| |
| |
| |
Jean Bellegambe, ‘De marteling van de H. Barbara’, Musée de la Chartreuse, Dowaai (Douai).
| |
| |
| |
Tien jaar aanwinsten in de Noord-Franse musea
Joost de Geest
Alsemberg (B)
In 1982 voerde de Franse regering een reeks maatregelen in om de regionale musea te steunen. De FRACs (Fonds régional d'art contemporain), bestemd om het verzamelen van hedendaagse kunst te bevorderen, trokken aanvankelijk meer aandacht dan de FRAMs (Fonds régional d'acquisition pour les musées), een fonds voor aankopen door musea. Men kan nu voor wat Noord-Frankrijk betreft de uitwerking van die maatregel nagaan aan de hand van een fraai uitgegeven verslag van tien jaar aanwinsten, een publicatie van de Association des conservateurs des musées du Nord-Pas-de-Calais.
In Dix ans d'acquisitions du F.R.A.M. de la Région Nord-Pas-de-Calais beschrijven 45 auteurs de 186 werken die in de periode 1982-1992 aangekocht werden voor 22 Noord-Franse musea. Twee musea op drie (er zijn er in totaal 33) hebben dus van de nieuwe regeling gebruik kunnen maken. Maar dat betekent niet dat men een regeling op zijn Belgisch getroffen heeft, waarbij alles netjes volgens allerlei regionale en andere verdeelsleutels verdeeld werd. Voor het museum van Kales (Calais) werden maar liefst 24 werken aangekocht - en niet van de kleinste - en bovendien nog 34 stukken kant! De musea in Sint-Winoksbergen, Boulogne-sur-Mer en het Hospice Comtessemuseum te Rijsel verwierven op deze manier slechts een enkele aanwinst! Een hele reeks musea kreeg er ongeveer tien werken bij: Atrecht, Grevelingen, Le Ca- | |
| |
teau, MSK Rijsel, Sint-Amands, Sint-Omaars, Tourcoing en Villeneuve d'Ascq. Sommige musea konden zo privé-verzamelingen kopen: 294 etnografische voorwerpen voor het museum van Béthune, vier weefgetouwen voor het ecomuseum van Fourmies-Trélon.
De musea konden alleen een beroep doen op het FRAM voor aanwinsten die aan een dubbel criterium beantwoordden: de intrinsieke artistieke, kunsthistorische waarde, en het belang voor de uitbouw van de eigen verzameling. Het moest in elk geval om stukken gaan die, om voor de hand liggende (financiële) redenen, buiten het normale aankoopbeleid van het museum (en de stedelijke overheid) vielen. Er kon dus met andere woorden geen beroep gedaan worden op dit fonds om, met meer middelen, werken van lokale kunstenaars aan te schaffen, om wat voor redenen dan ook. Het feit dat het hier om een nationaal fonds ging, met naderhand ook regionale (gewestelijke) inbreng, stond daarvoor garant. Dat betekent niet dat er geen werk van (levende) Noord-Franse kunstenaars aangekocht werd. Zowel het Museum voor Moderne Kunst te Villeneuve d'Ascq als het Museum voor Schone Kunsten te Tourcoing kochten werk (respectievelijk vier en twee) van Eugène Leroy, internationaal wellicht de meest bekende hedendaagse kunstenaar uit de streek.
Het lokale element speelde dus toch mee, en nog veel meer waar het de geschiedenis betrof. De meeste Noord-Franse musea hebben immers een eigen profiel, dat bepaald wordt door historische omstandigheden die zowel met het verleden van de stad als met het ontstaan van de verzameling te maken hebben. Het aankoopbeleid via de FRAM moest ertoe bijdragen belangrijke lacunes binnen een historisch gegroeid verzamelgebied aan te vullen, en niet om interessante voorwerpen te kopen die geheel buiten dat gebied lagen. In het geval van zeer belangrijke stukken kon men bovendien nog een (financieel) beroep doen op het nationale fonds van het ministerie voor Cultuur. Dat is aan de aankopen te zien: de betreffende verzamelgebieden behoren tot de top van de markt: de klassiek modernen, belangrijke hedendaagse, en Franse en Vlaamse kunst uit de periode van de zestiende tot de achttiende
| |
| |
eeuw; speciale aandacht ging uit naar (Franse en Engelse) negentiende eeuw, het snelst in prijs stijgende gebied op de markt. Het is duidelijk dat men in Noord-Frankrijk met grote middelen heeft kunnen kopen.
In de publicatie over tien jaar aankoopbeleid gaat men bij de voorstelling van de aanwinsten per museum steeds kort in op de geschiedenis van het museum en zodoende op het beleid. Dat maakt van dit boek in feite de eerste proeve van synthese van de Noord-Franse museumpolitiek. Wij volgen daarom dan ook de beschrijving per museum, tenminste voor wat betreft de belangrijkste collecties.
| |
Atrecht (Arras)
Museum voor Schone Kunsten
Het ontstaan van het museum van Atrecht houdt rechtstreeks verband, zoals bij zoveel musea in Frankrijk, met de gevolgen van de Revolutie. In 1794 krijgt de niet onverdienstelijke schilder Dominique Doncre een aantal werken aangeboden uit het voormalige bezit van de geestelijkheid en van de (adellijke en andere) uitgewekenen om in een nog op te richten museum in de Sint-Vaastabdij te exposeren. In tegenstelling echter tot vele andere Noord-Franse steden komt daar in dit geval niet veel van terecht; een echt museum komt er pas in 1825. De burgemeester, baron Hautecloque, koopt dan een aantal afgietsels van antieke sculpturen en een verzameling opgezette vogels (een typisch negentiende-eeuws prestigeobject). In het midden van de eeuw is er al een heuse afdeling natuurlijke historie, een afdeling moderne (hedendaagse) schilderkunst, en een zaal met archeologische vondsten afkomstig van opgravingen in de verwoeste kathedraal (gotische beelden) en in Lens (merovingische juwelen). Tijdens de Eerste Wereldoorlog gaat een groot deel van de (niet beschermde) verzameling in vlammen op. Belangrijke legaten tijdens het interbellum (schilderkunst, Oosterse kunst, aardewerk enz.) geven het museum opnieuw aanzien. Tijdens de Tweede Wereldoorlog neemt men de nodige voorzorgen en wordt het gebouw gelukkig nauwelijks beschadigd
| |
| |
zodat men de verzameling daarna kan uitbouwen, vooral op het gebied van de Franse kunst (17de-18de eeuwse en 19de-eeuwse landschappen) en Vlaamse en Hollandse kunst, naast een indrukwekkende collectie porselein en aardewerk uit Doornik en Atrecht.
De recente aanwinsten betreffen dan ook deze verzamelgebieden. Voor de Vlaamse schilderkunst is er een groot doek van Ambrosius Francken (1544-1618), een Vermenigvuldiging van de broden die weliswaar niet gesigneerd is, maar die door J. Foucart aan de kunstenaar, een leerling van Frans Floris, toegeschreven werd. Het werk past goed in de verzameling omdat het een voorbeeld is van het schilderkunstig milieu waarin Rubens (van wie het museum een werk in bezit heeft) opgroeide. Uit de Antwerpse school, maar niet bepaald uit de omgeving van Rubens, is er een Berouwvolle Sint-Pieter, van Geeraard Seghers, een eigenhandige repliek van het schilderij dat in het Hermitage in Sint-Petersburg bewaard wordt.
Het aanbod van Franse zeventiende en achttiende-eeuwse schilderkunst werd versterkt via de aankoop van een groot werk van de weinig bekende Doornikse schilder Michel Bouillon, Jezus bij Martha en Maria, en een trompe-l'oeilschilderij van de nog minder bekende Jean-François de Le Motte, het Kippenhok. In totaal kan het museum zo vier schilderijen tonen van zeventiende-eeuwse Doornikse schilders, wellicht een unicum in Frankrijk. De al tamelijk omvangrijke verzameling werken van Dominique Doncre (Zegerskapele 1743-Atrecht 1820) werd verrijkt met een bloemstuk, Bloementuil in nis. Doncre speelde een belangrijke rol bij het ontstaan van het museum en was een begaafd portrettist.
In Atrecht (en in veel Noord-Franse musea) kan men interessante werken uit de negentiende eeuw ontdekken. En nu de aandacht, ook internationaal, elke dag groeit voor de vele vormen van realisme in die eeuw, krijgen deze zalen steeds meer belangstelling. Via de FRAM kon men een kleine olieverfschets van Corot kopen, Vijver te Saint-Nicolas-lez-Arras, een spontaan geschilderd werk. Het is niet alleen een mooie schets van Corot maar tegelijk een
| |
| |
herinnering aan de tijd die Corot in de streek van Atrecht doorbracht en aan het feit dat hij daar een paar zeer getalenteerde leerlingen had als Desavery en Dutilleux, van wie men veel werk heeft.
| |
Berck
Gemeentemuseum
Het museum van Berck is een van de jongste van de streek; het werd pas in 1979 opgericht met werken die in het stadhuis hingen en met voorwerpen afkomstig uit lokale opgravingen. Een bescheiden begin dus voor een stad die toch omstreeks 1900 een trekpleister voor heel wat schilders is geweest. Manet en Boudin schilderden er ooit het leven van de vissers op het strand. Berck had immers een vissersvloot zonder haven en de scheepjes werden op het strand gesleept, een zeer pittoresk en vrij uniek onderwerp.
Men wil nu een beeld geven van die artistieke en economische activiteit in de periode 1880-1914 aan de hand van schilderijen en etnografische voorwerpen. Dat is geen eenvoudige opgave, want ondertussen zijn de prijzen van de fin-de-sièclegeneratie uit de pan gerezen. De belangrijkse aanwinst is waarschijnlijk een reeks van vijf olieverfschetsen van een vissersprocessie van Charles Roussel (Tourcoing 1861 - Berck-sur-Mer 1936). Het zijn goed geobserveerde, kleine schetsen (ansichtkaartformaat) met een impressionistische toets. De andere aanwinsten zijn een visserstafereel van Francis Tattegrain, een schilder die vooral door historiestukken bekend werd en die in 1915 aan een hartaanval stierf terwijl hij de brand van het belfort van Atrecht schilderde, en daarnaast een groot strandgezicht in blauwe tinten, Attente sur la plage de Berck, een werk van Marius Chambon, dat wachtende vissersvrouwen voorstelt.
Om het museum van Berck aanzien te geven, zal meer nodig zijn dan de aankoop van werken van verdienstelijke, maar lokale kunstenaars. De conservator wijst dan ook terecht op de noodzaak vroeg of laat een ter plaatse geschilderd werk van Boudin te verwerven.
| |
| |
| |
Sint-Winoksbergen (Bergues)
Gemeentemuseum
Tijdens de Revolutie werden haast vijfhonderd werken in Sint-Winoksbergen, een belangrijk administratief centrum tijdens het Ancien Régime, in beslag genomen en opgeslagen in het oude jezuïetencollege. De bewaking moet niet zeer streng geweest zijn, want omstreeks 1800 waren er maar 25 meer over! In de loop van de negentiende eeuw groeide de verzameling langzaam aan en werd ondergebracht in het oude belfort. In 1956 vond het museum een nieuw onderkomen in de Berg van Barmhartigheid. Sint-Winoksbergen heeft een mooie (Vlaamse) verzameling, met hier misschien onverwachte stukken uit andere schildersscholen. De eerste en grootste zorg is niet het aankoopbeleid, maar de restauratie van heel wat werken die momenteel niet kunnen worden tentoongesteld.
De enige aankoop via de FRAM is een tekening van Giovanni Domenico Tiepolo, een Heilige Familie en Sint Jan, die een plaats zal krijgen naast twee andere tekeningen van dezelfde kunstenaar, waarbij een zeer mooi Gevecht van Hercules met Cacus.
| |
Béthune
Regionaal etnologisch museum
Via schenkingen en aankopen - ook op rommelmarkten - kon het Museum voor Volkskunde een verzameling van meer dan 80.000 voorwerpen en documenten in verband met het plattelandsleven en de ambachten verwerven, dank zij de inspanningen van de vereniging van de Vrienden van het Museum van Bethune. Veel heeft men daar echter nog niet van te zien gekregen, omdat het museum sedert 1991 gesloten is en daarvóór slechts een tiental jaren echt toegankelijk was. Het museum wil vanaf 1998 het grote Museum van Volkskunde van het Noord-Franse Gewest zijn. Het is de bedoeling het oudere bestand, dat vooral de materiële cultuur en de ambachten van het platteland illustreert, aan te vullen met
| |
| |
objecten uit het stedelijke leven. Men wil chronologisch tot de huidige periode gaan; het museum koopt dan ook bijvoorbeeld de inboedel van een boerderij of van een gieterij.
Men deed een beroep op het FRAM-fonds voor de aankoop van een rijkversiede tabakspot uit Wimille (bij Boulogne), een stuk uit het midden van de negentiende eeuw, en voor een belangrijke verzameling huiselijke voorwerpen (294 stuks!) voornamelijk afkomstig uit Vlaanderen en Artesië, van de achttiende tot het begin van de twintigste eeuw. Deze verzameling, genoemd naar haar laatste eigenaar, Jacques Hurtrelle, geeft een goed beeld van de dagelijkse gebruiksvoorwerpen in de streek gedurende de twee voorbije eeuwen.
| |
Kales (Calais)
Museum voor Schone Kunsten en Kant
Toen het museum van Calais 104 jaar oud was, in 1940, werd het vrijwel volledig verwoest (gebouw en verzameling) door bombardementen. Zelfs in een streek die vaker geteisterd werd door grote verwoestingen, tijdens twee wereldoorlogen en vele andere daarvoor, kwam dit aan als een even overduidelijk als overbodig bewijs van de kwetsbaarheid van ons cultureel erfgoed. Na de oorlog werd een beleid bepaald met speciale aandacht voor drie verzamelgebieden: Franse en Engelse aquarellen uit het begin van de negentiende eeuw, kant (Calais was een belangrijk productiecentrum) en sculptuur uit de negentiende en twintigste eeuw. Een op het eerste gezicht wat vreemde combinatie, die echter aansluit bij het culturele verleden van Calais en bij de plaats die de stad inneemt als havenstad tussen Parijs en Londen.
Opmerkelijk is de aandacht voor de twintigste-eeuwse kunst, zeker in een provinciemuseum, van omstreeks 1980 af. Maar misschien is dat toch niet zo verbazingwekkend; tenslotte had de gemeenteraad in 1885 besloten voor hét monument over de geschiedenis van de stad een beroep te doen op een jonge beeldhouwer, wat toen zeker niet voor de hand lag. Maar de Burgers van
| |
| |
Calais, het resultaat van die bestelling, bracht zowel de stad als Rodin roem (en nog veel kritiek ook). Zo kon men in 1984 een groot werk van Dubuffet, Paysage du Pas-de-Calais II, aankopen met de hulp van het Fram-fonds. Het ging om een werk dat Dubuffet in 1963 in zijn buitenhuis bij Le Touquet geschilderd had. Andere moderne werken volgden: een abstract werk van Victor Pasmore, een groot en typisch werk op papier van Alechinsky, een doek van Wolf Vostell, een collage van Jan Voss. Nog indrukwekkender zijn de beelden die aangekocht werden. In de eerste plaats een groot staalsculptuur van Anthony Caro met een voor de streek profetische naam Shuttle (1974). Men neemt al lang aan dat Caro de belangrijkste Engelse beeldhouwer is van de generatie na Moore, maar toen het museum van Calais dit werk kocht, bevond zich nog geen enkele sculptuur van hem in een Frans museum! Zijn werk staat er niet alleen, als een curiosum. Het beleid is zeer consequent geweest en er werden ook beelden van zijn leerlingen aangekocht: Barry Flanagan, Bill Woodrow, David Nash en Richard Deacon.
Deze voor een Frans museum al vrij uitzonderlijke collectie werd aangevuld met wat in het jargon van de hedendaagse kunst al historische werken genoemd wordt: beelden uit de tijd van de klassieke modernen, een brons van Jean Fautrier (voor wie in Noord-Frankrijk, bij voorbeeld in Tourcoing, veel belangstelling bestaat), een constructie in ijzerdraad van de minder bekende beeldhouwster Isabella Waldberg, en een constructivistisch werk (1947) van Félix Delmarle (een wat laat werk, als men er rekening mee houdt dat hij al in 1914 deelnam aan de tentoonstelling Cubisme, Orphisme, Futurisme in de Girouxgalerij te Brussel). Naast een kinetische sculptuur van Morellet uit 1965 kocht men een paneel uit 1967 - bijna een vierkante meter mosselen - een typisch product van Marcel Broodthaers.
Het museum kon tenslotte nog vier aquarellen van Louis Francia (1772-1839) kopen, waarvan twee de geboortestad van de kunstenaar tot onderwerp hebben. Op een ervan kan men Francia aan het werk zien in Greenwich Park, in Engeland dus, het land waar hij jarenlang verbleef - en ook zijn vorming kreeg - en zijn eerste
| |
| |
successen behaalde. Francia ijverde voor de oprichting van een museum in Calais; daarvan werd hij net voor zijn dood nog conservator. Belangrijker is de rol die hij speelde in het contact tussen Engelse kunstenaars en Frankrijk.
| |
Kamerijk (Cambrai)
Museum voor Schone Kunsten
Het museum van Kamerijk (Cambrai) werd in 1847 opgericht om te tonen wat er nog overbleef van de zogenaamde ‘saisies revolutionnaires’. Men begon dan ook lokale archeologie, middeleeuwse beelden en hedendaagse kunst te verzamelen. Het museum bezit vooral een aanzienlijke collectie negentiende-eeuwse schilderkunst, voor een deel gekocht in de (Parijse) ‘Salons’, voor een deel in bruikleen van de staat. In 1918 werd het museum verwoest door een bombardement, en van de door de Duitsers in beslag genomen werken kwam niet veel terug. De Franse staat deponeerde daarna een paar waardevolle werken, maar in het interbellum en nog een hele tijd na W.O. II moest Kamerijk (Cambrai) het zelfs zonder conservator doen! Geen ideale situatie voor een stad die ooit zo'n vooraanstaande plaats in de geschiedenis van de oude Nederlanden bekleedde.
In 1991 werd er serieus werk gemaakt van de renovatie van het museum, dat in juli 1994 opnieuw zijn deuren kon openen. De belangrijkste bestanddelen van de verzameling zijn Vlaamse kunst uit de zeventiende eeuw, Franse schilder- en beeldhouwkunst uit de negentiende en begin twintigste eeuw, met speciale aandacht voor figuratieve sculptuur (ook hedendaagse). Er is een aparte afdeling over Fénélon.
Men kocht voor Kamerijk (Cambrai) twee Vlaamse werken uit de zeventiende eeuw: een Christus op weg naar Golgotha van Frans II Francken - een werk afkomstig uit de vroegere verzamelingen Esterhazy en Arenberg - daarnaast een Apostel (of heilige) van de weinig bekende Charles Wautiers, aan wie momenteel slechts vijf werken met zekerheid toegeschreven kunnen worden. Van meer regionaal belang is een charmant werk van een Franse salonschilder
| |
| |
Auguste Herbin, ‘Piano à décor géometrique’, ± 1925, 148 × 128 × 66 cm., Matissemuseum in Le Cateau-Cambrésis.
uit het begin van de negentiende eeuw, Nicolas André Monciau, dat Fénelon brengt een boer zijn koe terug die door de vijand geroofd was voorstelt, een episode uit het leven van Fénelon waarin de barmhartigheid van de bisschop wordt geïllustreerd.
Interessant voor de collectie twintigste-eeuwse figuratieve sculptuur is een bas-reliëf in keramiek, een ontwerp voor de fries van het portaal van de Romaanse Saint-Ayoulkerk te Provins, een delicaat werk van Georges Jeanclos.
| |
Dowaai (Douai)
Musée de la Chartreuse
Het museum van Dowaai (Douai) heeft al twee eeuwen lang een normaal bestaan achter de rug - wat vrij uitzonderlijk is in Noord-Frankrijk - al ging hier ook een aantal stukken verloren
| |
| |
tijdens W.O. II. In de loop van de negentiende eeuw werden heel wat Vlaamse werken geschonken. Men kon ook een Veronese kopen en, omstreeks 1900, een reeks impressionistische en postimpressionistische werken (uitzonderlijk voor een provinciemuseum). Het museum is ondergebracht in het fraai gerestaureerde kartuizerklooster en is zeker een van de mooiste musea in de streek.
Het is niet mogelijk de oude schilderkunst van de Nederlanden te kennen zonder een bezoek aan Dowaai (Douai), waar men in een kapel een reeks werken van de (Haarlemse) Meester van het Manna (ca. 1460-1470) en van Jean Bellegambe, die men soms als een van de laatste Vlaamse primitieven beschouwt. Deze schilder uit Dowaai (Douai) werd immers in Brugge en Antwerpen gevormd en werkte voor de abdijen van de streek en de plaatselijke steden, Douai en Kamerijk. Zijn werk, van hoge kwaliteit, toont een interessant mengsel van vijftiende-eeuwse en vroege maniëristische elementen. Dank zij het Fram-fonds kon men van beide schilders een werk aan de verzameling toevoegen. Rekening houdend met de zeldzaamheid (en het prijsniveau) van dergelijke werken uit die periode kan men hier van echt uitzonderlijke aanwinsten spreken.
De Kruisiging van de Meester van het Manna werd in Parijs aangekocht en hangt nu naast een ander luik van het oorspronkelijke vierluik over de Eucharistie, waarvan een derde bekend luik in het Boymans-van Beuningenmuseum bewaard wordt. Omdat het werd geschilderd volgens de typologie gebruikt in de bekende Biblia Pauperum, vermoedt men dat een Laatste Avondmaal nog ontbreekt.
In Brussel, in de kunsthandel, kon men de hand leggen op een paneel van Jean Bellegambe, dat de Marteling van de H. Barbara voorstelt, en wellicht een deel is van een polyptiek. Het gaat hier om een laat werk dat de reeds indrukwekkende collectie Bellegambes vervolledigt.
Bij de andere aanwinsten: drie stukken zilverwerk, een brons van
| |
| |
Edouard Houssin (een in Dowaai (Douai) geboren negentiendeeeuwse beeldhouwer), een tekening van Jean Simon Barthélemy, en een Huwelijk van de Maagd van Jean-Baptists Deshays kijkt men minder op. Interessanter zijn een nogal pointillistisch werk van Henri-Emond Cross, Côte provençale, le four des Maures (1906), en een portret van de lokale negentiende-eeuwse dichteres Marceline Desbordes-Valmore door Martin Drolling.
| |
Duinkerke (Dunkerque)
Museum voor Schone Kunsten
Het museum voor Schone Kunsten van Duinkerke werd in 1841 opgericht. Het is altijd een dubbel museum geweest, waarin zowel plaats was voor objecten in verband met de havenactiviteit (vooral scheepsmodellen) als voor een interessante kunstverzameling, waarin veel werk van Vlamingen en Nederlanders. Na de Tweede Wereldoorlog werd (in 1946) nog een afdeling toegevoegd over de Slag om Duinkerke.
De aanwinsten gedurende de voorbije tien jaar sluiten nauw aan bij de krachtlijnen van de verzameling: twee werken uit het noorden, van Adrian Key en Jan Quadt, een paar Franse schilderijen uit de zeventiende en achttiende eeuw: een medaillon van Eustache Le Sueur, van Charles de La Fosse, en een portret van hoge kwaliteit van Hyacinthe Rigaud, niet van een van de groten van het hof maar waarschijnlijk van een dienaar, Portret van een jonge neger. Het is ongetwijfeld de mooiste aanwinst van het museum.
Voor de meer maritieme afdeling werd dan nog een groot (zes vierkante meter) doek gekocht van Jean-Baptiste Martin, een leerling van Adam Van der Meulen: een wijds gezicht op de sluis van Mardyck, Inauguration de l'écluse de Mardyck en 1715, een historisch en topografisch belangrijk werk voor Duinkerke.
| |
Havenmuseum
Omdat het Museum voor Schone Kunsten, voor een deel althans,
| |
| |
de functie van een havenmuseum verzorgde, heeft het lang geduurd voor men er in Duinkerke toe kwam een echt haven- of scheepvaartmuseum op te richten. Dat gebeurde pas in 1992, en men kon zodoende meteen een nuttige bestemming geven aan de grote tabaksopslagplaatsen (gebouwd in 1868), die anders voor afbraak bestemd waren. Het museum kreeg dadelijk heel wat giften en legaten van havenarbeiders, van de Kamer voor Koophandel en van bedrijven. Het is de bedoeling de verzameling scheepsmodellen van het Museum voor Schone Kunsten er mettertijd ook een plaats (wellicht heel wat meer plaats) te geven.
De aanwinsten via het FRAM-fonds passen bij de doelstellingen van het museum: het economische en sociale leven in de haven enerzijds en anderzijds de geschiedenis ervan - ook in relatie tot de andere Noordzeehavens - te illustreren. Zo heeft men een gezicht op de haven in 1742 gekocht, drie scheepsportretten en tekeningen van Philippe-Auguste Jeanron en Charles Fouqueray over de marine. Een buitenbeentje is een maquette van een chinese jonk.
| |
Fourmies-Trélon
Ecomuseum
Het in 1981 opgerichte ecomuseum - een soort museum van het volksleven, beter: landleven, in de Avesnoisstreek - heeft slechts mondjesmaat gebruik gemaakt van de mogelijkheden geboden door het FRAM-fonds. Maar dat is niet echt verwonderlijk voor een museum dat juist als taak heeft het verzamelen van gewone gebruiksvoorwerpen en getuigenissen van het dagelijkse leven. De economische conjunctuur in de betreffende periode was zo, dat het mogelijk was voor een appel en een ei de inboedel van verlaten en/of failliete bedrijfjes aan te kopen. Vaak was het aanvaarden van zo'n inboedel al een hele dienst. Van enige serieuze handel, met hoge of topprijzen, was op dat gebied absoluut geen sprake.
Die omstandigheid verklaart mede de hoge vlucht die het ecomuseum genomen heeft: men kan er vandaag heel wat traditionele ateliers, soms zelfs in bedrijf, bekijken (spinnerijen, glasblazerij
| |
| |
Chana Orloff, ‘Portrait de Melle. Ch. Dallies’, 1919, 56 × 38 cm., Grevelingen, Musée du dessin et de l'estampe originale.
enz.). Men heeft wel uit een privé-verzameling vier (vrij kleine, want geschikt voor een kelder of een achterplaatsje) weefgetouwen uit het midden van de negentiende eeuw gekocht, overblijfselen van de thuisnijverheid in de streek.
| |
Grevelingen (Gravelines)
Musée du dessin et de l'estampe originale
Het museum van Grevelingen (Gravelines) werd juist in 1982 opgericht; zijn bestaan valt dus samen met dat van het FRAM-fonds. Dit aparte museum heeft de ambitie een eigen plaats te verwerven - en niet alleen in Frankrijk - op grafisch gebied. Men werkt er dan ook aan de aankoop van het volledige grafische werk van bepaalde kunstenaars, ook al met als doel de publikatie van een oeuvrecatalogus. Men werkt in Grevelingen voor een beperkt en internationaal publiek, zonder evenwel de band met het lokale publiek te verwaarlozen, onder andere via educatieve tentoonstellingen en presentaties.
Grevelingen kon heel wat grafisch werk verwerven - in totaal meer dan 100 stuks - maar voor grafiek ligt het prijsniveau dan ook ver beneden dat van schilderijen. Toch is er een uitzonderlijk
| |
| |
stuk bij dat overal welkom zou zijn: een exemplaar van de Apocalyps van Albrecht Dürer, een van de belangrijkste werken uit de geschiedenis van de grafiek. Het gaat om een exemplaar van de tweede uitgave met Latijnse tekst, uit 1511.
De andere aanwinsten dateren uit de Belle Époque en de twintigste eeuw; het zijn voornamelijk grafische reeksen, minder aparte bladen. Naast een enkel blad van Vallotton, La Rixe, is er een collectie aanwezig van 30 werken van Jean-Emile Laboureur, waarbij het befaamde album Images de l'arrière uit 1918, waarin de kunstenaar in tien houtsneden zijn ervaringen en indrukken achter het front weergeeft. Verder kocht men werk van Jacques Villon, Chana Orloff, Henri Michaux, Wolfgang Wols, Camille Bryen, François Morellet, Georg Baselitz, Richard Serra, Rolf Iseli, Nocola de Maria en een paar verzamelmappen. Zonder twijfel een indrukwekkende lijst aanwinsten.
| |
Hazebroek (Hazebrouck)
Gemeentemuseum
Het museum van Hazebroek is in het begin van de twintigste eeuw ontstaan, in 1911, in vier zalen van het stadhuis. Eén zaal omvatte een oud Vlaams interieur. Er waren veel Vlaamse schilderijen maar ook een verzameling schelpen, Romeinse munten enz. Tijdens W.O.I. werd de collectie verhuisd, wat niet zonder schade gebeurde. In 1927 werd het museum opnieuw opengesteld, nu in het augustijnenklooster. Tijdens W.O. II werd de verzameling in veiligheid gebracht in een kasteel in Bretagne, ook nu niet zonder schade. Daarna duurde het tot 1980 eer het museum de nodige aandacht en zorg kreeg. Dat resulteerde in een aantal legaten, en kunstwerken voor het klooster. De nadruk ligt nu op de Vlaamse en Hollandse (religieuze) schilderkunst, vooral uit de zeventiende eeuw.
Op het gebied van de aankoop van zeventiende-eeuwse kunst uit onze gewesten spant Hazebroek, in Noord-Frankrijk, dan ook de kroon. Men kocht werk van Kerstiaen de Keuninck (een Land- | |
| |
schap met brand), Frans II Francken (Ontvoering van de Sabijnse maagden), Pieter Franz de Grebber (een Herderin), Jan van de Venne (Doornenkroning), David II Teniers, de jonge (Op weg naar de markt), en een Aanbidding van de herders van Jan Thomas.
| |
Le Cateau-Cambrésis
Matissemuseum
Het Matissemuseum behoort ook tot de recente, naoorlogse musea, maar het is niet, als vele andere, gegroeid uit een lokaal initiatief of uit de samenwerking van een aantal verzamelaars. Matisse zelf heeft zijn museum daar gewild, in zijn geboortestad; daarvoor heeft hij in 1952 een aantal werken geschonken, die aanvankelijk in het stadhuis geëxposeerd werden. In 1982 werd het museum naar het nabije Fénelonpaleis (de oude beschoppelijke residentie) overgebracht. In de voorbije tien jaar ontwikkelde het museum een dynamisch beleid en werd de verzameling aanzienlijk uitgebreid, ook met het werk van andere kunstenaars uit de streek, vooral van Auguste Herbin.
Van Herbin kon men een mooi Bouquet de Chrysanthèmes kopen uit 1905, een werk dat in het ‘Salon des Indépendants’ van 1907 geëxposeerd werd naast het werk van Matisse en dat dus zeker een plaats in zijn museum verdient! Men kocht ook een later maar nog figuratief werk uit 1925, Sentier sur la colline Sainte-Croix à Cassis. Meer spectaculair is een door Herbin geometrisch-abstract beschilderde piano uit 1925, met twee op dezelfde manier versierde krukjes, een van de pronkstukken van het museum. De Herbinverzameling werd nog verrijkt met een vijftal tekeningen die in de jaren na 1945 ontstaan zijn.
Werk van Matisse kopen lag niet zo voor de hand en toch wist men in het bezit te komen van een uitzonderlijk werk, Femme à la Gandoura bleue, zijn laatste doek dat nog tot stand kwam na het afsluiten van zijn kapeldecoratie. Dit werk uit de slotperiode van zijn loopbaan heeft nu een waardige plaats gevonden in het museum, waar zoveel herinnert aan zijn jeugd.
| |
| |
| |
Rijsel (Lille)
Museum voor Schone Kunsten
Al is het Museum voor Schone Kunsten van Rijsel recentelijk alleen in het nieuws gekomen wegens verbouwingen en prestigetentoonstellingen in het buitenland (Londen, New York, Keulen, Kortrijk), dan betekent dat niet dat er geen aandacht meer was voor de uitbreiding van de al zo rijke verzameling. In de voorbije tien jaar kon men belangrijke werken aanschaffen voor de verschillende afdelingen. De al zeer goed gevulde Vlaamse zalen kregen er een Simon de Vos (Marteling van Sint-Filips) bij.
Meer aandacht ging er naar de lacunes in de Hollandse schilderkunst: die werd verrijkt met een mansportret van Gerard Ter Borch, een mythologisch tafereel, Paris en Genone, van Reyer Jacobsz. van Blommendael, en een buitengewoon, zij het anoniem schilderij, in caravaggistische stijl, dat een Zelfmoordtafereel voorstelt. De noordelijke scholen, zoals men in Frankrijk de Nederlandse schilderkunst blijft noemen, kregen er dus een paar waardevolle stukken bij.
De meest besproken aanwinst was echter een werk van Jean-Baptiste Siméon Chardin, Les apprêts d'un déjeuner, ook Le gobelet d'argent genoemd. Dit zeer dure werk kon slechts met vereende krachten, een speciale interventie van FRAM, stadsbestuur en publiek, verworven worden, onder grote mediabelangstelling. Chardin was een belangrijke lacune in de achttiende-eeuwse verzameling van het museum en het werk sluit perfect aan bij de reeds aanwezige stillevens als de grote Vanitas van Pieter Boel, een Vlaamse schilder bij wie Chardin herhaaldelijk inspiratie vond. Daarnaast kocht men nog een portret, Portrait d'un contrôleur des guerres, van Jean-Baptiste Oudry, die misschien meer gewaardeerd wordt als schilder van jachttaferelen en -stillevens.
De afdeling beeldhouwkunst werd uitgebreid met drie Vlaamse terracotta's van de Mechelse beeldhouwer Rombaut Pauwels, ook bekend als Pauli. Men kocht bovendien nog een mooi versierde
| |
| |
plaat in aardewerk (Rijsel, 17de eeuw) en een achttiende-eeuwse console in verguld metaal, een letterlijk buitengewoon werk van Philippe Etienne Dewarlez.
| |
Musée Hospice Comtesse
In de betreffende periode is het Hospice-Comtessemuseum het voorwerp geweest van een heuse omwenteling. Het heeft immers een nieuwe en logische plaats gekregen in het Rijselse museumplan. Voortaan zal het museum onderdak bieden aan kunstwerken uit de oude Nederlanden tijdens de periode van Filips de Schone tot de Franse Revolutie, en tegelijkertijd het museum zijn van de negen eeuwen Vlaamse en Nederlandse stadsgeschiedenis (van de elfde tot de twintigste eeuw).
Deze veranderingen hebben een rem gezet op de aankooppolitiek van het museum in die periode. Maar wellicht komt er weleens ruimte voor een inhaalbeweging. De enige aankoop is een wandtapijt uit een Rijsels atelier, een werk van Guillaume Werniers, De handelaars verjaagd uit de tempel, uit 1737. Het werk werd aangekocht in de Verenigde Staten. Er bevonden zich al een paar fragmenten en stukken uit dezelfde reeks in Noord-Frankrijk.
| |
Roubaix
Museum voor Kunst en Industrie
Het museum van Roubaix is niet zo oud, maar het heeft een bewogen geschiedenis waarin - voor één keer - de wereldoorlogen niet de boeman zijn. In 1835 werd er al een industriemuseum opgericht, in de eerste plaats om een staalkaart van de lokale textielproductie te kunnen tonen. In de loop van de negentiende eeuw kwamen daar langzamerhand schilderijen, beelden, aardewerk, foto's en boeken bij. In 1924 bracht de schenking van Henri Selosse werken van Ingres, Monticelli, Stevens, Berchem, Horemans, Fantin-Latour, Gérôme, Weeks, Cogghe enz. in het museum. Men kocht ook grote Sèvresvazen afkomstig van de Wereldtentoonstellingen. In 1940 sloot dit museum zijn deuren en
| |
| |
bijna een halve eeuw lang keek vrijwel niemand er nog naar om! Heel wat werken verdwenen of raakten beschadigd door gebrek aan zorg.
In 1924 schonk een bekende schilder uit Roubaix, Jean-Joseph Weerts, drie jaar voor zijn dood, 64 werken aan zijn vaderstad. Zij werden tentoongesteld in een zaal in het reusachtige stadhuis. Die werken bleven tenminste bewaard.
In 1990 werden de twee verzamelingen samengebracht met als doel een nieuw, echt museum te vormen, en er werd ook een conservator aangesteld. Zo kon men in een paar tentoonstellingen delen van de verzameling en het werk van belangrijke kunstenaars uit Roubaix (waarbij Weerts en Cogghe) tonen en werd er langzamerhand een beleid uitgestippeld gericht op drie verzamelgebieden: de negentiende eeuw, de verzameling stoffen (en textielontwerpen) en Sèvres en faience. Opmerkelijk is, dat men in Roubaix ook een aardige collectie zeventiende-eeuwse Vlaamse en Nederlandse kunst bewaart.
De aankopen via het FRAM-fonds betroffen een collectie van een (nu) weinig bekende figuratieve kunstenaar uit de jaren '30, Robert Pougheon, en een bronzen groep van Théodore Rivière, De Hunnen of Attila en zijn horde, een verbazend historisch-realistisch werk uit 1897, dat, enigermate toch, aansluit bij de in het museum al aanwezige oriëntalistische werken.
| |
Saint-Amand-Les-Eaux
Gemeentemuseum
Ter gelegenheid van de aankoop van een grote verzameling faience uit lokale ateliers besloot de gemeente meteen, in 1949, een museum te openen in de kolossale kerktoren van de verdwenen abdij, die als door een wonder de stormen van revolutie en oorlogen had overleefd.
De verzameling werd langzaam aan uitgebouwd op twee gebieden: de lokale faienceproductie (van de 18de tot de 20ste eeuw) en
| |
| |
de kunstwerken uit de abdij, met name de religieuze sculptuur (de rijke schat aan middeleeuwse handschriften wordt in de stadsbibliotheek van Valenciennes bewaard).
Met de hulp van het FRAM-fonds werd de verzameling in aanzienlijke mate uitgebreid met representatieve stukken, die een kleine geschiedenis van de Vlaamse beeldhouwkunst vormen. Er is immers een houten Sint-Jan de doper van omstreeks 1500, een Bewening van Christus in albast, een fragment van een nog niet geïdentificeerd doksaal uit het begin van de zeventiende eeuw, een prachtige vroeg-barokke Maagd met het kind, eveneens van een anonieme beeldhouwer uit dezelfde periode en tenslotte uit de achttiende eeuw een Engel in meditatie over het kruis, van Jan Pieter van Baurscheit, de oude, uit Antwerpen, en twee terracotta's (Kain en Abel en de Bekering van Paulus) van de hofbeeldhouwer van Karel van Lotheringen, Laurent Delvaux. Twee werken van Walter Pompe, een achttiende-eeuws beeldhouwer uit Antwerpen, sluiten deze verzameling Vlaamse beeldhouwkunst door de eeuwen heen af.
Naast een aantal historische faiencestukken en een hedendaagse keramieksculptuur van Elisabeth Joulia - de andere collectie van het museum - werden nog twee schilderijen aangekocht, een Kalvarie van een anonieme schilder uit de omgeving van Francken II ‘Meester van de Kruisigingen’ genoemd, en het Maal te Emmaus, van de Utrechtse schilder Abraham van der Schoor.
Weinig Noord-Franse musea zijn erin geslaagd op zo'n overtuigende manier hun verzameling met de hulp van het FRAM uit te breiden als het gemeentemuseum van Sint-Amands.
| |
Sint-Omaars (Saint-Omer)
Musée de l'hôtel Sandelin
Het museum van Sint-Omaars is een van de oudste in Noord-Frankrijk, het bestaat al sedert 1829. In 1904 kon men het mooie achttiende-eeuwse hôtel particulier betrekken, waar het nu nog
| |
| |
altijd gevestigd is. De serie fraai ingerichte salons spreken bijzonder tot de verbeelding. De verzameling is zeer rijk aan middeleeuwse stukken (afkomstig uit de Sint-Bertijnsabdij), aan Vlaamse en Hollandse schilderkunst, Franse schilderkunst uit de zeventiende en achttiende eeuw, en aan aardewerk. Men bewaart er 4000 stuks aardewerk uit vele perioden, waarbij zich een uitzonderlijke verzameling van 750 stukken Delfts aardewerk bevindt. Er is ook een Vlaamse keuken.
Men heeft de verzameling aardewerk vooral aangevuld met stukken uit lokale en regionale ateliers, uit Brussel (een vaas met de afbeelding van het stadhuis van Leuven) en Doornik, uit Oost-Frankrijk (Lunéville, Niderviller), maar ook uit Delft en Castelli. Er werd maar één schilderij gekocht, een ‘grisaille’ van Boilly, van wie het museum al een hele reeks werken bezit.
| |
Tourcoing
Museum voor Schone Kunsten
In 1865 begon men in Tourcoing met het aanleggen van een verzameling, het aanvaarden van giften, bruiklenen van de staat enz. Dat leidde in 1888 tot de opening van een museum dat pas na W.O. II een dynamisch bestaan zou kennen. Naast de negentiende-eeuwse werken (mooie voorbeelden van de Salonkunst) vindt men er - in Noord-Frankrijk haast onvermijdelijk - een degelijke verzameling Vlamingen en Hollanders, en daarnaast opmerkelijk veel twintigste-eeuwse kunst. Tourcoing is onder de al wat oudere musea in de streek zeker een van de meest vooruitstrevende.
In het aankoopbeleid, met de steun van het FRAM-fonds, komen alle afdelingen van het museum aan bod, maar de nadruk ligt toch duidelijk op de twintigste eeuw, in het bijzonder op de hedendaagse kunst.
Uit de zeventiende eeuw kocht men een werk van Michel Bouillon, een schilder uit Doornik van wie ook het museum van Atrecht een werk in zijn bezit heeft, en verder een bloemenkrans
| |
| |
Jean Fautrier, ‘Portret van mijn congiërge’, 1922, Tourcoing, Museum voor Schone Kunsten.
van Daniel Seghers en Erasmus II Quellinus, een caravaggistisch werk dat J. Foucart toegeschreven heeft aan de Antwerpenaar Theodoor Rombouts, en een ets van Rembrandt.
De eerste moderne aanwinst is een Portret van mijn conciërge van Jean Fautrier, een tamelijk vroeg (1922) en prachtig werk, dat sedertdien in hoge mate heeft bijgedragen tot de bekendheid van het museum van Tourcoing. In haar beschrijving onderstreept Evelyne-Dorothée Allemand de verwantschap met werken van Dix en Permeke uit die jaren.
De latere aanwinsten zijn werkelijk hedendaags, met werk van Martin Barré (aan wie ook een tentoonstelling gewijd werd), Antonio Semeraro, Christian Bonnefoi en Eugène Leroy - de grote reputatie in het noorden, samen met Eugène Dodeigne, van wie een paar tekeningen gekocht werden. Er werd ook ruimte gemaakt voor monumentale werken, een Wall drawing (659) van Sol Le Wit en grote glazen panelen van Matt Mullican.
Men kan zeggen dat het FRAM-fonds voor het museum van Tourcoing zeer nuttig is geweest bij het uitbouwen van een eigen profiel.
| |
| |
| |
Valencijn (Valenciennes)
Museum voor Schone Kunsten
Het museum van Valencijn (Valenciennes), een van de oudste en rijkste van de streek, heeft vreemd genoeg slechts twee werken aangekocht via het FRAM-fonds.
Het gaat om een verzameling etsen in twee delen (met in totaal meer dan 200 bladen), bekend als Le recueil de Valenciennes, samengesteld door de beroemde verzamelaar Lucien Tissot-Dupont. Het betreft uitsluitend etsen naar Antoine Watteau. Men vindt er niet alleen zeer zeldzame stukken, soms unica, maar ook bijzonder populaire bladen. Dat alles maakt dat deze aanwinst het Watteaufonds van het museum, dat totnogtoe bestond uit een paar tekeningen en twee schilderijen, in aanzienlijke mate uitgebreid heeft. Dit album is immers uiterst interessant voor de studie en de verspreiding van het werk van de beroemdste schilder die ooit in Valenciennes geboren werd, in 1684 - of misschien wel in 1676, zoals blijkt uit sommige archiefstukken.
De andere aanwinst is het werk van een zeventiende-eeuwse Franse schilder die lange tijd in Rome werkte in de kring van de zogenaamde Bamboccanti: Sébastien Bourdon. Het stelt een groep bedelaars voor naast een kalkoven, een charmant maar ook wat melancholisch werk, waaruit al iets spreekt van een echte sociale bewogenheid.
Het museum van Valenciennes is recentelijk volledig gerestaureerd en omgebouwd.
De eerste zorg van de conservator zal dan ook zijn uitgegaan naar het welslagen van die veranderingen, eerder dan naar het aanvullen van een toch al zeer rijke verzameling. Misschien ligt daar de verklaring voor het kleine aantal aankopen (al blijken dat wel veel werken te zijn).
| |
| |
| |
Villeneuve d'Ascq
Musée d'art moderne
Het spectaculaire Museum voor Moderne Kunst te Villeneuve d'Ascq is een van de meest recente museumcreaties in de streek. Het dankt zijn bestaan hoofdzakelijk aan een schenking, de Donation Masurel.
De uitbouw van de verzameling hangt daar natuurlijk mee samen. Nu ligt het betreffende verzamelgebied, de klassieke modernen, dicht bij de top van de markt en het is dus niet bepaald gunstig, zelfs met grote middelen, werk uit die periode (dat naast de verzameling van Masurel kan geplaatst worden) te verwerven. Er is dan ook maar één aanwinst uit die tijd, een Stilleven, kruik, glas, potten en peer van André Derain.
Net als Tourcoing kocht het M.A.M. werk van Eugène Leroy, maar liefst vier werken uit het begin van de jaren tachtig, een Zelfportret, Landschap en Figuur, Annemie, de Hemel gaat open. Wellicht om het historisch overzicht van de moderne schilderkunst in het museum uit te breiden, werd nog een (zwarte) Soulages, een Georges Mathieu, een François Dufrêne en een nachtschilderij van Titus-Carmel aangekocht.
Op het gebied van de beeldhouwkunst is de collectie met de volgende werken verrijkt: een reliëf van Henri Laurens (over wie het museum ook een grote retrospectieve produceerde), een beeld van Barry Flanagan, en een grote minimalconstructie - voor de tuin - van Jean-Gabriel Coignet.
Men kan niet echt zeggen dat deze aanwinsten het gezicht van het museum gewijzigd hebben of er een nieuwe dimensie aan hebben toegevoegd.
| |
Besluit
Men kan er niet omheen: het ter beschikking stellen van nieuwe
| |
| |
fondsen door de staat en door het gewest heeft een uiterst positieve weerslag gehad op het aankoopbeleid van de Noord-Franse musea. Het ene museum heeft misschien wat meer gekregen (of gevraagd) dan het andere, maar alle musea hebben een beleid gevoerd dat - alsof het hier een wedstrijd in gezond verstand betrof - nauw aansloot bij de krachtlijnen van de eigen verzameling. De mogelijkheden van de markt werden wellicht ten volle benut, zonder - op de Chardin voor het Museum voor Schone Kunsten van Rijsel na - groot vertoon. Het is bemoedigend voor de liefhebbers van Vlaamse en Hollandse kunst dat een hele reeks dichtbij gelegen musea op dit gebied een actief beleid voert. Dit schept heel wat mogelijkheden voor contact en uitwisseling. Het is ook opvallend hoe men op plaatsen waar dat misschien op het eerste gezicht niet zo voor de hand ligt, moderne en hedendaagse kunst koopt en toont. De belangstelling voor het verleden belet die musea zeker niet vertrouwen te hebben in het heden en de toekomst.
Men voelt in de publicatie van de ‘Association des conservateurs des musées du Nord-Pas-de-Calais’, Dix ans d'acquisitions du F.R.A.M. de la région Nord-Pas-de-Calais, dan ook een (zeer) terechte trots op het resultaat, dat voor een deel ook een gevolg is van een goede samenwerking en verstandhouding tussen de musea onderling. Men wacht in Noord-Frankrijk nu op de heropening van een paar grote musea. Maar in afwachting is het toch goed nieuws voor het hele publiek dat er voor de vele kleinere musea iets gedaan werd, en dat er ook daar iets nieuws en waardevols te ontdekken valt.
| |
Bibliografie:
Dix ans d'acquisitions du F.R.A.M. de la région Nord-Pas-de-Calais, 1982-1992, Fonds Régional d'Acquisition pour les Musées, Lille, 1994, 318 p.
| |
Résumé:
La publication par l'Association des conservateurs des musées du Nord-Pas-de-Calais de Dix ans d'acquisitions du F.R.A.M. (Fonds régional d'acquisition pour
| |
| |
les musées) permet un bilan impressionnant des achats de 22 musées de 1982 à 1992. Pour recourir au FRAM, deux critères: qualité intrinsèque de l'oeuvre et cohérence avec le fonds propre.
L'ouvrage présente aussi chaque musée et constitue de ce fait un premier essai sur la politique muséale régionale.
| |
Arras: le musée des Beaux-Arts.
Sections histoire naturelle, peinture moderne et pièces de fouilles (statues gothiques de la cathédrale, joyaux mérovingiens de Lens). Art français des XVIIe et XVIIIe siècles et art flamand et hollandais. Collection de porcelaine et de faïence de Tournai et d'Arras. Achats: La multiplication des pains d'Ambrosius Francken (1544-1618); Saint-Pierre repentant de Gérard Seghers; Jésus chez Marthe et Marie du Tournaisien Michel Bouillon (XVIIe siècle), Le poulailler de Jean-François de Le Motte; Bouquet dans une niche de Dominique Doncre (+ Arras 1820); via le FRAM, une esquisse de Corot, Le vivier à Saint-Nicolas-lez-Arras.
| |
Berck: musée municipal.
Il est né en 1979 de toiles de l'hôtel de ville et de fouilles locales dans cette ville aux flobarts fréquentée par Manet et Boudin. Il se propose d'évoquer la période 1881-1914. Achats: 5 esquisses de Charles Roussel (1861-1936); Pêche aux cordes, le cueillage du merlon de Francis Tattegrain; Attente sur la plage de Berck de Marius Chambon.
| |
Bergues: musée municipal.
Occupant le Mont de piété, il possède une belle collection flamande et se préoccupe surtout de restauration. Achat: Sainte famille et saint Jean, dessin de Giovanni Domenico Tiepolo dont il a déjà 2 oeuvres.
| |
Béthune: musée ethnologique régional.
Veut devenir en 1998 le grand musée ethnologique du Nord de la France. Achats: tabatière XIXe de Wimille; collection Jacques Hurtrelle de 294 objets domestiques de Flandre et d'Artois (XVIIIe à début XXe).
| |
Calais: musée des Beaux-Arts et de la Dentelle.
Quasiment détruit par les guerres, vise l'achat d'aquarelles françaises du début du XIXe, de dentelle et de sculptures des XIXe et XXe. Achats: Paysage du Pas-de-Calais II de Dubuffet (1963); oeuvres de Victor Pasmore, Alechinsky, Wolf Vostell et Jan Voss; Shuttle (1974), sculpture d'acier d'Anthony Caro et oeuvres de ses élèves; sculptures de Jean Fautrier, Isabella Waldberg (1947), Félix Delmarle, Morellet; panneau (1967) de Marcel Broodthaers; 4 aquarelles de Louis Francia.
| |
| |
| |
Cambrai: musée des Beaux-Arts.
Réouvert en 1994. Art flamand du XVIIe, peinture et sculpture françaises des XIXe et début XXe Section Fénelon.
Achats: Le Christ en route pour le Golgotha de Frans II Francken; Apôtre de Charles Wautiers; Fénelon ramène à un paysan sa vache qui lui a été enlevée par les ennemis de Nicolas André Monciau.
| |
Douai: musée de la Chartreuse.
Possède des oeuvres flamandes, une Veronese et une série d'impressionnistes et postimpressionnistes. Achats: ajout à la collection Maître de la Manne (vers 1460-1470) d'une Crucifixion et à celle de Jean Bellegambe d'un Martyre de sainte Barbara; trois argenteries; bronze d'Édouard Houssin; dessin de Jean-Simon Barthélemy; Mariage de la Vierge de Jean-Baptiste Deshays; Côte provençale, le four des Maures d'Henri-Edmond Cross; portrait de Marceline Desbordes-Valmore par Martin Drolling.
| |
Dunkerque: musée des Beaux-Arts.
Créé en 1841, riche de Flamands et de Hollandais, il dispose d'une section Bataille de Dunkerque. Achats: un Adrian Key et un Jan Quadt; médaillon d'Eustache Le Sueur, de Charles de La Fosse et Portrait de jeune nègre d'Hyacinthe Rigaud; Inauguration de l'écluse de Mardyck en 1715 de Jean-Baptiste Martin.
| |
Musée du port.
Établi dans l'ancien entrepôt des tabacs, il est consacré à la vie portuaire. Achats: Vue du port en 1742; vues de navires de Philippe-Auguste Jeanron et Charles Fouqueray; Maquette de jonque chinoise.
| |
Fourmies-Trélon: Écomusée.
Fondé en 1981, il a recueilli ustensiles, outils et machines. Achats: 4 petits métiers à tisser à domicile (XIXe).
| |
Gravelines: musée du dessin et de l'estampe originale.
Créé en 1982, veut regrouper des oeuvres graphiques. Achats: une centaine de pièces dont une Apocalypse d'Albrecht Dürer, des oeuvres de la Belle Époque et du XXe. La Rixe de Valloton, 30 oeuvres de Jean-Émile Laboureur, dont le fameux Images de l'arrière (1918), etc...
| |
| |
| |
Hazebrouck: musée municipal.
Depuis 1927 dans le Couvent des Augustins, il met l'accent sur la peinture religieuse flamande et hollandaise surtout du XVIe siècle. D'où les achats: Paysage avec incendie de Kerstiaen de Keuninck, L'enlèvement des Sabines de Frans II Francken, Bergère de Pieter Franz de Grebber, Couronnement d'épines de Jan van de Venne, Le marché à faire de David II Teniers le Jeune, Adoration des bergers de Jan Thomas.
| |
Le Cateau-Cambrésis: musée Matisse.
Né de dons du peintre à sa ville natale, il est établie dans le palais Fénelon. Achats: Bouquet de Chrysanthèmes d'Auguste Herbin, Sentier sur la colline Sainte-Croix à Cassis; Femme à la gandoura bleue de Matisse.
| |
Lille: Musée des Beaux-Arts.
En restauration. Riches collections flamandes et néerlandaises. Achats: Martyre de saint Philippe de Simon de Vos; Portrait d'homme de Gerard Ter Borch; Paris et Oenone de Reyer Jacobsz. van Blommendael; Scène de suicide dans le style du Caravage; Les apprêts d'un déjeuner de Baptiste Siméon Chardin; Portrait d'un contrôleur des guerres de Jean-Baptiste Oudry; terres cuites de Rombaut Pauwels; faïence XVIIe; console XVIIIe; console XVIIIe d'Étienne Dewarlez
| |
Lille: musée de l'Hospice Comtesse.
Dédié dorénavant à la période qui va de Philippe le Beau à la Révolution française. Achat: tapisserie de Guillaume Werniers (1737), Les marchands chassés du temple.
| |
Roubaix: musée des arts et de l'industrie.
Consacré d'abord à l'industrie locale, réçut en 1924 64 toiles du local Jean-Joseph Weerts. Achats: collection d'un figuratif des années 30, Robert Pougheon; Les Huns ou Attila et sa horde, bronze de Théodore Rivière.
| |
Saint-Amand-Les-Eaux: musée communal.
Rassemble faïence locale et sculptures de l'abbaye. Achats: pièces représentatives de l'histoire de la sculpture flamande; faïences; Calvaire du Maître de la crucifixion; Le repas d'Emmaüs d'Abraham van der Schoor.
| |
Saint-Omer: musée de l'hôtel Sandelin.
Toiles de l'abbaye de Saint-Bertin, des XVIIe et XVIIIe français, 4000 faïences dont 750 Delft. Achats: faïences; une grisaille pour compléter la collection Boilly.
| |
| |
| |
Tourcoing: musée des Beaux-Arts.
Très dynamique, il possède des Flamands et des Hollandais et beaucoup de toiles du XXe. Achats: un Michel Bouillon; couronne de fleurs de Daniel Seghers et Erasmus II Quellinus; un Théodore Rombouts; eau-forte de Rembrandt; Portrait de ma concierge de Jean Fautrier (1922); oeuvres de Martin Barré, Antonio Semeraro, Christian Bonnefoi, Eugène Leroy, Eugène Dodeigne, Wall drawing de Sol Le Wit et panneaux de verre de Matt Mullican.
| |
Valenciennes: musée des Beaux-Arts.
Un des plus anciens et des plus riches de la région; Achats: collection d'eauxfortes Le recueil de Valenciennes d'après Antoine Watteau; mendiants de Sébastien Bourdon.
| |
Villeneuve d'Ascq: musée d'art moderne.
Né de la donation Masurel, il est dédié aux classiques modernes. Achats: Nature morte, cruche, verre, pots et poire d'André Derain; 4 oeuvres d'Eugène Leroy, un Georges Mathieu, un François Dufrêne et un Titus-Carmel; Relief d'Henri Laurens; sculpture de Barry Flanagan; ‘minimal construction’ de Jean-Gabriel Coignet.
(Résumé par Jacques Fermaut)
|
|