| |
| |
| |
De schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk. Jacobus Petilion (Klein-Sinten, 1775-1843), ‘Den Boeren Zoon van Tourcoing’.
Lexicon ● 13
C. Moeyaert
Inspecteur Nederlands Ieper (B)
| |
Jacobus Petilion
Jacobus Petilion, (volgens z'n doopregister Jacques Cornil Pitillon, en volgens z'n sterfregister Jacques Cornil Pitilion, zoals het ook op z'n straatnaambordje in Klein-Sinten staat) werd in Klein-Sinten geboren op 22 december 1775, als zoon van Jan Baptist en Rosa Clara Verhille, allebei uit Winnezele. Hij stierf er op 10 oktober 1843. Hij noemt zichzelf Jacobus Petilion. Volgens D. Carnel (Annales C.F.F., V, blz. 78) was hij een van de laatste dichters-rederijkers, stond hij aan het hoofd van een groep toneelspelers, gekozen uit de tuinders van z'n dorp, en zorgde hij zelf meestal voor het repertoire. Volgens z'n sterfregister was hij ook zelf tuinder, maar volgens de traditie was hij onderwijzer.Ga naar eind(1) Z'n zoon die getuige is op z'n sterfregister, en die ook tuinder was, kon niet eens schrijven...
| |
Werken
1. Het wonderlyk leven van Joosken bygenaemt de bulte, waer in vertaelt word van de vremde voorvallen ende klugtige poetsen, die in verscheyde gewesten des werelts, enz. 1810. Roman. 2. De hedendaagse wereld. 1807. 3. De gemiste trouw van Winnocus Grenon. 1807. 4. Den heyligen Procopius. 1809. 5. De Babylonissche gevangenisse der Joden. 1816. 6. Den Bekeerden zondaer (of: dronkaert). 1816. 7. Bezondere daeden en dood van den heyligen Ludovicus. 1818. 8. Boer Ariaen. 1818. 9. Virginius en Virginia. 1820. 10. De dood van Robespierre; 1820. 11. De begravenisse Christi. 1821. 12. De verryssenisse Christi. 1821. 13. Mazagan of den vadermoorder. 1822. 14. Aleranus en Adelasia. 1822. 15. De Spartissche Staetsomwenteling. 1823. 16. Athenaïs, Keyzerin van Constantinopelen. 1824. 17. Het gewaend houwelyk van den grooten turk. 1824. 18. Caonabo of den verdrukten Americaen. 1825. 19. Olindus en Sophronia. 1825. 20. Theudelinde. 1827. 21. Zatima. 1828. 22. Menzikoff (onvoltooid). 1829. 23. Dumont, verloste slaev. 1834. 24. De Andretti's. 1835. 25. Den Boeren Zoon van Tourcoing. 1836. 26. De heldin van Poolen. 1838. 27. Alexius, of den edelmoedigen landsman; 1841. 28. Wonderbaere heldendaeden van den
| |
| |
vergooden Hercules. 1839 (verhaal van 93 blz. waarvan 20 in alexandrijnen). 29. Twee verzenbundels. Zonder titel of datum. 30. Een bundel verzen en proza. 31. Vijf dichtstukken, s.d. Ga naar eind(2). Verder zomaar 43 uit het Frans vertaalde toneelstukken, o.m. van Voltaire, Molière, Racine, Crébillon... Zoals het oorspronkelijke werk zijn het ook allemaal treur- of blijspelen. Z'n Nederlandse werk bestaat behalve uit toneel ook uit een roman, een verhaal en uit poëzie, waarvan D. Carnel zegt dat het voor het grootste deel gelegenheidsgedichten zijn. Van dat alles is voorlopig alleen Den Boeren
| |
| |
Zoon van Tourcoing teruggevonden. We danken pastoor E. Campagne uit Lederzele die ons het handschrift heeft laten kopiëren, waarschijnlijk zelf een kopie, want het bevat niet 20 bladen zoals het oorspronkelijke (ACFF, II, p. 344) maar 55 bladzijs, met onder aan de laatste bladzij: Eynde 3den July 1836, J. Petilion. We kennen van hem toch ook nog een berijmde brief aan Herlein in Ekelsbeke. We bedanken eveneens Louis Saint Martin uit Tetegem voor z'n kostbare informatie.
| |
Taal
Terwijl Petilion z'n hele oeuvre in het toenmalige Nederlands geschreven heeft, waarvan D. Carnel zegt dat het wel poëtisch maar toch dialectisch gekleurd isGa naar eind(3), blijken er maar twee werken in het Zuidvlaams van Klein Sinten gesteld te zijn: z'n roman over Joosken de bulte en het hier behandelde blijspel Den Boeren Zoon van Tourcoing. Precies van dat laatste zegt E. de Coussemaker in 1859: ‘Cette pièce est écrite en dialecte populaire, ce qui lui donne un interêt philologique qu'on rencontre rarement.’Ga naar eind(4)
Voor zover we kunnen nagaan is Petilion de eerste om Zuidvlaamse (Westvlaamse) streektaal te schrijven. Zelfs Vaelande (Ieper, 1757-1818) schrijft hoogstens Nederlands met heel wat Westvlaamse woorden doorspekt, zoals later doorgaans ook G. Gezelle.Ga naar eind(5) Bovendien slaagt Petilion erin om vrij nauwkeurig fonetisch te spellen. Enkele voorbeelden: begeunen (beginnen), vervollen (vervallen), 'k moe je spreken (moet), 'k hen m'er haest te bosten eten ('k heb, te barsten, gegeten) waer zoud' en zyn te? (zou hij), da 'k z'opeten hen (dat ik ze opgegeten heb) enz. Natuurlijk is de syntaxis ook typisch Zuidvlaams, b.v. het verhuizen van de niet werkwoordelijke rest (bestemming) naar de uitloop bij werkwoorden van beweging, b.v. Zou je wel konnen gaen nae Ryssel? (naar Rijsel kunnen gaan), of het niet toepassen van de inversie (zie opm. 6). De dubbele negatie (b.v. had ze niet haest open en doen = als ze vlug...) wordt consequent toegepast. Maar vooral de woordenschat, - zoals uit dit lexicon zal blijken - is merkwaardig Zuidvlaams en soms typisch uit de streek om Duinkerke.
Enkele voorbeelden: djimminikes (soort bastaardvloek), entjeblieft (asjeblieft), kwalk (kwalijk), mommetje (mondje vol), watervasch (vers uit het water), morsif (stomdronken), haentjepek (spotnaam voor ‘duivel’); gaernaard (garnaal), kiermieren (wriemelen), vertoogen (laten verschijnen, toneel spelen) enz.
| |
Spelling
We wezen al op de vrij goed geslaagde spellingweergave van sommige streektaalwoorden. Overigens volgt Petilion nogal trouw de Des Roches-spelling, maar soms vergist hij zich wat de h betreft: had voor a't (als het), beeyndig (behendig), of in de verdubbeling van de medeklinkers: vischecraeye, of de weergave van het achtervoegsel bij verkleinvormen: zutsches naast zoetiens. Het toneelstuk ‘Den Boeren Zoon van Tourcoing’ werd niet alleen opgevoerd in 1836, toen Petilion het pas geschreven had, maar ook nog op verschillende plaatsen daarna. E. de Coussemaker zegt ervanGa naar eind(6): Cette pièce, composée en 1836, a été joué avec grand succès sur divers théatres flamands du pays’. Zelfs nog in 1851Ga naar eind(7) en 1853Ga naar eind(8)) en 1857.Ga naar eind(9) In 1923 liet A. Ryckelynck dit stuk opvoeren in Bollezele waar hij kapelaan was.Ga naar eind(10) Dezelfde Ryckelynck bewerkte dit toneelstuk en liet het verschijnen in Le Lion de Flandre, jul.-aug. 1932, blz. 165-184. Niet alleen de spelling werd
| |
| |
aangepast maar ook heel wat woordkeuze. Het bewerkte stuk werd in 1933 o.m. in Sint-Winoksbergen driemaal opgevoerd (waar Ryckelynck toen kapelaan was) en één keer in Warhem, ook onder zijn leiding.Ga naar eind(11)
| |
Lexicon
Afkortingen
Mnl.: Middelnederlands (Verdam). |
westel. Wvl: westelijk Westvlaams (beide Westhoeken). |
Zvl.: Zuidvlaams, de streektaal van de Westhoek in Frankrijk. |
DB: De Bo, Westvlaamsch Idioticon. |
LQ: Loquela (G. Gezelle). |
uitspraaksp.: uitspraakspelling. |
Gal.: Gallicisme |
Fl: Dictionnaire Flamand/Français, Français/Flamand (1985). |
DR: J. Des Roches, Nederduytsch-Fransch Woordenboek (1821). |
spr.: spreek uit. |
Stal: Stallaert, Glossarium (1978) |
Gijv.: Gijvelde, Berthe Ghysel. |
Koud.: Nieuw Koudekerke, Raymond Declerck. |
Zerm.: Zermezele, Elisabeth Rousseau. |
Vlet.: Vleteren, Maurits Houvenagel en z'n vrouw. |
| |
Opmerkingen: Zuidvlaamse eigenaardigheden
Opm. 1: | Zuidvlaams meervouds van de zn's op -s. |
Opm. 2: | Verkleinwoorden op -ie. |
Opm. 3: | Tweede hoofdvorm op -ste i.p.v. op -te. |
Opm. 4: | Voltooid deelwoord zonder het voorvoegsel g(e)-. |
Opm. 5: | Onbepaalde wijs op -ieren (i.p.v. -eren) |
Opm. 6: | Geen inversie. |
| |
A
- | afvinden: Laet my maer doen, 'k Gaen 't wel afvinden, ‘vinden’, ‘terugvinden’, Zvl. Zermezele. |
- | alheele: 'k zyn alheele, 'k weet niet hoe, 27, ‘helemaal’, DB. |
| |
| |
- | alsan: 'k gaen alsan nieuws weten, 47; 't en is geen zulk alsan, 10, ‘althans’, Zvl., Wvl., DB. |
- | alsme: 'k zyn likke den alsme afgesneên, 48, ‘adem’ Zvl. Gijv. |
- | alzoo: alzoo gy wil, ‘zoals’, Mnl. |
- | al zutsches: 'k zal al zutsches daermee myn weg verkorten, 46, ‘stilletjes’, Zvl. spr. zuutjes. |
- | ärm: 'k moet in zyn ärmen vliegen, 48, arm, spr. erm, plaatselijk Zvl. |
| |
B
- | baieje: Hier baieje... baieje, kom koop me daer een schoon stuk kabliau, 10, ? ‘baoi’ in Zvl, ‘kerel’, Zerm., of ‘beid’, ‘wacht’ (beien = wachten). |
- | baentie doen: al een baentie doen, 15, ‘baantjerijden’, Zerm. |
- | been: grypt de beens tè, 21, ‘de benen nemen’, Opm. 1. |
- | beeste: eene vischekraeye en is zoo beeste niet als gy zeker, 11, ‘dom’, Gal.? |
- | beeyndig: hy stekt ze heel in zynen mond en laet ze dan beeyndig in zynen neusdoek vallen, 24, ‘behendig’. |
- | betie: Ja, en een betie zeere, 14, ‘een beetje vlug’, Opm. 2. |
- | bewyl: Hy zet hem neder bewyl dat Haring heeft de soepe gediend, 20, ‘terwijl’. |
- | bezien: hy beziet of het gletsch is, 'k zal bezien om te slapen, 29, ‘proberen’, Zvl. |
- | blonk: 't is een blonk zoeken agter een naelde in een hooitas, 34, ‘dwaas’, Mnl., of ‘vergeefs’ (Stallaert). |
- | boerekul: kykt dien boerekul, boerekul, 11, ‘hufter’, Zvl. |
- | boos: 'k gaen hooren of dat boos om doen is, 39; als d'heeren een keer etwat in hulder klauwen hên, dat 't boos is om 't d'ruyt te krygen, 16, ‘waar je slim voor moet zijn’, Loq (boos om doen), DB. |
- | bombe: veel liever waer ik in 't vier, de mitraille, de bomben en ballen, 7, ‘bom’ (DR) (ook: bomb). |
- | bosten: 'k hen me haest te bosten eten in de taerten de leste kermisse, 4, ‘te barsten’, Wvl, Zvl, Opm. 4. |
- | braenappel: als men tusschen de braenappels kan loopen, 7, ‘gebraden appel’, Zvl, Zerm. (hier figuurlijk) Gae kopt braenappels mee joen twee dobbels gy, 40. |
- | brave: da'k me eene brave (g)egeven hen, 15, ‘duw’. |
- | bride: zoo heeft men de bride los, 7, ‘breidel’, ‘rem’, Gal. |
- | broek: Die soepe gaet zoo lange deuren of eenen leeren broek, 20, ‘erg lang meegaan’, Zerm. |
| |
C
- | capoentie: Mijnheer haring na! 't Is vette capoentie, 3, ‘haantje’, Mnl, opm. 2. |
- | cantairewater/canteerewater: Geef me een glas cantaire water, 28; een teugje canteerewater, 48, ? ‘gezondheidswater’, (verwant met catarrhe, Frans voor zware verkoudheid?) |
| |
D
- | daeskop: daeskop! daeskop!, 4, ‘domkop’, Zvl, Mnl. |
- | d'jimminikkes tog: neen, neen, d'jimminikkes tog,... en doet dat niet, mijnheer, 44, basterdvloek, DB kent ‘djeemenis menschen’, Gijv. |
| |
| |
- | dobbel: 't en is geen twee dobbels ider keer, 38; niemand en gaet er minder hen of voor twee dobbels en half, 10; 'k vergaerde toen stuyvers, en nu met rusie doubels, 2, Zvl muntnaam: ‘deux sous’, Zerm., ook Mnl gouden of zilveren munt. |
- | dreygen: (hy dreygste al roepen) 42, ‘dreigen’, Opm. 3. |
- | drykanten: en een drykanten hoed, 41, ‘driekantig’, Zvl., spr. driekanten. |
- | duyvel: gaet aen de duyvels, gy, 9, ‘loop naar de drommel’. |
- | duyvelmensch: duyvelmensch, de kragt van dat watertje doe' me puffen, 26, ‘verduiveld’. |
- | duyvels: 'k zyn zoo duyvels moe van loopen, 8, ‘verduiveld’. |
| |
E
- | eerbaer: 'T is eerbaerder, 't is zuyver Citernewater, 23, ‘bevredigend’, ‘redelijk’, Zvl, DB. |
- | elde: Wat elde heeft hy, 35, ‘leeftijd’, Zvl. |
- | empoisoneerd: maer al dat eten die empoisoneerd was, 50, ‘vergiftigd’, Zvl, Gal., opm. 4. |
- | engagieren: misschien hên hem de duyvelsche soldaeten engagiert, 30, ‘aanwerven’, Opm. 4 en 5. Gal., Fl., Gijv. (spr. àngezjieren, met ng als in tange). |
- | entjeblieft: entjeblieft lae' me gaen, 41, ‘alstublieft’, Zvl, ‘en’ = ‘als’ (en 't je belieft). |
- | entwarom: als ik entwarom gaen, 33, ‘ergens om’, (eigenlijk: entwaar om) ‘iets gaan halen’, Fl. |
- | excusie: ik vraag je excusie, mijnheere, 15, ‘excuus’, DR. |
| |
F
- | fraai: wat eenen gelukkigen dag voor me, twee patakons en fraai wandelen, 6, ‘fijn’. |
- | frico: wien duyvel zoud er smaek hen in zulken frico, 49, ‘kost’, Gal. (fricot). |
- | fu... fu...: fu... fu..., 'k peyzen der nog op, 26, ‘foei’, ‘bah’, (waarschijnlijk met de twee lippen op mekaar). |
- | fusik: Zyn fusik wel gelaen, 28, ‘geweer’, Zvl, DB, Fl. |
| |
G
- | gaernaerd: om my gaernaerds te doen eten, 48, ‘garnaal’, Zvl, Zerm, Gijv. (klemtoon op 1e lettergr.) |
- | (g)enoeg: nu, 'k hen der (g)enoeg, 49, ‘m'n bekomst’, Zvl, Gijv. |
- | glimpen: 't glimpt al dat er is, 14, ‘blinken’, Zvl, Zerm., DB, Loq, Fl. |
- | groef: 'k gae je alsan wat in 't korte en in 't groeve zeggen, 20, ‘grofweg’, ‘zonder details’. |
- | grond: hy gaet in den grond zien, 47, ‘naar de achtergrond’ gaan kijken, Gal.? |
- | grymlachen: Haring (grymlachend), Wel! 23, ‘spottend lachen’ (niet zo sterk als grimlachen). |
| |
H
- | had: nu, had 't goed is, 'k gaen alsan zien myne poetje (possie) te krygen, 22, ‘als’, verkeerd begrepen uitspraakspelling voor a't (als het), opm. 6. |
| |
| |
- | haelen: haelt zynen loop, 15, ‘een aanloop nemen’, Zvl, Zerm., DB. |
- | haentjepek: maer ja! 't was haentjepek die daervan de schuld was... en tooverie, 52, ‘duivel’, Zvl, Koud., haentje = Hansje, in Zerm. is het Jantjepek. |
- | heelewel: ja, ja, heelewel 'k en peinzen dat nu nie meer, 41, ‘heel zeker’, Zvl. |
- | hen: 't en gae nie gaen hen 'k vreeze, 41, ‘als’, ‘zoals’?, spr. en. |
- | heur: 't was (n)heur humeur, 2, ‘haar’. |
- | hewel: hewel dat d'uere is om die open te laeten zonder gewin..., 32, ‘hoewel’, ‘ofschoon’. |
- | hondeboer: wel gy hondeboer, 10, ‘lomperd’, Zerm. |
- | hoog: (hoog) Ik kyken nae een visch, ll, ‘hardop’, Zvl, Gal.? |
- | houleite: hy het d'houleite op de schoere, 8, ‘herdersschopje’, ‘herdersstok’, ‘makke’ in het Wvl, Zvl Gal., schoere = schouder. |
- | hygen: hy hygt naer den adem, 48, ‘snakken’, DB en Loq kennen hijgelen/hijchelen. |
| |
I
- | indekken: me gaen hem in zyn beddetje draegen en al warm indekken, 48, ‘toedekken’, Zvl, Zerm., Gijv. |
- | inklappen: Zou hy misschien entwae in(g)eklapt (g)ewist hen van die effrouwtjes, ‘al pratend binnenlokken’, Opm. 4. |
- | is dat: Is dat dien knegt zoo eenen dronkaerd draegt, hy moet van magt weten, 45, ‘als’, letterl. ‘is het dat’, Zvl en west. Wvl. |
| |
J
- | jagte: 'k gaen een keer een goe jagte geven, 14, ‘er vaart achter zetten’, Zvl, Zerm., Gijv. |
- | jeun: Ja't, jeun vader is hier, 48, ‘jouw’, Zvl. |
- | julder: gae julder muyle houden, 41, ‘jullie’, ‘je mond houden’; lyk of gy julder misschien zou konnen peyzen, 54, ‘jullie’ (als onderw.) Zvl, Zerm. |
- | junnen: da'k me eene brave (g)egeven hen - al met myn kop tegen den junnen vliegen, 15, ‘de jouwe’, (al...vliegend), Zvl, opm. 4. |
| |
K
- | kabluyfje: Kabluyfje, meester! 30, ‘wat belieft er je’ ‘wat zeg je’, grappige vervorming van abluufje, Gijv. |
- | kalfshoofd: 't moet my wat vermaeken met dat kalfshoofd, 21, ‘domkop’, Zvl, Zerm. |
- | kanne: 'k gae je eene kanne betaelen, 9; 't geld van een stoop bier voor u, (Pietje) en voor een ander 't geld van een kanne zeker?, 34, ‘liter’, alg. Zvl, Fl. (stoop = 2 liter, pinte = halve liter). |
- | kas: men peist alles in zulke kazen, 29, ‘geval’, Zvl, Fl, Gal. |
- | kiermieren: 't was djuste lik een paddenest die gedeurig kiermierde in myn buyk, 51, ‘wriemelen’, Zvl, Zerm. en Gijv. |
- | kik: en tot preuve van dien, kik. Daer is een brief, 16, ‘kijk’. Spr. kiek. |
- | klausitje: 'k gaen 't leste klausitje doen al hier zitten plat-ael, 28, ‘strofetje’, Zvl, Zerm.: klausige. |
- | klinken: hy klinkt haestig, 13, ‘aanbellen’, Zvl, spr. klienken. |
- | kluyte: 'k heb nog een enkel kluyte in myn beurze, 9, ‘muntstuk’, in Fl: kluuten: ‘geld’. |
| |
| |
- | knoppelstok: komt nu de reste met mynen knoppelstok, 40, ‘stok om mee te slaan’ ‘knuppel’, (op blz. 31 staat: knuppelstok). |
- | koe: koen, kalvers, zwyns, 2, Zvl meervoudsvorm. |
- | kozakkebeurze: Djoos steekt 't geld in zyne vestebeurze en de kreeften in zyne kozakkebeurze, 5, ‘jaszak’ (overjas: vestebeurze = jaszak), westel. Wvl, Zvl, Mnl, verwant met de Kozakken... |
- | kratseln: lik of ik nu alsan kratseln, 3, ‘sukkelen’, (Wvl: krasselen), Mnl. kratsen = krabben. |
- | kripieren: 'k moest 't utspuygen of kripieren, 50, ‘kreperen’. Opm. 5. |
- | kroopen: dat kroopt (hy neemt de flessche) 27, ‘in de keel blijven steken’, (Wvl: kroppen). |
- | kruywagen: Daer komt etwien ginter t'eynde de dreve met een kruywagen, 47, ‘kruiwagen’, Zvl en ABN. |
- | kunnen: 'k en konde 'k ik de physeljonnomie van jun aenzigte nie, 15, ‘kennen’, Zvl. |
- | kwalk: 't moet etwat kwalk zyn met D'Joos, 47, ‘verkeerd’, ‘kwalijk’, Zvl uitspraaksp. |
| |
L
- | leggen: 'k leg nu plat, 28, ‘liggen’, Zvl en westel. Wvl. |
- | litie: Hey, hoort hier een litie, 12, ‘even’, ‘een ogenblikje’, (een lietje is ook ‘een beetje’ in Zvl), Opm. 2. |
- | luyden: K'hên dikkers genoeg (g)eloon te Tourcoing om d'hoogmisse, 13, Zvl. ovt, Opm. 4. |
| |
M
- | marciallie: maer de marciallie is van de kalvers, 21, ‘stank’, waarschijnlijk ‘mercuriale’, ‘bingelkruid’. |
- | men: ...men zal opendoen, 12, ‘iemand’, Gal. |
- | mitraillie: liever waer ik in 't vier, de mitraillie, 7, ‘schrootvuur’, Gal. |
- | mogen: 'k magde ze ook een woordje zeggen, 2, ‘mocht’. |
- | mommetje: Dat vuld alzoo een mommetje, 27, ‘mondje vol’, Zvl. Zerm. |
- | momentie: een momentie, 14, ‘ogenblikje’, Opm. 2. |
- | morsif: hy was morsif... om de dood, 53, ‘stomdronken’, Zvl, Koud., Gal. (Pikardisch: mort z'ife). |
| |
N
- | na: Mynheere Haring na!, 't is vette Capoentie, 5, (in den handdoek ziende), tussenwerpsel, ‘zo, zo’? |
- | naemen: mynheere Haering... wel 'k zoud duizend keers naemen om eenen sou, 6, ‘noemen’, Zvl, DB. |
- | niet een: alle nachte niet een ooge toedoen, 31, ‘geen’. Zvl, spr. ‘nie 'n oge’. |
| |
O
- | oever: wat een oevers en pitten, 9, ‘oneffenheden en kuilen’, Zvl, Zerm. |
- | om: dat is om jun voor jun te verteren, 6, ‘voor’; (ge)eloon... om d'hoogmisse, 13, ‘voor’, Zvl, Mnl. |
- | onbittelijk: 't gonne die gedaen is, is onbittelijk, 15, ‘onverbeterlijk’? ‘onbeterlyk’ is Mnl. |
| |
| |
- | onnugteren: en lik of ik wat vroeg onnugterde, 'k hen honger lik een wulf, 19, ‘ontbijten’, Zvl, Mnl. |
- | ontnestelen: voor da'k hem ontnesteld heb, 30; 'k hen hem ontnesteld, 47, ‘uit z'n nest halen’, DR kent ‘ontnesten’ = dénicher. |
- | oortje plokker: (ter zyde) dat is een oortje plokker, 34, ‘geldjager’, ‘oordje’ (4e van een stuiver) en ‘plokken’ zijn bekend in Gijv., ‘oord’ staat bij DR. en VD (bij VD staat oortje als verkleinwoord!). |
- | op: Jan (op Pytje ziende), 52, ‘naar’. |
- | opeten: ...da'k ze opeten hên misschien, 18, ‘opgegeten’. Opm. 4. |
- | opschikken: visscherinnen die hunne kraemen opschikken, 10, ‘opzetten’, Zvl, Zerm. |
| |
P
- | patacon: daer zyn twee patacons over in de geldzak, 6, DR, ‘zilvergeld’, Zerm. noomtje patacon = suikeroom. In Vleteren: noenkel patacon! |
- | permissie stuyver: 'k moen daervoor vier en twyntig permissie stuyvers hên, 37, ‘toegangsgeld; ‘er gaan 20 stuivers in een gulden’, zegt DR. |
- | pille: Dat belange niet, 't is in 't eten dat de pille was, 52, ‘pil’, hier ‘het vergift’? |
- | pin: een houd met drie pinnen, 39, ‘hoek’, soms ‘klep’. |
- | plakken: de jongens plakken op hunne handen, 42, ‘klappen’, in Zerm. zeggen ze ‘klateren’. |
- | plankit: weet gy dat gy myn plankit bedorven hebt? 15, ‘plankier’, ‘plankenvloer’, Zvl, DB, Gijv. |
- | plat-ael: al hier zitten plat-ael, 28, ‘plat’, ‘op de grond’. |
- | poeysetje: ...da'k een poeysetje lood, 14, ‘bepaalde tijd bij het luiden’, DB kent ‘doodpooise’. |
- | postlooper: 't schynt dat eenen postlooper is, die de brieven van de staetszaken aenbrengt naer de stee, 7, ‘bode’, Zerm. DR, Zvl. |
- | praetelen: en da'k me nie beletten en konde van altyd te praetelen, 53, ‘praeten’, Zvl. passim. |
- | prol: nuze katte, den grooten prol; en hêt etware een schoote gekregen, 21, ‘kater’? |
- | prummoes: stuyten, mee prummoes gebuttert zelve, 19, ‘pruimenmoes’, Zvl, Gijv., spr. pruummoes. |
- | prutsig: kyk die is wel styf prutsig, 9, ‘kokket’, in Zvl meestal ‘pruttig’, verwant met prettig. |
- | puypegalle: rn dat op eene puypegalle die op de calsie reed nog; 53, ‘kruiwagen’, Zvl en westel. Wvl, DB. |
| |
R
- | raezen: Zou'k raezen toch Heere, 6, ‘opspelen’, Zvl, Zerm. |
- | rampe: myn zeune gaet etwae op rampe (g)ekommen zyn, 30, ‘ongeluk’, Zvl, Mnl (hoeft geen ‘ramp’ te zijn). |
- | rampêneeren: Kyk ha'je nie ge'rust en zyt, 'k gae je rampeneeren, 43, ‘een ongeluk aan iemand begaan’, Zvl, Mnl. |
- | roche: Hoort tè hier...is't naer een schoone roche? 10, ‘rog’, Zvl, DB, Mnl, Gijv. |
| |
S
- | sakkerdistelingen: 't is een sakkerdistelingen toer dat, 17. ‘verduiveld’, (‘sakkers’ in ZN). |
| |
| |
- | schouwkraem: ... die hier by 't schouwkraem zyn vergaerd, 54, ‘toneel’, (vgl. schouwtoneel). |
- | schullen: winne duyvel schult er met me? 28, ‘schelen’, Zvl, Gijv. |
- | slegten: myn vader en zou alleenelyk niet een molhooptje laeten zonder slegten, 9, ‘effenen’, Zvl. |
- | smous: wat een smous, 34, ‘sjacheraar’, DR. spr. smoes. |
- | spelle: Gae je my nie beter koop doen? Niet eene spelle, 38, ‘geen prik’. |
- | stikken: 't is da je me al nie veele en moet stikken da, 40, ‘duwen’ (Mnl stikken = steken). |
- | stoel: spiegels, kassen, buffets, stoels, 14, Opm. 1. |
| |
T
- | toepen: 'k gae je toepen, ‘slaan’, Zvl, Zerm., in Gijv. betekent toepen ‘meevegen’, ‘stelen’. |
- | toetrekken: Gy en eet niet Joseph, trekt toe, 25, ‘toetasten’, Zvl, Zerm., Wormhout. |
- | toogen: dat en toogen geen kostelyke, 12; 't toogen braeve keirels, 34, ‘eruitzien’, Zvl, Mnl, Gijv. enz. |
- | trekken: trekt naer binnen, vriend, 22, ‘toetasten’. |
- | twalve: 'k hen ze wel van twalve te kort, 2, ‘'k mis haar ontzettend’, ‘'k mis er een dozijn’? |
| |
U
- | uylskop: 't is mynheer haering, uylskop, 5, ‘uilskuiken’. |
- | uytklinken: vraegen om hem uyt te klinken, 37, ‘omroepen’; Zvl, Zerm. |
- | uytklinker: je zyt nie verre van de uytklinkers, 36, ‘omroeper’, Zvl. |
- | uytroepen: Ze gaen nog maeken da'k hem nie en gaen konnen uytroepen’, ‘omroepen’, Zvl, Gijv., Mnl. |
| |
V
- | vangenisse: om t'avond je zyt al in de vangenisse, 41, ‘gevangenis’, Zvl, Zerm., Mnl. Opm. 6. |
- | verliezen: je zou je... kunnen verliezen, 3, ‘verdwalen’ Zvl, Gijv. Gal. |
- | verpoyzing: dan zegt hy by verpoyzingen, 20, ‘poos’, DR. |
- | vertoogen: zoo ik naer uwen zin vertoogen, 55, ‘toneel spelen’, Zvl, Mnl. |
- | ververschen: 't ververscht (hy drinkt), 27, ‘verfrissen’, Zvl, Gijv. |
- | vischecraeye: (zoetiens) vischecraeye, 11; mercie vischekraeytie, 11, ‘vissersvrouw’, opm. 2. |
- | voortsgaen: al voortsgaen, 9, ‘verder gaan’, Zvl. |
- | vry: 'k gaen een liedje zingen.. en een vry, 28, ‘mooi’, Zvl, (vgl. met fraai). |
- | vriend: na, 'k en wiste nie dat 'me vriend waeren met d'Haeringen, 16, ‘familie’, Zvl, Zerm., Gijv., Mnl. |
| |
W
- | watervasch: Nem, ze zyn watervasch, 10, ‘heel vers’ (vis, net uit de zee), Zvl, Zerm. |
- | winne: winne hêt hy (g)edaen tè? 49, ‘wat?’, Zvl en westel. Wvl, spr. wiene. |
| |
Y
- | yun: dat is voor yun, om yun te verteeren, 6, ‘jou’, Zvl, (vreemde constructie in Zvl). |
| |
| |
| |
Z
- | zakorlogie: soldaet op zyne zakorlogie ziende, 7, ‘zakhorloge’, bijna ABN, ook het ABN-voorzetsel ‘op’. |
- | zegenen: Proeft Joseph, God zegent u (zy drinken), 23, Zvl beleefdheidsformule: ‘proost’, passim. |
- | zoetiens: Zoetiens, zoetiens, wat doet gy daer? 15, ‘stilletjes’, Zvl. DR. |
- | zulder: zulder en eeten maer 't geen die nie en deugt, 18, ‘zij’, Zvl, Fl, DB. |
- | zutsches: zutsches, zutsches meester, 48, ‘stilletjes’. |
- | zuyvel: dat er zoo veele zuyvel in was als in kork, 50, ‘sap’? Etymologisch klopt dat. Zie Jan de Vries Nederlands Etymologisch Woordenboek, blz. 872, s.v. zuivel. |
| |
Jacques Petilion
Jacques Petilion, (son acte de baptême porte Jacques Cornil Pitillion, et son acte de décès Jacques Cornil Pitilion, la ville de Petite Synthe ayant adopté cette dernière graphie pour la rue qui porte son nom) naquit le 22 décembre 1775, à Petite Synthe, de Jean-Baptiste et de Rosa Clara Verhille, tous deux originaires de Winnezeele. Il y mourut le 10 octobre 1843. Lui-même écrit Jacobus Petilion. Selon D. Carnel (Annales du Comité Flamand de France, V, page 78) c'était l'un des derniers poètes-rhétoriqueurs; il était à la tête d'une troupe théâtrale constituée de maraîchers de son village, et assurait le plus souvent lui-même le répertoire. Selon son acte de décès, il était lui-même maraîcher, mais la tradition en fait un instituteur.Ga naar eind(1) Son fils, cité comme temoin par le registre des décès, ne savait même pas écrire...
| |
OEuvres
(Les titres ci-après sont traduits: pour les titres originaux, voir le texte néerlandais).
1. | La vie singulière de Josquin surnommé le Bossu, qui raconte les événements étranges et les farces désopilantes qui eurent lieu en divers endroits de la terre, etc. (1810 - roman). |
2. | Le monde actuel. (1807). |
3. | Le mariage manqué de Winnocus Grenon. (1807). |
4. | Saint Procope. (1809). |
5. | La captivité des Juifs à Babylone. (1816). |
6. | Le pécheur (ou le buveur) repenti. (1816). |
7. | Hauts faits et mort de Saint Louis. (1818). |
8. | Le fermier Adrien. (1818). |
9. | Virginius et Virginia. (1820). |
10. | La mort de Robespierre. (1820). |
11. | La mise au tombeau du Christ. (1821). |
12. | La résurrection du Christ. (1821). |
13. | Magazan ou le parricide. (1822). |
14. | Aleran et Adélasie. (1822). |
15. | La révolution à Sparte. (1823). |
16. | Athenaïs, impératrice de Constantinople. (1824). |
| |
| |
17. | Le mariage imaginaire du grand turc. (1824). |
18. | Caonabo ou l'Américain opprimé. (1825). |
19. | Olinde en Sophronie. (1825). |
20. | Theudelinde. (1827). |
21. | Zatima. (1828). |
22. | Menzikoff (inachevé). (1829). |
23. | Dumont, esclave affranchi. (1834). |
24. | Les Andrettis. (1835). |
25. | Le fils de fermier de Tourcoing. (1836). |
26. | L'héroïne de Pologne. (1838). |
27. | Alexis ou le terrien magnanime. (1841). |
28. | Les merveilleuses prouesses du demi-dieu Hercule. (1839) (récit de 93 pages dont 20 en alexandrins). |
29. | Deux recueils de poèmes. Sans titres ni dates. |
30. | Un recueil de poèmes et de proses diverses. |
31. | Cinq pièces de vers, sans date.Ga naar eind(2). |
A quoi s'ajoutent la bagatelle de 43 pièces de théâtre traduites du français, notamment de Voltaire, de Molière, de Racine, de Crébillon... Comme les oeuvres propres de Petilion, il s'agit exclusivement de tragédies ou de comédies.
L'oeuvre néerlandais de Petilion comporte, outre le théâtre, un roman, un récit et de la poésie, dont D. Carnel dit qu'il s'agit essentiellement de poèmes de circonstance. De cette oeuvre étendue, on n'a retrouvé pour l'instant que Den Boeren Zoon van Tourcoing (Le fils de fermier de Tourcoing). Nous remercions vivement M. l'Abbé Campagne, curé de Lederzeele, de nous avoir permis de photocopier le manuscrit, ce dernier étant probablement lui-même une copie, car il ne compte pas 20 feuilles comme l'original (cf. les Annales du Comité Flamand de France, II, page 344) mais 55 pages, et porte en dernière page la mention: Achevé le 3 juillet 1836, J. Petilion. Toutefois nous connaissons en outre de lui une lettre en vers à Herlein (Esquelbecq).
| |
La langue
Petilion a rédigé toute son oeuvre en néerlandais de l'époque, dont le docteur Carnel dit que, pour être poétique, il n'en présente pas moins des allures dialectiquesGa naar eind(3); deux oeuvres seulement sont écrites dans le flamand méridional de Petite-Synthe: le roman Josquin le Bossu et la comédie dont nous traitons ici, Le fils de fermier de Tourcoing. C'est de cette dernière qu'Edmond de Coussemaker déclare en 1859; ‘Cette pièce est écrite en dialecte populaire, ce qui lui donne un intérêt philologique qu'on rencontre rarement’.Ga naar eind(4)
Pour autant qu'on puisse en juger, Petilion est le premier à user de la langue locale. Même Vaelande (Ypres, 1757-1818) n'écrit tout au plus qu'un néerlandais farci de termes en flamand occidental, comme Gezelle le fera le plus souventGa naar eind(5) par la suite. En outre, Petilion réussit à orthographier de façon assez phonétique. Quelques exemples: begeunen (commercer), vervollen (dépérir), 'k moe je spreken (je dois te parler), 'k hen m'er haest te bosten eten (j'ai bouffé à m'en faire péter la panse), waer zoud' en zyn te? (où est-il donc allé se fourrer?), da'k z'opeten hen (que je les ai mangés) etc. Bien sûr la syntaxe est, elle aussi, typique du flamand méridional, ainsi le renvoi en fin de proposition des circonstanciels (de destination par exemple). Zou je wel konnen gaen nae Ryssel (le néerlandais dirait ‘naar Rijsel kunnen gaan’), ou
| |
| |
l'omission de l'inversion (voir remarque 6). La double négation (par exemple had ze niet haest open en doen = s'ils ne l'ouvrent pas rapidement) est logiquement utilisée. Mais c'est surtout le vocabulaire, - comme le prouve le présent lexique - qui est remarquablement sud-flamand et parfois typique de l'idiolecte de Dunkerque.
Quelques exemples: djimminikes (sorte de juron bâtard), entjeblieft s'il te plaît), kwalk (fâcheux), mommetje (petite bouchée), watervasch (fraîchement sorti de l'eau), morsif (ivremort), haentjepek (sobriquet pour désigner le diable), gaernaerd (crevette), kiermieren (fourmiller), vertogen (faire apparaître, faire du théâtre) etc.
| |
Graphie
Nous avons déjà souligné l'assez bon rendu de certains mots dialectaux. Pour le reste, Petilion respecte assez fidèlement l'orthographe de Des Roches, mais il lui arrive de se tromper en ce qui concerne le ‘h’: il écrit had au lieu de a 't (s'il), beeyndig (adroit), ou dans le redoublement des consonnes: vischecraeye (corax ossifragus), ou dans la transcription des finales diminutives: zutsches à côté de zoetiens.
La pièce de théâtre ‘Le fils de fermier de Tourcoing’ ne fut pas seulement jouée en 1836, année où Petilion y avait mis la dernière main, mais aussi par la suite dans plusieurs localités. E. de Coussemaeker en ditGa naar eind(6): ‘Cette pièce, composée en 1836, a été jouée avec grand succès sur divers théâtres flamands du pays’. Elle le fut même encore en 1851Ga naar eind(7), en 1853Ga naar eind(8), en 1857.Ga naar eind(9) En 1923, A. Ryckelynck la monta encore à Bollezeele où il était vicaire.Ga naar eind(10) Le même Ryckelynck la remania et la publia dans Le Lion de Flandre de juilletaoût 1932, pp. 165-184. Il ne se contenta pas d'adapter l'orthographe mais alla même jusqu'à retoucher sérieusement le vocabulaire. La pièce remaniée fut jouée en 1933, notamment trois fois à Bergues (où Ryckelinck était alors vicaire) et une fois, également sous sa direction, à Warhem.Ga naar eind(11)
(Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut)
|
-
eind(1)
-
M. Verbeke, Mémoires de la société Dunkerquoise, XVIII, blz. 318. De auteur getuigt hier dat J. Pitilion (sic) in Klein-Sinten 15 jaar onderwijzer geweest is. M. Verbeke was zelf onderwijzer in die gemeente.
-
eind(2)
- De voornaamste bron is boven vermeld tijdschrift met het artikel van M. Verbeke: ‘Biographie de Jacques-Cornil Pitilion’, XVIII, blz. 318-323. Daar werd ook de berijmde brief opgenomen. Verder: Annales Comité Flamand de France, II, blz. 344 (Het wonderlyke leven van Joosken de Bulte en de Wonderbaere heldendaeden van den vergooden Hercules), alsook id., II, blz. 45 en 51 (Verzenbundels) en Bulletin CFF, I, blz. 9, (vijf dichtstukken). Zeven van de door M. Verbeke vermelde toneelstukken komen ook voor in Annales CFF, IV, blz. 415 en 416, Bulletin Comité Flamand de France V, blz. 482 en Annales CFF, II, blz. 344. De aangehaalde werken zaten vroeger in de bibliotheek van het Vlaams Komitee.
-
eind(5)
-
Biografisch Woordenboek, XI, blz. 166-171 (J. Huyghebaert).
-
eind(10)
-
Le Beffroi de Flandre, jg. 1928, numéro spécial. blz. 61.
-
eind(11)
-
De Torrewachter, 5e jg. (1933), nr. 51 en nr. 54.
-
eind(1)
-
m. verbeke, Mémoires de la société dunkerquoise, XVIII, p. 318. L'auteur témoigne ici que J. Pitilion (sic) a été quinze ans durant instituteur à Petite Synthe. M. Verbeke était lui même instituteur de cette commune.
-
eind(2)
- La source principale est l'article publié par M. Verbeke, Biographie de Jacques Cornil Pitilion, dans la revue susmentionnée (XVIII, pp. 318-323), laquelle fournit également la lettre en vers. Je remercie M. Louis Saint-Martin de Teteghem de ses précieuses informations. Voir aussi les Annales du Comité Flamand de France, II, p. 344 (La vie singulière de Josquin le Bossu et les Merveilleuses prouesses du demi-dieu Hercule), ainsi que, II, pp. 45 et 51 (Recueils de poèmes) et le Bulletin du Comité Flamand de France, I, p. 9 (cinq pièces en vers). Sept des pièces de théâtre mentionnées par M. Verbeke apparaissent également dans les Annales du Comité Flamand de France, IV, pp. 415 et 416, dans le Bulletin du Comité Flamand de France, V, p. 482 et dans les Annales du Comité Flamand de France, II, p. 344. Les oeuvres citées se trouvaient naguère dans la bibliothèque du Comité Flamand.
-
eind(3)
-
Annales du Comité Flamand de France, V, p. 79.
-
eind(4)
-
Annales du Comité Flamand de France, IV, p. 415.
-
eind(5)
-
Biografisch Woordenboek, XI, pp. 166-171, (par J. Huyghebaert).
-
eind(6)
-
Annales du Comité Flamand de France, II, p. 514.
-
eind(8)
-
Annales du Comité Flamand de France, V, p. 78.
-
eind(9)
-
Annales du Comité Flamand de France, IV, p. 415.
-
eind(10)
-
Le Beffroi de Flandre, année 1928, numéro spécial, p. 61.
-
eind(11)
-
De Torrewachter, 5e année (1933), no 51 et no 54.
|