| |
| |
| |
De schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk. De streektaal van Lederzele en omgeving, door A. Lagatie in de enquête Willems (1885-86)
Lexicon ● 15
C. Moeyaert
Inspecteur Nederlands Ieper (B)
| |
De enquête Willems
(handschriften in de bibliotheek van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde in Gent). Van de vijftien Frans-Vlaamse deelnemers aan die dialect-enquête blijkt Athanase Lagatie, pastoor van Lederzele zowat de nauwkeurigste en taalgevoeligste te zijn. Die enquête handelt niet alleen over de meeste woordsoorten, maar ook over meervoud, trappen van vergelijking, verkleinvormen, verbuiging en vervoeging met zoveel mogelijk fonetische weergave. Het spreekt vanzelf dat de Frans-Vlaamse deelnemers vooral met dat laatste nogal wat last hadden en dat de antwoorden met veel omzichtigheid benaderd moeten worden.Ga naar eindnoot(1)
| |
Athanase Lagatie
Athanase Frédéric Henri Lagatie werd op 13 oktober 1836 in Herzele geboren als zoon van Frédéric en Reine Victoire Bustreel, landbouwers.Ga naar eindnoot(2) Hoe Vlaams het gezin was blijkt uit het Nederlandse bidprentje gemaakt bij de dood van z'n vader: ‘Bid voor de ziel van Heervader Fredericus Lagatie, wedewaer van Vrouwmoeder Regina Bustreel’ (24 november 1893).Ga naar eindnoot(3) Na z'n priesterwijding werd hij in 1859 leraar aan het Klein-Seminarie in Hazebroek en was er econoom van 1871 tot 1883. Dat jaar werd hij pastoor in Lederzele. Daarna van 1892 tot 1896 pastoor in Loberge en van 1896 tot 1921 pastoor op de Sint-Nikolaasparochie in Klein-Sinten. Hij was er ook onderdeken. In 1921 is hij op rust gesteld en verblijft vanaf 1923 in het Maison Saint-Louis in Kassel. In 1929 viert hij nog als kanunnik z'n jubileum van zeventig jaar priester en sterft in Kassel op 2 november 1931. Hij ligt in Klein-Sinten begraven.Ga naar eindnoot(4) Priester Jules Lemire krijgt van A. Lagatie als pastoor van Lederzele
heel wat informatie over de vroegere Nederlandse schoolboeken in Frans-Vlaanderen en andere Vlaamse gebruiken.Ga naar eindnoot(5)
| |
| |
| |
Taal.
Zoals de andere Frans-Vlaamse deelnemers aan de enquête gebruikt Lagatie normaal de spelling van Des Roches (o.m. Nederduytsch-Fransch Woordenboek, Antwerpen 1812), maar hij slaagt er vrij goed in om de plaatselijke uitspraak soms heel fijn weer te geven, b.v. voor slang: ‘slaï(n)je. Toch moeten we er rekening mee houden dat b.v. de y in gesloten lettergreep toch als een korte vrije i uitgesproken moet worden, b.v. hynkele’. Dat is niet het geval in de uitgang -lyk (‘lik’). De uy moet ook als vrije u klinken. De sch op het eind van een woord stelt een sj voor zoals in marasch. Lagatie spelt eh voor het onbepaald lidwoord een als de n niet gehoord wordt, alsook voor het voorvoegsel van het voltooid deelwoord, b.v. eh spoolt (gespoeld).
| |
Enkele typische uitspraakvormen:
De gedekte e van het Nederlands of het algemeen Westvlaams klinkt als a in: allende (ellende), bard (bord, berd in Wvl.), dartiene (dertien), dartig (dertig), dasche (dorsen, Wvl desschen), matsenaere (metselaar), tarre (teer, Wvl terre), varre (ver), vasch (vers, Wvl vesch).
Opvallend is ook dat -oel soms -ool wordt, kool (koel) zoals in pool (poel), spole (spoelen), stool (stoel), verkole (verkoelen)...
| |
Meervoud van zelfstandige naamw. op -s.
Die meervoudsvorm is al frequent in het westelijk Westvlaams om Poperinge en Veurne. We laten er hier een honderdtal in alfabetische orde volgen uit het Lederzeels met het Nederlands tussen haakjes. Het nummer verwijst naar het blad van de enquête-antwoorden.
bans, 6 (banden), beerhons, 14 (beren), blaezebalgs, 9 (blaasbalgen), bloks, 11 (blokken), boekebooms/boms, 10 (beuken), boks, 11 (bokken), borreels, 13 (tomen), boms, 13 (bomen), boweels, 12 (bundels), brils, 12 (brillen), buyks, 11 (buiken), deegers, 11 (degens), drooms, 13 (dromen), duyks, 9 (hertogen), dweils, 12 (dweilen), elsens, 13 (elzen/priemen), fassoens, 14 (vormen), haers, 13 (haeren), heks, 10 (hekken), hemmes, 6 (hemden), hons 6 (honden), kaffors, 17 (schoorstenen), kams, 13 (kammen), kaps, 15 (houwen), katsebols, 11 (kaatsballen), keirns, 12 (karnen), keers, 18 (keren), keuns, 11 (konijnen), kieks, 14 (kippen), kins, 13 (kinnen), knegts, 8 (knechts), knols, 7 (halve Walen), kolhoves, 17 (tuinen), koolbaks, 10 (koolbakken), (anders bak-bakken), kools, 12 (kolen: planten), kots, 7 (kotten), kraegs, 17 (kragen), kraeyebeks, 10 (nijptangen), kruls, 12 (krullen), leuns, 13 (slechte messen), meessens, 8 (meisjes, Hazebroek), messens, 15 (messen), messins, 15 (mesthopen), moors, 15 (waterketels), mull'zeils, 12 (molenzeilen), overschots, 7 (overschotten), n'oms, 13 (ooms), paauws, 17 (pauwen), paks, 10 (ook: pakken), palmtaks, 13 (palmtakken), pans, 13 (jaspanden), pins, 14 (pinnen of petkleppen), pits, 12 (putten), ploefs, 9 (ploegen) plooys, 4 (plooien of vouwen; kae ploois = kreuken), poks, 10 (pokken), pools, 12 (poelen), porret staels (losjes prei), pots, 7 (potten), pyls, 13 (pijlen), rams, 12 (rammen), rans, 9 (rangen), rats, 7 (ratten), riks, 9 (ruggen), rosyns, 14 (rozijnen), schaar-stiks, (scherven), schepens, 5 (schepen), schops, 9 (schoppen), schuds, 13 (windschermen), schuïs, 9 (schoften), snoeks, 11 (snoeken), spilmaeds, 7 (speelmaats), staels, 13 (halmen of stelen), steens, 13 (stenen),
| |
| |
stèèrs, 8 (staarten), stiers, 14 (stieren), stoks, 10 (stokken), stools, 12 (stoelen), straels, 13 (stralen), strooms, 13 (stromen), strops, 10 (stroppen), struyks, 11 (struiken), suls, 12 (sullen), tans, 6 (tanden), taps, 7 (tappen), tapyts, 6 (tapijten), tops, 7 (toppen), troons, 14 (tronen), troufs, 17 (troeven), tuyns, 14 (houten afsluitingen waar je over kunt wippen of soort balspel: ‘bolle deur d'n tuyn’), uyls, 12 (uilen), viers, 15 (vuren), waels, 6 (Walen, Frans sprekenden), water-rats, 6 (waterratten), wetstaels, 7 (wetstalen), wiedhuts, 6 (bosjes onkruid op het veld), wufvens, 17 (vrouwen), wynbraems, 17 (wenkbrauwen), zaks, 10 (zakken), zoms, 13 (zomen).
| |
Vrouwelijke persoonsnamen op -ege
Van de talloze vrouwelijke persoonsnamen in het Zuidvlaams op -ege, haalt Lagatie er enkele aan:
Babbelege, 18 (babbelkous), berkenierege, 18 (herderin), dansege, 18 (danseres), dienege, 18 (dienster), dievenege, 18 (dievegge), gebeurnege, 18 (buurvrouw), herbergierege, 18 (herbergierster), klapege, 18 (babbelaarster), kokege, 18 (kokkin, Led. kokkinne), kornettemakege, 6 (hoedenmaakster), naeiege, 48 (naaister), praetelege, 18 (praatzieke vrouw), spinege, 17 (spinster), strykege, 18 (strijkster), waschege, 17 (wasvrouw), zaïn(n)ege, 17 (zangeres).
| |
Zegswijzen en spreekwoorden uit Lederzele
't En baet gin preeke waer 't er gin geloove en is, 44.
En het eh bost (borst) lyk en klokke, 8.
'k En dae mei al nie van doene, 18 (niks te maken hebben).
Dumeloot, lekkerpoot, lanke ranke, korte knaepe, kleen petytje, 11 (namen van de vingers).
Spaere oï 't het en spaere oï nie en het, 't is eh zoo assan spaere, en is 't, 35 (nietwaar).
Eh schreeuwt lyk en ekker, 40 (waterduivel).
Feere lyk katsoe. Feere lyk poppestrond, 21 (trots als) (katsoe = quatre sous, een muntstuk).
't En is glad niet d'er van, 22 (niets waard).
't Is lyk eh goote, 32 (het vlot goed).
Eh gruyt lyk eh kool, 41 (groeit).
Fyn lyk katt'haer, 19 (erg fijn).
De gulden woensdag, 21 (derde woensdag van de advent). Ook Jesus g's dag, 21 (Jezusjes dag).
Hakke en snakke, 57 (snauwen, snibben).
't En zyn al maer kalaers te Merckeghem, 21 (arme lui).
Eh katt'je mol, 12 (schoorsteenveger in Hazebroek).
De keisers katte en is n'hulder nigte niet, 9 (ook Gijv).
Men verkopt geen kats in zaks, 10.
Oude koen uyt de dyken haelen, 10 (sloten).
Hy gaet nus nog al reeuwen, 41 (hij zal ons allemaal overleven, Hondschote).
Eh bokt d'er op, 24 (hij walgt ervan).
't Was eh man en eh fraeyen man, en eh man van complaisent'je, en eh wiegde z' kinnege etc. 18 (oud liedje).
Twee kèèsen en eh vier makt all'man bystier, 15 (twee kaarsen en een vuur (kachel) maken iedereen arm).
| |
| |
't En is geen huys zoe'er kruys, 18 (zoe'er = zonder).
Laeuw ter tande, laeuw ter hande, 38 (wie langzaam eet, werkt ook langzaam).
Elk huys het z'kruys maer de meulnaers hen 't groste, 16.
Alle in en reke lyk den meulaeres koen en en hadde maer een, 4 (in een rij, zoals de molenaar z'n koeien).
D'ongenodde zyn de beste, 39 (niet uitgenodigden).
Met 't hoofd wel op eh zet, 58 (opgezet) (welgemutst).
Zaeye nae de zak, 40 (zorgen dat je toekomt).
Ze klaege pits in 't land, 12 (putten in de aarde).
Eh wit nie van wat hout pyls maeke, 13.
Eh joe(h)n reschiert wel eh knikker, 38 (jongen riskeert).
Gae'y j'wakker van hier ryze, 40 (hoepel op).
't Smidje van Polen, zo(n)her yzer, zo(n)her kolen, 6 (zo(n)her = zonder).
Meh geld j'het trypen, 16 (met geld koop je vlees).
Z'hen gister uyt eh bant eh wist, 25 (de laatste bannen werden gister afgeroepen).
Eh komt daer al lyster oogen, 18, (opgewekt).
Eh gruyt lyk e kool, 41.
Met eh schimmer, 51, in een oogopslag.
Nood zoekt troost (nood dwinkt), 16.
Van ouds en lanks, 18 (van oudsher).
Sint Andries brynkt d'n vries, Sint Elooy brynkt d'n dooy, 4.
Nog vriend nog maeg, 9 (vriend = familielid = maag, nog = noch).
Dat is vul tot de kele, dat is kroppende vul, 16 (propvol).
O. Heer liet de Waels we doen, 16 (liet de Fransen wel betijen)...
Je zyt den besten van zeven, os d'aï(n)her zes waeterrats zyn, 14, (de andere zes).
Nieuwe zoupers vaegen wel, 24 (bezems).
Geeft d'n boffer eh brood, den klager en het gin nood, 2.
Eh zit dae d'juiste lyk en uyl op eh braeke, 12 (als een uil op een stuk braakgrond, armzalig).
In de waï(n)jel, 51 (zo genoemd door het volk...).
Onnoodig van te leere een ouden martikou muylen maeken, 12 (een oude aap geen smoelen leren trekken).
Hadd'n in z'n broek eh daen, had veel beter eh daen, en hadd'n, 16. (en had'n herhaling; zie (1)).
Z'raeke d'er in lyke de kraeyen in de neuten, 17, (ze komen er maar met veel moeite toe om...).
En het ook meer hons of wolven eh zien, 6 (nooit veel gezien).
In dry vroehen effen, 10 (in een wip klaar; vroehen = wrongen).
De weireld is vul haks en ogen, 10 (ingewikkelde boel).
Een wafer met vuf printen, 8 (een klap met de open hand). (wafer = wafel)
Eh koekje met eh slekje d'er op, 10, (figuurtje?).
En is gierig dat 'en stynkt, 10.
| |
| |
| |
Lexicon
Opm. Volgens Lagatie wordt de behandelde streektaal ook gehoord in Arneke, Bollezele, Booninghem (sic), Broksele, Buischeure, Nieuwerleet, Noordpene, Ochtezele, Rubroek, Volkerinkhove, Wulverdinge, en ook in enkele wijken in het Nauw-van-Kalesdepartement. Daarmee kan zowel Rumingem bedoeld zijn als Lyzel en Hogebrigge in Sint-Omaars. We hebben het lexicon erg moeten inkrimpen en ons beperken tot de merkwaardigste lemmata.
| |
Afkortingen
DB: Westvlaamsch idioticon van De Bo. |
Loq: Loquela, Guido Gezelle. |
Led: Lederzele, de familie Becue. |
St: Steenvoorde, Pieter Vandevoorde. |
Stal: K. Stallaert, Glossarium. |
Zerm: Zermezele, Elisabeth Dordogne. |
Zvl.: Zuidvlaams, de taal van de Fr.-Vl. Westhoek. |
De getallen verwijzen naar de bladzij van het enquêteantwoord nr. 163b 19 (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde in Gent). |
| |
A
- | aawynd: 58, onwind, geen wind. DB. |
- | aester: 50, ekster, Zvl. |
- | afpreemele: 57, afdwingen. |
- | afvrage: eh boek om af te vrage, 18, overhoren. |
- | agtergas: 58, nagras, etgroen. |
- | aïmhe: 51, adem. |
- | arch-busschoop: 58, aartsbisschop. |
| |
B
- | baale: eh baale, 11, bal, danspartij, DB. |
- | bachte: eh pakje voore en eh pakje bachte, 10, achteraan. |
| |
| |
- | begel: eh begel (scheel in Hazebroek), 3, driehoekige beugel om de hals tegen het uitbreken b.v. van een varken. |
- | begravelyk: eh begravelyk, 54, begrafenis. Alg. Zvl. |
- | bemoezele: 57, bemorsen. |
- | benaeye: 25, een lijk kisten. |
- | berrekoetse: 18, bed, ledikant. |
- | berkier: berkiers, (berkierege) 1, herder(in). Stal. Vgl. Middeleeuws Latijn: bercaria: schapeweiden. |
- | beugenvleesch: 18, rundsvlees, DB. |
- | beule: 57, loeien (van een os; zie brolle). |
- | beye: beyde, eh beyt, 43, wachten. Alg. Zvl. |
- | blesmer slagje: 4, kleine bliksemflits. |
- | boïm: 51, bodem, DB. |
- | bokken: eh doet niet anders als bokken, 11, pruilen. |
- | bokwiet: 18, boekweit, St en Zerm. |
- | bol: eh bol van en ei, 51, dooier. |
- | bloote Ciska: eh bloote Ciska, 20, een verlegen meisje. |
- | bordelle: 7, hazelnoot. |
- | boute: de deure boute, 17, grendelen. |
- | bradeere: e taarte bradeere om en ei, 4, verbrodden, Gal. |
- | brae: braen van de beene, 8, kuit, DB. Led, spr. brao. |
- | braeye: braeye, 12, luiers (elders: en braeye: hoer). |
- | branne: bron, eh bronne, 25, branden. |
- | brigghe: en brigghe, 9, brug. |
- | brolle: 56, loeien (van een koe) vgl. beule. |
- | busch-neute: 7, kleinere hazelnoot. |
- | bystier: 54, berooid, DB. |
| |
D
- | dalleye: en dalleye, 11, dal. Led. dalète. |
- | deeger: eh deeger, 11, degen(tje). Led. bij 't ringrijden. |
- | deire: myn tans deire, 34, tandpijn hebben. |
- | deureye: en deureye, 54, duur, Gal. |
- | dienaere: 51, politieagent in Hazebroek. |
- | dikzet: eh dikzet, dikzets, 19, dikbil. |
- | djent: en heele djente rooze, 20, mooi. |
- | dorre, dorde eh dort: 34, durven. Led, durre! |
- | dronk-hoofd: eh dronk-hooft, 20, dronkaard. |
- | driede: de driede, 16, derde. |
- | drifte: eh drifte, 9, weg voor de kudde om te grazen. |
- | droef: eh droeve smaeke, 59, slecht. |
- | drykant: en drykanten mensch, 23, onoprecht (Fr. oblique). (Led nu: dwarsliggend). |
- | dryveboom: 18, wijnstok. |
| |
E
- | ege-gaen: 58, tegemoet gaan; ook ege komme: 29, tegenkomen. |
- | eessele: 55, of eyssele: 30, achteruitgaan. |
- | eh speggelt: 20, bont. Zerm: espiggeld. |
- | eh takkelt: eh takkelde neusdoek, 20, bonte omslagdoek. |
| |
| |
- | enthui: 48, Wvl ‘enthoe’, op een of andere manier. |
- | ermvul: en ervmul, 51: een armvol. |
- | eschen: 16, as(se). |
| |
F
- | fartig: en fartigen mispel, 20, rot. |
- | fleute: en fleute, 16, fluit. |
- | franch: eh franch heertje, 6, een Frans haardje. Led. ‘laag’. |
- | franken: eh franken, 53, vrijpostig iemand. |
| |
G
- | gariole: en gariole, (met vrije o) eh garioltje, 4, kooi, kooitje. |
- | gehandig: 54, handig, DB. |
- | giete: 32, braken (in Hondschote). |
- | gissel: eh gissel, 51, gesel. |
- | glad: 't en is glad niet d'er van, 22, ‘niks waard’. Zerm. |
- | goederlyk: te goederlyke trouwe, 18, te goeder trouw. |
- | gorgel: eh gorgel, 51, riem met geldbeurs eraan. |
- | greutscherik: eh greutscheryk, 54, hoogmoedige. Eut = ut. |
- | griffje: eh griffje, 51, ent. |
- | groeiste: en groeiste, 52, groei, DB, Zerm. |
- | groezaem: groezaem were, 24, groeizaam. |
- | grutheere: 'k heb eh tukt meh 'm grut heere, 40, opa. |
| |
H
- | habilighyd: 52, vlijt, gezwindheid. |
- | habyt: habytje, eh knappig habyt, 6, 20, kostuum, pak. |
- | haeme: en haemtje, 13, holte achter de knie. |
- | haerband: en haerbant, 6, 8, haarlint. Led haerband is breder als lint. |
- | haeze: eh temmen haeze, 21, konijn. |
- | hakke: hakke en snakke, 57, snauwen. |
- | hart: en hart, 80, hert. |
- | haverzak: en' haverzak, 51, ransel, Zerm. |
- | Heervaeder: met Heervaeder en Vrouwmoeder, 40, vader en moeder van een priester. |
- | hek: z' hen al twee heks ope eh laete, 10, hek. |
- | hepe: en hepe, 5, heup. |
- | hoofdig: 54, koppig. |
- | hoogtyd: hoogtyd van Paeschen, 18, hoogfeest. |
- | hopper: en hopper, 17, schelf. Hypercorrecte h: opper. |
- | houten vinster: 4, vensterluik. |
- | hoven: 27, (de oogst) binnenhalen (Hondschote). |
- | huisgesinte: en huisgesinte, 53, gezin. Led, onbekend. |
| |
I
- | inkeere: 57, teruggeven. |
| |
| |
| |
J
- | jagen: 'k joeg, eh jaage, 33, jagen, joeg, gejaagd. |
- | jolk: 'k en dae en jolke farce eh speelt eh wist, 16, ze hebben daar een lelijke poets gebakken. |
- | jutouwe: 41, paarden mennen (jutouw zeggen), Zerm. |
| |
K
- | kae: en kae beeste, kaen wille, 22, slecht, kwaad. |
- | kae plooys: 10, kreuken. |
- | kaffoorvager: 12, schoorsteenveger. |
- | kaïm: 52, hennep (Hazebroek). |
- | kalverschinkel: eh kalverschinkel, 11, schenkel (kalf). |
- | karette: eh lichte karette, 35, karretje. Led nu ook b.v. lelijk eendje. |
- | karriere: langst die karriere, 35, eigen toegangsweg. |
- | kater: en kater, 50, lijst (nooit het dier). |
- | keize-vinkje: eh keize-vinkje, 11, soort kersvink, soort vink; Zerm. |
- | kemmiën: en kemmiën, 53 (bij ‘kim’), kiem? |
- | kete: en gouden kete, 53, en ketje, 4, ketting, kettinkje. |
- | keulte: eh keulte, keulten, 6, lap (eu = gedekte u). |
- | kindkassen/kinkassen: 18, 52, doop (kind kerstenen). |
- | kindsgebeente: van kindsgebeente, 18, van kindsbeen af. |
- | kittere: 56, poken. |
- | klaetere: 56, kletteren, rammelen, ratelen. |
- | klapette: en klapette, 51, houten ratel. |
- | klinke: ze klinke, 16, iemand belt aan. |
- | klinkebelle: 12, bel. |
- | knaeze: knaeze, knaesde, eh knaest, 33, kluiven. |
- | knappig: en knappigen veugel, 20, mooi, knap. |
- | kraeye: de kraeye van eh zwyn, 16, milt. |
- | kneuwe: 70, knauwen. |
- | knippel: (van een klok), 51, klepel. |
- | knuts: eh knuts, 6, vlek in een valappel, enz. |
- | kouvel: en kouvel, 3, kogel. |
- | kogge: met de kogge, 18, grotere schuit. |
- | kolofiere: eh djent were om te kolofiere, 17, tuinieren. |
- | koornoweels: 7, mensen uit de buurt van St.-Omaars die Frans en Vlaams vermengd spraken. Cfr. Cornwall, Led. |
- | koose: en koose, 14, keuze. D'er is d'er op vele koose (ook Zerm.) |
- | koppel: eh koppel, 11, een vloek, Zerm. |
- | koreye: eene kalveren koreye, 41, ingewand, Zerm. |
- | kornette: en kornette, 16, vrouwenmuts, Zerm. |
- | krankhyd: 51, ziekte. |
- | krètse: 57 (bij: kretsen), krabbelen. |
- | kroonhalse: kroonhalsde, eh kroonhalst, 43, trots lopen, Led, DB. |
- | krut: eh krut, eh kleen krutje, 50, kleuter. |
- | kruyhe: kruyhde, eh kruyd, 36bis, stenen. |
- | krywit: eh krywit, 7, witte wijn. |
- | kurf: eh kurf, 17, korf of mars (b.v. van Tisje Tasje). |
- | kukje: eh kukje, 4, keukentje. Spr. kuksje. |
- | kuysch: en kuyschen hand, 55, proper, net, spr. kuusj. |
| |
| |
- | kwelm: 14, kwelmen, bron. |
- | kylje: eh kylje, kylje-spil, 3, kegel (spel) |
| |
L
- | lae: en lae, 4, la(de); spr. lao. |
- | Leasseel kermisse: 15, de Lederzeelse kermis. |
- | leugere: en mag dat nie leugere, 45, z'n woord niet houden, St. |
- | licht hoofd: 55, lichtzinnig mens. |
- | lof: eh lof, 17, loof. |
- | lomber: 51, lommer. |
- | loos: z'en loos eh daen, 23, ze hebben bedrogen, Zerm. |
- | looyer: eh looyer, 51, iemand die het Sint-Elooisfeest viert. |
- | lauwwet: 52, linnen (lijnwaad). |
- | lusch: lusch zyn, 57, scheel kijken, |
- | luyde: 'k lood, eh loon, 33, luiden. |
- | luyzig: luyzig koud, 24, bitter, erg. |
- | luzenekken: 10, luizenkoppen, luizenbossen, Zerm; Led: luuskop, |
- | lyce: en lyce, 17, teef. |
| |
M
- | mael: z'geeft drie keers dags eh schoon mael, 11, een mooie portie melk, gezegd van een melkkoe. |
- | marasch: eh marasch, 54, moeras, Mnl. Vgl. Klamarasch = Fr. Clairmarais. |
- | mar-saisoen: 't mar-saisoen, 40, ploeg- en zaaitijd. |
- | martikauw gedans: 18, apendans, Zerm. |
- | massakeraer: 51, knoeier. |
- | meene: 27, de oogst binnenhalen. |
- | men: m'zweert hier niet, 16, men vloekt hier niet. |
- | meullaer: eh meullaere, 50, meikever (ronker = 't mannetje). |
- | meul hek: 10, molenwiek; eu = gedekte u. |
- | meypraetele: 58, meepraten. |
- | misselyk: 55, kwaadaardig (bijv. een hond). |
- | moeyghe; e moeyghe, 4, tantetje, (anders: eh moeye), Led, moeitje. |
- | moeze: 51, modder. |
- | mooy: eh mooye daame, mooye effrouwtjes, 24, mooi. |
- | moun'n: 6, kussen (moend(e)n). |
- | mouttere: moutterde, eh mouttert, 42, vermurwen, Zerm. Alg. Vl. Idioticon. |
- | mulle: eh mulle, eh mulletje, 4, molen(tje). |
- | muyltje: dat kind het è vrie muyltje, 12, snoetje. |
- | mynck: 55, mank (ook: mynken: manken). |
| |
N
- | naake: 56, aanraken. |
- | neerende: 't neerende (en 't agter ende) 58 (van een veld). |
- | niet: en het nie en beeste op z'hof die geld weerd is, 17, geen. |
- | niertjes: 15, aardappeltjes in de vorm van nieren. |
- | nieuwmaere: en nieuwmaere, 53, nieuws, bericht, tijding. |
- | nieuwsteertig: 23, tuk op verandering. |
- | nigt't: de nigt't, 8, hecht van een mes. |
| |
| |
- | n'om: n'om Pieter, Martin n'om zalig, 13, oom (zaliger). |
- | non: ik nod, noode, eh nod, 39, uitnodigen. |
- | nonkel patakon: 11, suikeroom (patakon = muntstuk). |
- | noorlanch: 't is en noorlanche blaere, 14, een trotse polderboerin met weinig geld. (Noordland = Fr. Vl. polders). |
- | nugte misse: 18, vroegmis, ochtendmis. |
| |
O
- | onderkeldere: 37 (of: uytmyne), ondermijnen, DB. |
- | onnooteloos: 18, nutteloos, vruchteloos. |
- | op eh leert: 58, afgestudeerd. |
- | op eh zet: met 't hoofd wel op eh zet, 58, opgewekt. |
- | opstellen: ze zoekt om n'heur op te stelle, 16, optooien. |
- | opsuyhen: 58, ophitsen, St. (uy = uui). |
- | op zette: 58, optooien. |
- | opzien: mey en opziene, 45, op het eerste gezicht. |
| |
P
- | paauw: eh paauw: 17, pauw. |
- | paet: eh paet, eh patje, 7, poot. |
- | parre: eh parre, 5, pad. |
- | patyn: patyn of schaverdyn, 16, schaats. |
- | persen: eh pers z'n bontjes in z'kolhof, 44, met staken stutten. |
- | peuf: eh peuf, 54, energie (eu = gedekte u). |
- | peur haek: eh peur haek, 51, vishaak. |
- | pin: eh caskette-pin, 14, klep (van een pet). |
- | plak: eh plak, 9, oorveeg. |
- | plotsche: 57, plonzen (in het water). |
- | plouve: eh ploeft, 38, ploegen. |
- | pond: verkope by de ponde, 6, pond. |
- | poune: pount, pounde, eh punt, 37, kussen. |
- | prael: eh prael, 53, koemest. |
- | prece: 6, lomp: spr. prese, Zerm. |
- | priemtje: nie eh priemtje (of: nie eh litje), zelfs geen beetje. |
- | puk: dat is niet puk, 53, puik, St. (gedekte u). |
| |
R
- | raeke: raeke, eh rocht, 34, raken. |
- | raame: raemt, eh raemt, 41, roeien, Gal. |
- | raeuweter: 't is eh raeuweter, 55, (bij: levetig)? |
- | ramelasse: eh ramelasse, 15, ramenas. |
- | rande-schoun: 6, schoenen met een rand erin... |
- | reke: en het mey eh rikt eh wist, 25, rekenen. |
- | roleere: 26, zwerven, Zerm. |
- | roobe: en katoenen roobe, 22, jurk, Gal. |
- | ros: en rossen hond, rosse neusdoeken, 23, ros. |
- | rutsch'me: 16, rups, Led: rosme! |
- | ryk: eh ryk, 53, een land. |
| |
| |
| |
S
- | schaeïte: 54, schaduw. |
- | scharre: 55, scharrelen. |
- | schatze: 8, stelt. Led: 't is e lange schatse: slungel. |
- | schauwe: ze zyn eh komme om 'n te schauwe, lijkschouwen. |
- | scheerder: hy is scheerder van z'styl, 13, kapper, Vleteren. |
- | scherre: en scherre: 52, stap (schrede). |
- | schere: schoer, eh schore, 29, scheren. |
- | scheule: 'k scheulde, eh scheult, 28, ontbolsteren. |
- | schinkel: eh schinkel, 51, schenkel. |
- | schrael: schraele wynd, 54, schraal, Zerm. |
- | schrampe: eh schrampe, 54, schram. Ook: schrampe: ww. |
- | schytig: schytig weere, 24, vuil weer, Zerm. |
- | semmerik: eh semmerik, 6, idioot. |
- | slaï(n)je: eh slaï(n)je, 9, slang. Led: eh gaat lyk eh slaïnje. |
- | slakkiere: eh slakkiert, 43, vertragen. |
- | slaperhartighyd: 52, loomheid, slapheid. |
- | slibbe: eh slibbe, 5, slip. |
- | sluyder: 51, sluier. |
- | smauws, smauzen, 16, woekeraar. Niet in Led. |
- | smidtinne: 18, vrouw van de smid, Zerm. |
- | soutelyk: 17, zalf. |
- | snaeke, eh snaeke, 16, snaak. (In Zerm.: een slang). |
- | snaepere: 42, snoepen, Zerm, DB. |
- | snor: 15, elastiek, spr. snaor (vgl. met snaar), Zerm. |
- | snuyvels: 3, snor (geen enkelvoud). |
- | sobbele: 28, struikelen, Zerm. |
- | soon: eh soon, 11, klank. |
- | sousze: eh sousze, 52, kool. |
- | speggelaer: eh speggelaer, 20, een bonte; ook: speggele. |
- | spreutsch: bros, broos. |
- | sprynkel: eh sprynkel, 8, sport (van een ladder). |
- | spunne: spunde, eh spunt, 36, spenen. |
- | stabboord: 't stabboord, 9, aanlegplaats, Led. |
- | stabboorden: 6, laden en lossen op de aanlegplaats, Led. |
- | steunstok: eh steunstok, 53, steun. |
- | stoffjhe: 17, stof, (textiel). |
- | strip: 10, strop (in Hazebroek). |
- | suyffele: suyffelt, 33, fluiten. |
- | suiker-bolle: 51, snoepje. |
- | sysselien: en sysselien, 53, rilling (ien = ieng). |
- | swyster: eh swyster, 51, zwitser (ook: kerkbewaarder). |
| |
T
- | teeke: tikte, 56, tekenen. |
- | teuvel: eh teuvel, 51, teugel, Zerm. |
- | tjuttere: 58, tateren. |
- | toe luyke: luykt toe, toe eh luykt, 32, sluiten; niet in Led. |
- | tukke: tukt, tukte, eh tukt, 16, toosten. |
- | tynkele: 57, tintelen. |
| |
| |
| |
U
- | uder: 'en uder, 51, uier. |
- | uyt banne: z'hen uyt eh bant eh wist, 25, laatste ban (voor huwelijk), Zerm. |
- | uytewaerder: 36 (meer naar buiten). |
- | uyvel: 12, zegellak of -was (Fr. ‘pour cacheter’). |
- | uyvetter: en uyvetter, 51, looier. |
- | uwhe: hy het eh peyst van 't uwhe, en het 'n, 45, huwen, (omgangstaal). |
| |
V
- | vanïnesse: en vanïnesse, 54, gevangenis, spr. vanjnesse. |
- | veele: eh veele, 12, viool. |
- | veh-derm: 13, vette darm (varken), spr. vidderme, Led. |
- | verbrooye: verbrooyde, verbrooyt, 41, verbrodden, enz. |
- | verhole: verholen geld, 29, verheeld, verborgen. |
- | vernoegt: 'k zyn d'er van vernoegt, 53, ik walg ervan, Zerm. |
- | verwarrelien: 53, verwarringen; ook verwarrele, 36. |
- | verzugze: eh verzugze, 8, zuchtje: spr. verzuch(t)sje. |
- | vierstee: viersteen, 17, schoorsteen. |
- | vilke kagtel: eh vilke kagteltje, 4, merrieveulen. |
- | vlamsch: eh vlamsch geluk (eh geluk da z'n hoofd nie d'r in en was): 23, ‘Vlamingen hebben altijd geluk’. |
- | vleên: eh vleên, 51, dorsvlegel. |
- | voet: ik gaen al voet kommen, 45, te voet (in Hazebroek). |
- | voor-amighe: 5, voorham (van een varken), Led. -ammetje. |
- | voyze: 56, stemmen. |
- | vroöm: eh vroömen meur, vrommer, vromst, 20, sterk. |
- | vry vrouwe: 29, vroedvrouw. |
- | vul: dat is vul tot de kele (= kroppende vul), 45, propvol. |
| |
W
- | waer ege: eh man waer ege da'je klapt: 35, tegen wie (met). |
- | wafer: eh wafer, eh wafertje, 3, wafel. |
- | wafer printen: grouve printen en fyne printen, 8, geruite vorm binnenin: wafelijzer (grof of fijn). |
- | wai(n)jel: in de wai(n)jel, 51, DB: in de wandelinge, gewoon. |
- | wegge: 12, wig. |
- | wekke: 57, voorslag brengen van een (staande) klok. |
- | werekommer: eh werekommer, eh geest, 11, spook. |
- | werre: om hoe veele wey je werre, 39, wedden. |
- | wey, wey drage: 50, 58, weg, wegbrengen. |
- | wie: wie moeye zegge ougje binne komt, 16, wat; ougje = oezje. |
- | wind-weeg: 6, tochtscherm bij een deur. |
- | woessele: 56, worstelen. |
- | wuttel: 7, wortel. |
- | wyge: wygt, wygde eh wygt, 30, wijden. |
- | wygwaeter: 18, wijwater. |
- | wygbraem: 17, wenkbrauw. |
| |
| |
| |
Z
- | zaeye: zaeyde, eh zaeye, 40, zaaien, gezaaid. |
- | zant: eh zant, 8, prent. |
- | zeeuw: zeeuwen, 12, greppel; (nu: zieu voor een kanaaltje in Sint-Omaars). |
- | zein: eh zein, 53 (bij: zink). |
- | zieke-beschuytje: eh zieke-beschuytje, 8, koekje, niet in Led. |
- | ziën: ziët, 'k zood, eh zoon, 31, koken. |
- | zie(n)hege: en vermaerde zie(n)hege, 23, zienster. |
- | zilve: en zilve, zilven, 17, zenuw. |
- | zoptje: eh zoptje drinken, 5, een borrel. |
- | zunne ryzen: 't zunne ryzen, 18, zonsopgang. |
- | zurge: zurgde eh zurt, 39, zorgen. |
- | zwalme: eh zwalme, 17, zwaluw. |
- | zwey: winkelhaak. |
- | zwymte: in zwymte valle, 36, bezwijming, Led, zwymienge/kryge/hen. |
- | zwyne: zwyne in de butter, 22, verkwisten, Zerm. |
| |
Résumé:
L'enquête Willems (manuscrits conservés dans la bibliothèque de l'Académie Royale de la Langue et des Lettres néerlandaises à Gand).
Des quinze Flamands de France qui ont collaboré à cette enquête dialectale, il semble bien qu'Athanase Lagatie, curé de Lederzeele soit le plus précis et plus doté de sensibilité linguistique. Cette enquête ne traite pas seulement de la plupart des types de mots, elle aborde aussi les pluriels, les degrés de signification des adjectifs, les diminutifs, la conjugaison et la déclinaison, en visant autant que possible à un bon rendu phonétique. Il va sans dire que c'est sur ce dernier point que les collaborateurs de Flandre française avaient pas mal de difficultés et que les réponses doivent être abordées avec une bonne dose de circonspection. (1)
Athanase Lagatie. Athanase Frédéric Henri Lagatie naquit le 13 octobre 1836 à Herzeele de Frédéric et de Reine Victoire Bustreel, fermiers. (2) La flamandité de la famille apparaît dans l'image mortuaire en néerlandais imprimée à la mort de son père: ‘Bid voor de ziel van Heervader Fredericus Lagatie, wedevaer van Vrouwmoeder Regina Bustreel’ (Priez pour l'âme du sieur Frédéric Lagatie, père de prêtre, veuf de dame Regina Bustreel, mère de prêtre - 24 novembre 1893). (3) Après son ordination, il devint professeur au Petit Séminaire d'Hazebrouck et y fut économe de 1871 à 1883, date à laquelle il fut nommé curé de Lederzeele. Il fut ensuite curé de Looberghe de 1892 à 1896 et curé de la paroisse Saint-Nicolas de Petite-Synthe, de 1896 à 1921. Il y fut aussi vice-doyen. Il se retire en 1921 et séjourne à compter de 1923 à la Maison Saint-Louis de Cassel. En 1929, il célèbre encore en qualité de chanoine son jubilé de soixante-dix ans de prêtrise et meurt à Cassel le 2 novembre 1931. Il est enterré à Petite-Synthe. (4) L'abbé Jules Lemire recevra d'Athanase Lagatie une foule d'informations sur les anciens manuels scolaires en néerlandais en usage en Flandre française et sur d'autres us et coutumes flamands. (5)
La langue. Comme les autres Flamands de France participant à l'enquête, Lagatie emploie normalement l'orthographe de Des Roches (notamment celle
| |
| |
de son Nederduytsch-Fransch Woordenboek, Anvers, 1912), mais il arrive assez bien à rendre la prononciation locale, parfois même avec une grande finesse, par exemple pour ‘slang’ (serpent): ‘slaï(n)je’. Nous devons toutefois tenir compte du fait que par exemple le ‘y’ en syllabe fermée doit quand même être prononcé comme un ‘i’ bref libre, ainsi dans ‘hynkele’. Ce n'est pas le cas de la finale -lyk (‘lik’). Le ‘uy’ doit également avoir le son du ‘u’ libre. Le ‘sch’ de la fin d'un mot représente le son ‘sj’, ainsi dans marasch. Lagatie écrit ‘eh’ pour l'article indéfini ‘een’ quand le ‘n’ est inaudible, ainsi que pour le préfixe du participe passé, par exemple ‘eh spoolt’ (gespoeld - rincé).
(Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut)
|
-
eindnoot(1)
- Zie vooral: Hugo Ryckeboer, De enquête Willems in Frans-Vlaanderen, overdruk uit Taal en Tongval, Themanummer 2 (1989) Honderd jaar Enquête Willems. Hierin behandelt Ryckeboer de dialectologische waarde: de fonologische, de morfologische, de lexicale aspecten en enkele taalsocilogische en dialectografische informaties. Al kennen de deelnemers aan de enquête hun taal vrij goed, ze missen een voldoende kennis van de standaardtaal. Zo verwart Lagatie snor met snaar, ulevel met ouwel (uwel uitgesproken). We wijzen ook op een ouderwetse taalvorm, nl. de herhaling van het werkwoord op het eind van een mededelende zin: b.v. ‘Ze leeren al schryven, en leeren ze’ (44), ‘En komt al, en komt en’ (45).
-
eindnoot(2)
- We danken van harte pastoor Marcel Paccou de me een kopie van de doopakte van A. Lagatie bezorgde, (uit z'n archief in Herzele), alsook de Z.E.H. Paul Monsterleet uit Hazebroek, die voor ons heel wat uit de levensloop van A. Lagatie opgezocht heeft.
-
eindnoot(3)
- Door een gelukkig toeval heb ik de tekst van dit bidprentje gevonden in het tweede Frans-Vlaamse Jaarboekje van Bert Bijnens 1969, blz. 93. Het werd gedrukt bij Drukker A. David in Hazebroek.
-
eindnoot(4)
- Ook dit feit heeft Pastoor Paccou me meegedeeld uit z'n kerkdienstenboek van 1931. Op 8 november 1931 deelde de pastoor van Herzele vanaf de preekstoel mee: ‘Den Heer Kaneuninck Lagatie ov. tot Cassel en begraeven tot Klein Synthen’. Zowat alle mededelingen vanaf de preekstoel gebeurden toen nog in het Nederlands in Herzele en de meeste parochies van de Westhoek. We bedanken pastoor Paccou voor de fotokopie uit het vermelde boek.
-
eindnoot(5)
-
jules lemire, L'Abbé Dehaene et la Flandre (Rijsel, 1891), p. 8, voetnoot 2) ‘Nous devons la plupart de ces détails (het gaat om titels van Nederlandse handboeken, b.v. Kruisjeboek, Kabinet, Onze Heer-Boek enz.) à l'obligeance de M. Lagatie, curé de Lederzeele, ancien économe au Petit Séminare d'Hazebrouck, qui nous a très gracieusement renseigné sur les usages flamands et sur beaucoup d'autres points intéressant la vie de M. Dehaene’.
|