op welk altaar?) dan heeft hun dood betekenis, zin gehad. Is dat zo? De ideologie van de eer (‘Champs d'Honneur’) die in de modder en gruwel van de loopgraven een weinig eervol einde vond (‘champs d' horreur’) en die van de sport, de wedstrijd, gespeeld met chevalerie, zo sterk verbonden met de Britse opvoeding. Zo zijn er die voetballen, door ene kapitein Nevill in niemandsland geschopt op de eerste dag van de slag aan de Somme met de boodschap dat de sectie die voetballend als eerste de Duitse linie bereikte een beloning kreeg. De kapitein en de sectie overleefden de dag niet, de voetballen wel: in een Brits museum. Zijn de epiek en de sport (de sirenenzang van Homerus: ‘Altijd de beste te zijn en de anderen te overtreffen’) gestorven in de loopgraven? En ook de gedachte, waar men volgens Orwell zo moeilijk van afraakt ‘that war is glorious after all’? Op de krans die Elisabeth I in Ieper neerlegde op 11 november 1998 stond nog altijd: ‘In memory of the glorious dead’. Bedolven onder de roem; Louise de Bettignies, de verarmde Rijselse aristocrate die de kinderen van de kroonprins van Oostenrijk-Hongarije had kunnen opvoeden maar daarvoor haar nationaliteit moest opgeven, dat niet deed en integendeel de reïncarnatie werd van Jeanne d'Arc die spioneerde voor de geallieerden, verraden werd en stierf in Duitse gevangenschap; Het Talbot House in Poperinge, ooit een Britse oase van camaraderie en spiritualiteit in een propvolle garnizoensstad, waar men tot vandaag de huisregels van zijn bezieler, dominee Philip ‘Tubby’ Clayton, in ere houdt. De IJzerbedevaart in Diksmuide, gegroeid uit de dodenherdenking van Vlaamsgezinde oudstrijders die de idealen van de Frontbeweging ‘Nooit meer oorlog’, ‘Godsvrede’ en ‘Zelfbestuur’ wilden uitdragen; Battlefields Tours of reisbureaus gespecialiseerd in bezoeken aan slagvelden. En dit al sinds 1919, zoals een foto van de Ieperse fotograaf Anthony bewijst: op de kapotgeschoten markt in Ieper prijkt een bus met Excursions to the Battlefields op zijn flank. Vandaag staan bestelbusjes van Salient Tours op dezelfde markt. Of hoe ramptoerisme slagveldtoerisme is geworden, en uiteindelijk cultuurtoerisme: alles ingebed in een economische strategie van | |
[pagina 16]
| |
Nationale Militaire begraafplaats van Notre-Dame-de-Lorette - Foto David Samyn
een streek. Wat heb je overigens zelf gedaan in de herfst van 1998? Deze lijst is uiteraard eindeloos. Elke lieu zou een artikel op zich verdienen. Ik zal mij in wat volgt dan ook beperken tot enkele ‘pleisterplaatsen van het geheugen’ uit de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen en het noorden van Frankrijk, die op de echte landkaart liggen. | |
IdeologieTot 1915 stond er op de heuvel van Notre-Dame-de-Lorette in Artesië alleen een kleine kerk. Nu is deze grootste Franse militaire necropool ‘un haut lieu de France’ die de honderdduizend doden | |
[pagina 17]
| |
herdenkt die de verovering van deze heuvel kostte. Op dertien hectaren staan bijna twintigduizend kruisen geplant. Een romaansbyzantijnse kerk drijft te midden van deze zee en wordt in evenwicht gehouden door een vijftig meter hoge imposante toren er recht tegenover waaruit 's nachts een licht over de heuvel zwaait. Onder de toren ligt één van de acht ossuaria die de resten van meer dan 20.000 onbekende soldaten herbergt. In de crypte staan 32 kisten van onbekende soldaten uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog (de ‘officiële’ onbekende soldaat van de Tweede bevindt zich hier, terwijl die van de Grote Oorlog - uit Verdun - zich sinds 1921 onder de Arc de Triomphe in Parijs bevindt), de oorlog in Indochina en in Noord-Afrika. Ook de concentratiekampen zijn niet vergeten. Een erewacht houdt er van Palmzondag tot 11 november ononderbroken de wacht. Nergens wordt duidelijker dat het katholicisme - paradoxaal genoeg in een gelaïciseerde staat - het harnas was van het Franse patriottisme. Om het preciezer te zeggen: de soms naar mystiek neigende spiritualiteit van dat patriottisme vond zijn historische incarnatie in het Franse katholicisme dat nooit weg geweest was. Voor de ontwerper van deze gedenkplaats, de bisschop van Atrecht (Arras), Julien, moest Lorette, een oord van Mariaverering en een slagveld, een sacrale plaats worden die zou herinneren aan soldaten als evenveel Christussen gestorven voor God en Vaderland. De basiliek waakt er sindsdien als een herder over de graven die als schapen eromheen geschaard zijn. Deze dubbelzinnige ideologie doet vandaag gedateerd en onbehaaglijk aan.
De ideologie van het op enkele kilometers verder gelegen Canadian National Vimy Memorial is helemaal anders en subtieler. In dit wijdse park dat de Franse staat genereus aan Canada heeft afgestaan, prijkt een van de merkwaardigste en minst conventionele monumenten van het Westelijk Front. Het herdenkt de bestorming en de verovering van deze heuvelrug door Canadese troepen in 1917. Het monument is van de hand van de beeldhouwerarchitect Walter Seymour Allward en bestaat uit twee immense kalkstenen zuilen die Frankrijk en Canada voorstellen. Tussen de twee zuilen stelt een stervende soldaat die een toorts naar zijn | |
[pagina 18]
| |
Nationale Militaire begraafplaats van Notre-Dame-de-Lorette - Foto David Samyn
kameraden gooit, de offerbereidheid voor. Boven hen verbeelden allegorische figuren de rechtvaardigheid, vrede, waarheid, kennis, moed en sympathie. De indrukwekkendste figuur is een treurende, gesluierde vrouw die Canada voorstelt en links vooraan de vlakte van Lens domineert waar de terrils de inspanningen van de mijnwerkers tijdens de Eerste Wereldoorlog in gedachten houden. In het park rond het monument, waar schapen het gras kort grazen en loopgraven zo netjes zijn bijgehouden dat ze speelterreinen lijken, zijn 11.285 pijnbomen en esdoorns geplant die evenveel Canadezen moeten vervangen die geen bekend graf hebben gevonden. Hun namen staan ook op het monument ingegrift. Her en der rimpelt en golft het door bommen omgeploegde landschap. De bezoeker wordt gewaarschuwd voor deze vreemde, hobbelige, met gras begroeide bomkraters, een landschapsarchitectuur die er vandaag idylllisch uitziet. In het Centre d'interprétation/Interpretive centre wordt duidelijk hoe dit stuk Canada op Franse bodem zijn eigen identiteit ‘viert’: de tentoonstelling, film- en geluidsband is een subtiele lofzang op de in het begin van de eeuw nog jonge Canadese natie die op deze | |
[pagina 19]
| |
Het monument ter ere van generaal Bardot-Souchez. - Foto David Samyn
heuvel een van de weinige (relatieve) successen van de oorlog behaalde door een methodische voorbereiding, een moderne en efficiënte organisatie en democratische verhoudingen die schril afstaken bij de arrogantie van het oude moederland. Stafofficieren bezochten het front, manschappen werden ingelicht over plannen en strategie. Natuurlijk werd er gesneuveld, maar niet ten koste van nalatigheid. Jonge en frisse Canadese studenten staan in Vimy klaar om op al je vragen antwoord te geven, je te gidsen door de onderaardse gangen die de Hugenoten al gebruikten en waarin de Canadezen hun toevlucht zochten. In Vimy heeft Canada de kans gegrepen om zich aan de wereld te ‘tonen’. In Lorette slaapt een Frankrijk dat zich in het verleden opsluit.
Onwillekeurig moet ik hierbij terugdenken aan de IJzertoren in Diksmuide. Dit anti-oorlogsmonument met het opschrift AVV-VVK (Alles voor Vlaanderen-Vlaanderen voor Christus) werd in 1946 gedynamiteerd door ‘onbekenden’. De nieuwe toren met hetzelfde opschrift werd ingewijd in 1965. Intussen was de bede- | |
[pagina 20]
| |
vaart al uitgegroeid tot een hoogmis van de Vlaamse beweging en haar emancipatiestrijd. In 1986 werd de site bij decreet uitgeroepen tot ‘Memoriaal van de Vlaamse Ontvoogding’ en in 1992 tot beschermd monument. De IJzertoren is vandaag een erkend symbool van de Vlaamse Gemeenschap, naast de vlag, het wapen en het volkslied. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitbouw van een museum in de toren, gewijd aan de Eerste Wereldoorlog, de Vrede en de Vlaamse ontvoogding. Misschien is dat allemaal te veel voor één monument. Misschien zijn de toren en de bedevaart te beladen geraakt door een ideologische agenda. Misschien had men die gedynamiteerde toren niet moeten heropbouwen. | |
‘(...) Duitse soldate wat dapper gesterf het’Wie door Vlaanderen en Noord-Frankrijk reist op zoek naar sporen van de Eerste Wereldoorlog, botst op de afwezigheid van Duitsers. De bewegwijzering naar Duitse kerkhoven is schaars en bescheiden. Reisgidsen vergeten ze wel eens. Na tachtig jaar is het nog altijd Vae victis, wee de overwonnenen. Alleen in het Zuid-Afrikaanse National War Memorial van Derville Wood las ik in een inscriptie een verwijzing naar Duitse soldaten ‘wat dapper gesterf het’. In het Duitse kerkhof van Menen had een Brit uit Kent een krans neergelegd met woorden die een evenwicht moesten herstellen: ‘They also fought and fell’. Op Tyne Cot Cemetery, het grootste Britse kerkhof ter wereld in Passendale, liggen er bij het door de Canadezen veroverde Blockhaus vier Duitsers onder twee zerken. Het kerkhof ligt op een zacht glooiende helling: je kunt als het ware het aantal doden zien dat nodig was om deze bunker in te nemen. Achter de bunker, waarop een gedenkteken gebouwd is, wordt de geometrie van de ellenlange rijen graven doorbroken. Men heeft hier niets veranderd aan de willekeur van de eerste graflocaties: net na de slag moeten de doden er begraven zijn ongeveer op de plaats waar ze gesneuveld zijn. De zerken zijn later gekomen bij de aanleg van de begraafplaats in de jaren twintig. In zijn anomalie doorbreekt deze ongewilde ‘installatie’ de onvermurwbare en rustgevende geometrie van het kerkhof en de selectieve verontwaardiging waarop elk oorlogskerkhof berust: door namelijk de dode vijand dood te zwijgen. | |
[pagina 21]
| |
Canadian National Vimy Memorial - Monument commémoratif du Canada te Vimy. Het verdriet van Canada (detail) en de vlakte van Lens - Foto David Samyn
De Duitsers hebben alleen kerkhoven in Vlaanderen en Noord-Frankrijk: je verliest niet straffeloos een oorlog. De retoriek van hun dood is er één in mineur, melancholie heerst er sterker dan geometrie. Het gemillimeterde gras van de Britse kerkhoven is er vervangen door bomen. In West-Vlaanderen werden de meer dan honderd Duitse kerkhoven in de tweede helft van de jaren '50 teruggebracht tot vier (Vladslo, Langemark, Hooglede en Menen). Zo werd dat van Menen aangelegd als verzamelkerkhof van tientallen, kleine geruimde kerkhoven uit de streek. De kerkhoven verloren bij de heraanleg hun individuele kruisen en kregen een anoniemer uitzicht. Er werd niet gewerkt met het verblindend Engels wit, maar | |
[pagina 22]
| |
Canadian National Vimy Memorial - Monument commémoratif du Canada te Vimy. Het park met de bomkraters. Voor elke gesneuvelde en nooit teruggevonden Canadese soldaat werd een boom geplant - Foto David Samyn
met donkere steen. De zerken liggen languit in het gras en hun verweerde inscripties bedekken groepen doden. Er wordt spaarzaam omgesprongen met andere bouwelementen of ornamenten: de treurende ouders van Käthe Kollwitz in Vladslo; een achthoekig gebouw in het midden van het kerkhof in Menen dat lijkt op een Romaanse doopkapel; gestileerde bunkers in Langemark. De rationalisering van de kerkhoven heeft hun beeldvorming gewijzigd. De groep, het getal overheerst nu het individu. De nederlaag is er tastbaar geworden in de anonieme gelijkschakeling van de doden. De bomen zorgen voor schaduw (die op haar beurt weer voor mos op de stenen en verweerde inscripties zorgt), geruis en vallende blaren, die neerdwarrelen tussen de graven, waar ze tegen 11 november blijven liggen en vergaan. De Furor Teutonicus is hier gevallen, een sombere Germaanse tuin - Friedhof - is achtergebleven. Natuur is hier meer dan het decor dat ze is in een Brits kerkhof. In Noord-Frankrijk daarentegen is de retoriek weer anders, omdat de meeste kerkhoven (zo'n 200) er gebleven zijn, vaak ondergeschikt | |
[pagina 23]
| |
De ‘IJzertoren’ - Diksmuide. Op de voorgrond de resten van de eerste IJzertoren met het Heldenkruis - Foto David Samyn
aan het gemeentelijk kerkhof. In Pont-de-Nieppe bij Armentières zag ik mijn eerste Friedhof op Franse bodem, omzoomd door een haag onder majestueuze treurwilgen. 790 Duitsers liggen er hoofd aan hoofd onder een zwart metalen kruis. Het duurt een tijd tot je tussen die zwarte monotonie stenen zerken opmerkt die bij het naderen een Davidsster blijken te dragen: joodse vrijwilligers die voor Duitsland gesneuveld zijn. In het licht van de oorlog die zou komen na deze krijgen deze geïsoleerde en daardoor des te opvallender graven een nieuwe betekenis. Aan de andere kant van het gemeentelijk kerkhof, dat blijkbaar als buffer dient, wappert een Franse vlag en liggen twee rommelige rijen Franse doden uit de | |
[pagina 24]
| |
Duits militair kerkhof - Zuid-Wervik (Wervicq-Sud) - Foto David Samyn
| |
[pagina 25]
| |
Eerste en Tweede Wereldoorlog (in tegenstelling tot de Britten en de Duitsers mochten Franse soldaten gerepatrieerd worden). Vlak erachter wint een glanzend minuscuul Brits kerkhofje het weer moeiteloos. Dezelfde anomalie van joodse zerken tussen kruisen zag ik ook op de kerkhoven van Laventie, Zuid-Wervik (Wervicq-Sud) (prachtig gelegen op een helling vol bomen), Busbeke (Bousbecque) en Halewijn (Halluin). In dat laatste dorp, vlak bij de Belgische grens, lag het Duitse Friedhof verstopt achter een haag op het gemeentelijk kerkhof. Vanaf de straat kon je er niet in. Het register ontbrak in de nis. Ik sprong over het gesloten hek weer het gewone kerkhof op en daar lagen een veertigtal Britten onder een bloemenkrans van de Conseil Municipal. Toeval? Ik maakte ook de jaarlijkse herdenkingsplechtigheid mee op het kerkhof van Langemark. De naam heeft in het Duitse collectieve geheugen een plaats, vergelijkbaar met Passchendaele in het Britse. In 1914 werden er een drieduizend zingende Duitse studenten weggemaaid door Britse mitrailleurs. Hitler bezocht het kerkhof al in 1940 om de herinnering aan de onervaren recruten die definitief helden waren geworden, te gebruiken in zijn oorlog. Het enige wat daaraan herinnerde op 6 november 1998 waren de roerloze Duitse soldaten die massief de smalle ingang flankeerden: de Duitse helm is nauwelijks veranderd sinds de Eerste Wereldoorlog. De toespraken die dag waren de meest pacifistische en schuldbewuste die ik ooit op een herdenking had gehoord. Elke oorlog werd er zinloos genoemd, en de oorlog die in 1914 was begonnen, heette er de dertigjarige die pas in 1945 zou eindigen. | |
Musea van het geheugenDe moeder van alle oorlogsmusea is het Imperial War Museum in Londen, opgericht in 1917. Elke concurrentie alleen al met de uitgebreide collectie ervan is onmogelijk. Ik wil hier kort twee recente musea voorstellen die de concurrentie zorgvuldig uit de weg gaan. In 1992 ging in Péronne het Historial de la Grande Guerre open. Achter een stoere burcht gaat een modern en overzichtelijk museum schuil met een helder design. Voorbij de kassa lees je op de | |
[pagina 26]
| |
South African National War Memorial Delville Wood - Suid-Afrikaanse Nasionale Oorloggedenkteken van Delvillebos - Longueval - Foto David Samyn
muur ‘Richtung der Besichtigung’. De Franse en Engelse boodschap staan eronder. Als dat in Frankrijk geen programmaverklaring is. Hier is duidelijk nagedacht over wat een ‘oorlogsmuseum’ kan zijn. De zalen volgen een chronologie: de vooroorlogse periode; 1914-1916; 1916-1918; de naoorlogse periode. In elke zaal staat een oriëntatietafel die duiding en achtergrond biedt. In een auditorium kan je een filmmontage zien over de slag aan de Somme. De collectie wordt gepresenteerd in vitrinekasten aan de wanden en in kuilen die in de parketvloer uitgespaard zijn. Vooral die kuilen vormen een eenvoudige en sterke vondst: de uitgespreide uniformen en bijgeplaatste gebruiksvoorwerpen krijgen iets kwets- | |
[pagina 27]
| |
baars en heel fysieks - een indruk die je nooit krijgt bij de vele tableaux vivants met aangeklede poppen in uitgewerkte decors waarmee oorlogsmusea in Notre-Dame-de-Lorette en Albert uitpakken. Je kijkt als het ware van boven neer in graven, maar ook in loopgraven. De kleren en voorwerpen verwijzen naar een leven dat ze net nog gehad hebben, naar lichamen die ze gedragen hebben of aangeraakt. De wandvitrines tonen in drie stroken (van boven naar beneden de Duitse, Franse en Britse geschiedenis) vele objecten die de andere zijde van de oorlog tonen: het leven aan het thuisfront b.v. Zestig kleine videomonitoren op een console tonen ononderbroken archieffilms uit de oorlogstijd: nieuwsbulletins en propaganda, want beelden van het oorlogsgeweld zijn nauwelijks bewaard. Beelden die me bijbleven, zijn beelden van herdenkingen met wierookzwaaiende prelaten en verlegen, jonge, zwaar gedecoreerde vrouwen die hun mannen vervingen. Of die huiveringwekkende beelden van ex-soldaten - ontregeld, menselijk wrakhout - in een psychiatrisch hospitaal. Péronne richt zich op meditatie. In Ieper wordt emotie in het museum gehaald. Ook in het nieuwe In Flanders Fields dat in 1998 openging in de na de oorlog haarfijn heropgebouwde Lakenhallen, is nagedacht over een concept, en is van de nood een deugd gemaakt: omdat de voorwerpencollectie niet indrukwekkend was, zou men verhalen vertellen en getuigenissen afleggen. Met moderne, ‘interactieve’ technieken zou men het verleden oproepen, de geschiedenis van de ‘gewone mens’ in de oorlog vertellen en op emoties mikken. Stemmen van kunstenaars krijgen een speciale plaats in het museum. Terwijl je een rauw gedicht van Wilfred Owen over een gasaanval hoort én leest, stijgt de rook in vier groen oplichtende plexiglazen kolommen waarin gasmaskers grijnzen. Het is niet de enige ‘installatie’. Elders zitten vier soldaten uit verschillende legers geschaard rond het veld-theestel van generaal Haig, de opperbevelhebber van het Britse leger (een voorwerp uit de oude collectie dat hier in een allegorische context een nieuw leven krijgt): zij moeten het einde van de ‘picknick’ verbeelden waarop de oorlog in 1914 nog leek. Het hoogtepunt van de ‘installaties’ is een evocatie van het niemandsland in de slag bij Passendale, compleet met klank- en lichtspel en rookontwikke- | |
[pagina 28]
| |
ling. Maar veel navranter is de museumlocatie gewijd aan het medische oplapwerk tijdens de oorlog. De sober gedebiteerde getuigenissen (in vier talen nagespeeld door acteurs) van verpleegsters, dokters en rodekruisofficieren maken de horreur van verminkt vlees heel tastbaar. Naast deze ‘installaties’ schetsen vijf met cd-rom uitgeruste ‘kiosken’ de ruimere historische context van de oorlog. Vier ‘objectenkiosken’ vertellen op een associatieve manier het verhaal van uitgelezen voorwerpen. In het museum staan ook drie ‘persoonskiosken’. Met behulp van een badge met streepjescode kan je op drie plaatsen het leven van mensen, die de oorlog hebben meegemaakt, volgen. Het museum wil deze reeks biografieën aanvullen, een levend archief aanleggen en rekent daarvoor op elke bezoeker. In Flanders Fields vraagt een aandachtige toeschouwer én lezer. Het is een vredesmuseum dat, aan alle oorlogen gewijd, er één uitkiest en op de kaart legt: het methodisch verwoeste Ieper als perfect pars pro toto. Het blijft geworteld in de streek, maar is nergens provinciaal, al is het maar omdat je er constant vier talen hoort en leest. Het is een museum dat je zelf samenstelt: het is dus eclectisch en postmodern in de zin dat de grote verhalen er vervangen zijn door ontelbare kleine. Het Londens bureau, gespecialiseerd in museumontwerpen, tentoonstellingen en bezoekersattracties, dat tekende voor het concept, heeft vooral gemikt op jongeren. Snufjes en moderne technologie zijn voor hen bestemd. Maar het blijft de vraag of die niet juist snel verouderen. Soms trotseert een ouderwetse museumaanpak die het verleden duidelijk ‘verleden’ laat, langer de tand des tijds. Als ik iets vrees, dan is het juist dat de meeste bezoekers zich in een half uur door de Lakenhallen zappen. En dat is jammer, want het loont de moeite de over elkaar tuimelende stemmen, flarden, beelden, citaten en kreten tot zich te laten doordringen, te gaan zitten voor de indringende getuigenissen. Wie dan nog granaten, helmen en loopgraven wil zien, kan nog altijd terecht in Sanctuary Wood-Hill 62 Museum in Zillebeke of de Dodengang bij Diksmuide. | |
[pagina 29]
| |
Duits militair kerkhof - Menen - Foto David Samyn
| |
The Empire lives onDe zuiverste lieux de mémoire van een oorlog blijven de kerkhoven, omdat in een oorlog iedereen verliest, en de doden de absolute verliezers zijn. Alleen zij hebben recht van spreken, en juist zij blijven stom. Geen enkele retoriek gaat van hen uit. Die gaat wel uit van de organisatie, de representatie van de dood. De Commonwealth War Graves Commission spant hier de kroon in doorgedreven en aanhoudende organisatiedrift. Reeds opgericht in 1917 - ze heette toen overigens nog Imperial War Graves Commission - koos zij voor vier principes die intuïtief juist, in elk geval overtuigend bleken te zijn en consequent tot op vandaag worden gerespecteerd: elke dode zou herinnerd worden door een naamsvermelding op een grafsteen of monument; die zouden blijvend zijn; de grafstenen zouden uniform zijn en er zou geen onderscheid gemaakt worden in rang, ras of geloof. Verwanten zouden het recht krijgen een (beperkt) opschrift aan te brengen. Twee monumenten werden toegestaan op de begraafplaatsen: het Cross of Sacrifice: een kruis (het enige christelijke symbool) met een | |
[pagina 30]
| |
omgekeerd bronzen zwaard op een achthoekige basis en een Stone of Remembrance, een gestileerd altaar met het citaat, door Rudyard Kipling uit Ecclesiasticus gehaald: Their Name Liveth For Evermore. Alle landen van het Gemenebest zouden bijdragen in de kosten naar rato van het aantal graven. De architecten Lutyens, Baker en Blomfield die hun sporen hadden verdiend met de aanleg van steden als Johannesburg en New Delhi kregen de leiding van de architectonische operatie. Voor het midden van de jaren '30 was hun werk af. De stijl ervan bleef trouw aan de uitgepuurde klassicistische manier van bouwen van het Empire op zijn hoogtepunt. De boekhouding van de dood, die sinds kort toegankelijk is op internet, wordt pijnlijk accuraat bijgehouden in deze versnipperde tuinwijkstad van doden. John Kipling raakte vermist bij de slag om Loos in september 1915. Niettegenstaande de zoektocht van zijn vader Rudyard Kipling werd zijn stoffelijk overschot nooit gevonden. Tot enkele jaren geleden onderzoek uitwees dat Kipling rust onder de zerk van een Unknown British Officer in het St. Mary's A.D.S. Cemetery, Haisnes (Pas-de-Calais). Hij kreeg een nieuwe zerk mét naam. Ik vroeg me af wat er dan gebeurd was met zijn naam op het Loos Memorial to the Missing. Navraag bij het Franse hoofdkwartier van de Commonwealth War Graves Commission leverde, naast volledige informatie over het dossier John Kipling, de laconieke zin op: ‘Mr Kipling's commemoration on the Loos Memorial has not been erased.’ Wijkt hier dan toch de boekhouding voor de esthetiek?
Waarom zijn de Britse kerkhoven de mooiste? Het heeft te maken met de vier hierboven beschreven principes die een grote stijleenheid meebrachten: hoe verschillend de kerkhoven ook zijn in omvang, ligging en respect voor de onderhorigen (zo heeft het Indian Memorial to the Missing in Neuve-Chapelle duidelijk oriëntaalse trekken), uiteindelijk ademen ze allemaal dezelfde sfeer. Het heeft te maken met de overal weerkerende kleuren: witte steen en groen gras. Oorlogskerkhoven tenderen naar geometrie omdat die gelijkschakelt en tot rust brengt. De horreur is er weggeschoffeld. Zerken verwijzen naar doden, maar je kan je nauwelijks nog stoffelijke resten voorstellen onder het gras. Toch is | |
[pagina 31]
| |
het individu nooit verdrukt door de uniformiteit: naast zijn officiële cöordinaten mag de grafsteen ook zijn geloofsovertuiging en een individuele epitaaf tonen. Massagraven van het Gemenebest zag ik overigens alleen in Fromelles: onder twee in het gras door rozenperken afgebakende rechthoeken liggen daar Australiërs.
Maar laat er geen misverstand over bestaan: in al hun esthetische doordachtheid en sereniteit ademen de Britse kerkhoven ook de sfeer uit van een politieke grootmacht die een oorlog ‘roemrijk’ gewonnen heeft. Misschien is het Britse wereldrijk niet de facto verdwenen: het overleeft als Commonwealth War Graves Commission. Het stelt een leger tuiniers en klusjesmannen te werk (in Frankrijk alleen al meer dan 400) waarvan ik een regiment toegewijd en voorovergebogen zag schoffelen in Caterpillar Cemetery aan de Somme, terwijl metselaars op stellingen de muren van het kerkhof aan het stutten waren. Alleen in deze zorg en toeleg die respect afdwingt omdat ze nutteloos, service inutile, is, bestaat het Britse Empire nog. In die zin is elk Brits kerkhof ook een lieu de mémoire van het Britse Wereldrijk: de afwezigheid van het laatste is er heel aanwezig. Alle Britten die je in alle seizoenen door Vlaanderen en Noord-Frankrijk ziet zwerven van kerkhof naar monument, reizen ook door een virtueel wereldrijk. Een in verscheidenheid heerst het ooit grote Empire nu over een rijk van doden. Het vers van Rupert Brooke ‘(...) there's some corner of a foreign field/ That is for ever England’ is zo echt bewaarheid geworden.
Aan de weg van Péronne naar Albert, even voorbij Pozières Cemetery, zie je op de helling rechts te midden van de velden, die hier een weidsheid hebben die je in Vlaanderen niet meer vindt, zo'n corner of a foreign field schitteren. Erachter staan vier bomen te trillen in wat een perfect gekaderd beeld lijkt. Dit is een kerkhof om niet te benaderen. Terwijl de tractoren er hun rechte lijnen omheen trekken, is daar een vierhoek ingenomen door de dood die een idylle is geworden.
Maar na al die onberispelijke Britse kerkhoven, kies ik voor het onooglijke, bijna gezellige Lone Tree Cemetery in Wijtschate. Je | |
[pagina 32]
| |
Historial de la Grande Guerre - Péronne - Foto David Samyn
moet een hek opendoen en een weide oversteken om het, achter een boerderij, te vinden. Je telt er een tachtig Noord-Ierse graven in wat ooit niemandsland was. Aan de andere kant van de weg ligt Lone Tree Crater waar ooit de Spanbroekmolen stond, nu omgedoopt tot Pool of Peace: het is nauwelijks te geloven dat deze vredige vijver ontstaan is bij één van de gigantische mijnontploffingen die op 7 juni 1917 de derde slag bij Ieper inleidden. Er wordt verteld dat de glazen inktpotjes op het bureau van premier Lloyd George in Londen rinkelden. In Cassel brak generaal Plumer in tranen uit. Het is pas na mijn bezoek dat ik de twee sites met elkaar kon verbinden: de tachtig graven dragen namelijk dezelfde datum als de explosie (7 juni 1917). De Spanbroekmolen ontplofte iets | |
[pagina 33]
| |
later dan de andere mijnen zodat de Ieren die te vroeg hun loopgraaf moeten hebben verlaten, hoogstwaarschijnlijk bedolven zijn bij de ontploffing. | |
We will remember themIntussen verdwijnen de laatste ooggetuigen en maakt de Grote Oorlog binnenkort definitief deel uit van de grote geschiedenis: dat wat echt voorbij is, zoals de oorlogen van Napoleon voorbij zijn. Onder de Menenpoort in Ieper zaten op 11 november 1998, in rolstoelen ineengezakt en warm ingeduffeld, enkele oorlogsveteranen met opgespelde klaproos. Een van hen stond kaarsrecht in de houding toen hij met vaste stem maar weifelend geheugen de beroemde verzen van Laurence Binyon (een lieu de mémoire par excellence) For the Fallen declameerde:
(...)
They shall grow not old, as we that are left grow old:
Age shall not weary them, nor the years condemn.
At the going down of the sun and in the morning.
We will remember them.
Hij had een souffleur nodig om het einde te halen. Deze honderdjarigen detoneerden onder het vlekkeloze monument: ze waren... te levend, en te dood. Het monument is net zoals de kerkhoven en gedenktekens, abstract geworden, en als abstractum wordt het esthetisch beleefd. Het verdraagt hen niet, het verdraagt alleen de ingehakte namen, these intolerably nameless names (Sassoon), die als lege hulzen voor altijd blijven bestaan. Het is in Thiepval, de meesterproef van Lutyens, niet anders. Op deze pendant van de Menenpoort staan de namen ingehakt van ‘the Missing of the Somme’. Thiepval imponeert meer dan de Menenpoort wegens de ligging op een plateau in het weidse landschap aan de Somme. Het is ook zinlozer omdat deze poorttriomfboog, die openwaaiert als een blokkendoos, opent op het niets - nee, op twee vierhoeken van 300 Franse kruisen en 300 Britse zerken die de geallieerde eenheid moeten uitdrukken.
De Duitse president Herzog vroeg zich naar aanleiding van de | |
[pagina 34]
| |
The Missing of the Somme - Thiepval - Foto David Samyn
herdenking van Kristallnacht (9 november 1938) af of Duitsland de ‘juiste vormen van herinnering’ al had gevonden. Bestaat dat: de ‘juiste’ vorm van herinneren? Chirac en Jospin zijn het oneens over ‘juiste’ vormen van herinnering bij het al dan niet rehabiliteren van de muiters van Chemin des Dames. De vormen van herinneren veranderen. De onze is al niet meer die van de ooggetuigen, die inderdaad oud zijn geworden terwijl hun makkers eeuwig jong zijn gebleven. Hun vorm van herinneren is binnenkort verdwenen. De onze zal overblijven, anders, abstracter, leger. | |
[pagina 35]
| |
‘L'amour est à réinventer’ (Rimbaud)Op het einde van dit opstel en mijn omzwervingen in West-Vlaanderen en het noorden van Frankrijk is het ogenblik gekomen om mij af te vragen op welke ‘plaats’ de beleving van het verleden het meest de voorstelling ervan benadert. Ik heb de slagveldtoeristen gezien, de bric-à-brac musea, roestend staal en zompige loopgraven, de bussen Britse schoolkinderen, gegidst door ontroerde leraressen, de kleinkinderen van oorlogsveteranen uit Australië die in huurauto's door Vlaanderen en Frankrijk trekken, de haas die wegspringt op het Duitse kerkhof in Menen en een krans omverloopt, de straaljagers die overscheuren in Thiepval tussen twee bodemloze stiltes. Van de beelden die ik zag blijft die rij Duitse krijgsgevangenen me bij die door een loopgraaf voorbijschokken: even wachten, poseren voor de camera, en dan weer opgejaagd door een poilu. Het is dat wachten. Een Duitser kijkt kwijlend en opgelucht omhoog in de lens: het is voorbij en ik leef! Wat kan mij nog gebeuren? Toch beklijven de stereoscopen van Notre-Dame-de-Lorette en het Hill 62 museum in Zillebeke het meest. Hier heb je, met de hand aan de draaiknop, de onopgesmukte oorlog, de gestolde grimassen, de oorverdovende stilte van een gefixeerde, voorbije wereld. Door de illusie van diepgang sta je als het ware zelf in de loopgraaf. De patine van deze platen roep je uit tot de kleur van de oorlog (iets tussen oker en modder in), ook al heb je die kleur nooit gezien.
Maar bij La Boisselle op de weg van Albert naar Péronne ligt Lochnagar Crater. Een Brit kocht de plek op om ze te bewaren voor het nageslacht. Elk jaar is er op 1 juli, om 7.30 u. een herdenking van de grootste mijnexplosie van het westelijk front die op 1 juli 1916 hier plaats vond om 7.28 u. en de slag aan de Somme inleidde. Het ondermijnde Duitse garnizoen verpulverde. Onder het geluid van doedelzakken werd de krater ingenomen om er te dienen als schuilplaats voor de gewonden en de doden die er zich mengden met de anderen. Elke plek is een snijpunt van tijd en ruimte, maar wie hoopt het verleden terug te vinden door naar een plek te reizen, komt van | |
[pagina 36]
| |
Lochnagar Crater - La Boisselle - Foto David Samyn
| |
[pagina 37]
| |
een kale reis terug. Op deze plek vieren we de afwezigheid van het verleden, waar we hopeloos en zwijgend bij stilstaan. De krater is geslagen, de doden zijn dood. We zijn hier altijd te laat. Er gaapt een gat in de grond dat niet is volgelopen zoals de Pool of Peace in Wijtschate. Er gaapt een gat in je hoofd en er is niets te zien: alles is opgeslokt. Je wacht op een epifanie, iets dat gebeurt en een zin geeft aan deze plaats, aan wat men ervan gemaakt heeft en aan je aanwezigheid hier. Je moet hier iets doen. Het ritueel is een zuivere handeling, merkt de Nederlandse filosoof Frits Staal op, zonder zin of doel. Het drukt in de eerste plaats niet iets uit: het is. Maar het is geen 1 juli. Er zijn geen doedelzakken of klaprozen die met honderden tegelijk naar beneden dwarrelen en daar beneden een altaar vullen waarvan je nu alleen de afbakening ziet. Ik loop rond de krater waar ik niet in mag, bijna honderd meter doorsnede, meer dan twintig meter diep. Van hieruit zie je de basiliek van Albert met op de torenspits de vergulde maagd die het kind Jezus opsteekt: jaren lang heeft het door Duitse kanonnen aangeschoten beeld vervaarlijk voorover gehangen maar het viel niet. Dan zou de oorlog voorbij zijn, geloofden de Britten. Zij waren het die in april 1918 de maagd zelf kapot schoten toen de Duitsers Albert hadden ingenomen. Na de oorlog heeft men de lelijke kerk en het beeld zorgvuldig hersteld. Net voor ik de krater rond ben, zie ik beneden een auto verdoken opgesteld, en daarin een man en een vrouw die de liefde bedrijven. Ik zal het met deze epifanie moeten doen. | |
[pagina 38]
| |
Selectieve bibliografie:Annette Becker, Les monuments aux morts, Mémoire de la Grande Guerre, Éditions Errances, Paris, s.d. De oorlogsdagboeken van Louis Barthas (tonnenmaker) 1914-1918, Bas Lubberhuizen, Amsterdam, 1998. Chrisje en Kees Brants, Velden van weleer, Reisgids naar de Eerste Wereldoorlog, Nijgh & Van Ditmar/Dedalus, Amsterdam-Antwerpen, 1997 Marcus Clapham (ed.), The Wordsworth Book of First World War Poetry, Wordsworth Editions, 1995 Geoff Dyer, The Missing of the Somme, Penguin Books, London, 1994. René Deruyk, Louise de Bettignies Résistante lilloise (1880-1918), La Voix du Nord, 1998 Yves Fohlen, Sur les chemins de la Grande Guerre, La Voix du Nord, 1998. Richard Heijster, Ieper 14/18, Een bezoek aan ‘Ypres Salient’, Lannoo, Tielt, 1998 Paroles de Poilus. Lettres et carnets du front (1914-1918), Sous la direction de Jean-Pierre Guéno et d'Yves Laplume, Librio, Radio France, 1998 Jon Silkin (ed.), The Penguin Book of First World War Poetry, 1981 (2). Jon Stallworthy, The Oxford Book of War Poetry, Oxford University Press, 1984 Pierre Thomas, Tranchées et bowettes, Le Pays Noir durant la guerre 14-18, la Voix du Nord, 1998 Jay Winter, Sites of memory, sites of mourning, The Great War in European cultural history,, Cambridge University Press, 1995 | |
In Flanders FieldsGrote Markt 34, B-8900 Ieper tel. (057) 20 07 24 - fax (057) 21 85 89 - http://www.inflandersfields.be | |
Historial de la Grande GuerreChâteau de Péronne BP 63 80201 Péronne Cedex tél. 0033 (0) 3 22 83 14 18 - fax 0033 (0)322 83 54 18 | |
Résumé:
| |
[pagina 39]
| |
D'Ypres à la Somme, des troupes britanniques, indiennes, australiennes et canadiennes tenaient le front. Monuments belges et français à la même rhétorique: douceur et honneur de mourir pour la patrie. | |
ÉtapesEn 1984, constatant l'impossibilité de continuer à faire de l'histoire un beau récit linéaire comme Michelet ou Braudel, l'historien français Pierre Nora, forgea l'expression ‘lieu de mémoire’. Cette histoire au second degré s'attacherait à des points de cristallisation de la mémoire, physiques ou figurés. La Grande Guerre en possède des quantités: le coquelicot, le dulce et decorum est pro patria mori d'Horace, les idéologies du sacrifice, de l'honneur, du sport, tellement lié à l'éducation anglaise, Louise de Bettignies, la nouvelle Jeanne d'Arc, la Talbot House de Poperinge, havre du guerrier, le Pèlerinage de l'Yser à Dixmude (prônant le rejet définitif de la guerre, la Paix de Dieu et l'autogouvernement), les Battlefields Tours s'inscrivant dans la stratégie économique régionale... | |
IdéologieLorette, ‘haut lieu de France’, mémorial aux 100.000 morts que coûta la prise de la colline. Garde d'honneur du dimanche des Rameaux au 11 novembre. A l'ombre de l'église romano-byzantine, le patriotisme français manifeste sa connaturalité avec le catholicisme dans ce site conçu par Julien, l'évêque d'Arras: Dieu et la Patrie. En contraste, le Monument canadien à Vimy. Les Canadiens avaient une armée efficace, moderne et démocratique. A Vimy, on trouve un peuple qui se manifeste au monde quand la France se claquemure dans son passé. | |
‘(...) Soldats allemands morts vaillamment’Suprême discrétion des Allemands: vae victis! En Flandre, dans les années cinquante, on a regroupé plus de 100 cimetières allemands à Vladslo, Langemark, Hooglede et Menin; rhétorique en mineur: stèles moussues à plat au milieu des arbres... En France, la plupart des cimetières allemands sont restés en place, dégageant ainsi une autre atmosphère: curieusement, à Pont-de-Nieppe, Laventie, Wervicq-Sud, Bousbecque et Halluin on trouve, sous l'étoile de David, des volontaires juifs. A Langemark, une cérémonie allemande se confond en pacifisme et en contrition. La guerre de 14 y est qualifiée de guerre de trente ans, terminée seulement en 45. | |
Musées de la mémoireLa mère de tous les musées de guerre est l'Imperial War Museum de Londres (1917). L'Historial de la Grande Guerre (Péronne - 1992) est le fruit d'une mûre réflexion: les salles suivent la chronologie, aux vitrines s'ajoutent des fosses du plus saisissant effet. Des moniteurs vidéo passent des films d'archives: bulletins d'information et propagande. Saisissantes, entre autres, ces épaves humaines jetées par la guerre dans la démence. A méditer. | |
[pagina 40]
| |
In Flanders Fields d'Ypres (1998) intègre pour sa part l'émotion. Des techniques modernes et interactives se proposent d'évoquer le passé pour l'homme de la rue: Installations, mises en scène et récit de destins individuels. Ce musée exige l'attention du visiteur: Ypres y devient le symbole de toute guerre, mais il risque fort d'échapper aux zappeurs. Quant à la modernité de ce musée, n'est-elle pas vouée à l'obsolescence? | |
The Empire lives onLes lieux de mémoire les plus purs de la guerre restent les cimetières, les morts étant les perdants par excellence. La Commonwealth War Graves Commission l'emporte ici, grâce à quatre principes: chaque mort aurait son nom sur une tombe ou un monument; ceux-ci seraient permanents; ils seraient uniformes sans distinction de rang, de race ou de croyance; les parents pourraient ajouter une modeste inscription. Outre la sérénité, ces cimetières respirent la fierté d'une grande puissance qui a gagné la guerre. | |
We will remember themLes derniers survivants disparaissant, la Grande Guerre entre définitivement dans l'Histoire. Existe-t-il une bonne façon de se souvenir? Chirac et Jospin divergent sur la réhabilitation des mutins du Chemin des Dames. Notre mémoire se fait plus vide, plus abstraite. | |
‘L'amour est à réinventer’ (Rimbaud)Au terme de ces errances, peut-on dire où l'expérience du passé se fait la plus forte? Près de La Boisselle, sur la route d'Albert à Péronne, Lochnagar Crater, un cratère immense où sauta une garnison allemande bée jusque dans la tête du visiteur: vers quelle épiphanie qui lui donnerait un sens, en ce lieu sans rites? Au loin la flèche de la basilique d'Albert, restaurée, brandit à nouveau une Vierge à l'Enfant. En bas, une voiture dissimulée avec un couple d'amoureux: je vais devoir me contenter de cette épiphanie.
(Résumé par Jacques Fermaut) |
|