De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Volksliederen in de WesthoekE. de Coussemaker heeft in zijn Chants populaires des Flamands de France (1856) ongetwijfeld de 150 mooiste volksliederen (hij beschikte er over 300) verzameld en gecommentarieerd. Maar ook de andere in die tijd nog gezongen volksliederen zijn niet alleen op literair en muzikaal gebied een eigen stuk cultureel erfgoed, ze hebben bovendien precies in de Westhoek een getuigende en historische waarde. ‘Het volkswezen... wordt op onnavolgbare wijze in de volksliederen weerspiegeld’. (W. de Meyer). De vier bundels die we hier bespreken vertellen ons over oorlog en armoe, loyalisme en desertie, liefde en moord, over de zangers en lieddichters zelf, over de beroepen, marktkramers, vinkeniers en heel sterk over het eenvoudige geloof van die xixe eeuw, met merkwaardige liederen als het ‘geestelijk meylied’ of het ‘geestelijk uereslag’; maar ook de humor ontbreekt niet, b.v. over de doedelzak in de karn, of de gefopte chirurgijn. De taal is lang niet altijd volkomen eigen aan de Westhoek, want al spelen de meeste liederen zich af in de Westhoek, toch vertellen andere over gebeurtenissen in Amsterdam, Haarlem, Zeeuws-Vlaanderen, en natuurlijk ook in Noord-Vlaanderen. De afkeer van het (Hollandse) Calvinisme in die weinig oecumenische tijd komt ook een paar keer aan het licht. Toch blijken de staatsgrenzen in die tijd nog geen cultuurgrenzen geweest te zijn ook inzake woordgebruik. We bespreken nu kort de vier bundels.
1. Een anoniem liederboek (aangegeven met A + nr. van het lied). Het zit in de Gantois-bibliotheek van de KULAK (Kortrijk), dateert van omstreeks 1820 en bevat 50 liederen (genummerd van 1 tot 48, maar 30 en 41 komen tweemaal in voor). Het boekje heeft geen voorpagina en heeft ongeveer een octavo-vorm. De inhoud: oorlogs- of vredeliederen, voor het grootste deel (ontgoochelde) liefdeliederen, maar ook religieus geïnspireerde liederen (b.v. Den nieuwe A.B.C. van den waeren christelijken schol-meester), zgn. historie-liederen (vaak met miraculeuze inhoud), en zelfs humoristische, zoals het plezierige | |
[pagina 229]
| |
lied over Bergsche reuze (van Sint-Winoksbergen). Afgunst en dronkenschap worden scherp aan de kaak gesteld in heel wat teksten. Bij alle liederen wordt de melodie aangegeven. Het bekende soldatenlied over Virginie Ghesquiere uit Deulzemont (Deulemond aan de Leie) die soldaat werd, ontbreekt ook niet (nr. 40). Enkele lieddichters worden vermeld: L. Vanneste (of: M.A.F.P.) (nr. 29, 30 en 30bis). Hij is ook componist van het lied ‘Veel jongmans met dezen tijd...’. Francies van de Velde uit Schoorisse (nr. 7). Louis Druel (waarschijnlijk uit Brugge) (nr. 38). We lezen een en ander over hem in het merkwaardige boekje van A. Lowyck: Het moordlied in de Westhoek der Nederlanden in Frankrijk voor 1860Ga naar eindnoot(1) blz. 24 vv. Jan Garwig, Bruggeling (nr. 41). Ernaast staat vermeld: ‘begonst met Joseph Bonte in 't jaar 180’. Marie Francisca Poeintaert. Ook over hem lees je in A. Lowyck, a.w. blz. 26 vv. Op het eind van lied nr. 13 staat: ‘door Garwig en Lefevre, den eenen kleermaker den anderen wever’. Lees over Lefevre (uit Waregem) in A. Lowyck, a.w. blz. 27. J. Sadones (nr. 42 en 43) ‘dichter en zanger tot Geeraerdsbergen, ten jaere 1806, C D, 3 mars 1813’. Het lied nr. 48 over de moord in Pitgam, het komt ook voor in het werk van A. Lowyck, blz. 58-62.
2. Jules M. Pierens schreef z'n liederbundel in Zuidpene in 1880. Op de voorpagina schreef Martin Pierens in 1922 dat het boek hem toebehoorde (Martin Pierens, cultivateur à Zuytpeene). Deze bundel zit eveneens in de biblotheek van de Franse Nederlanden in de KULAK, waar we hem hebben mogen fotokopiëren, waarvoor onze dank. Hij bevat 49 liederen, waaronder twee tweetalige en vier Franse, alsook een toneelstukje van de hand van Jan Baptiste Vangrevelinge: Klugt vertoont aen het spel van t'aghtvuldig mensch op de vijf zinnen tot Zuytpeene in jaer 1841 gedigt door J.B. Vangrevelinge. Het is vrij slordig overgeschreven (blz. 47-63) en er treden maar twee personen op: de filosoof en Momus (die grappen verkoopt). Van dezelfde Tisje Tasje, ook Tasse genoemdGa naar eindnoot(2) zijn verder nog vier liederen opgenomen, o.m. Schoone klugt voorgevallen tot Noordpeene tusschen eenen man van Arnijcke en eenen flinken jongman van Zuydpeene. Stemme van Karels wagen. Dit lied had C. Looten teruggevonden in 1890Ga naar eindnoot(3) met o.a. dat over de Schaepman, dat we niet kennen, maar waarvan A. Deveyer uit Hazebroek een korte inhoud weergeeft in de catalogus van de Hazebroekse Landbouwbeurs van 1972. De andere overgeschreven liederen van Tisje Tasje heten: Nieuw liedeken. Stemme van Bakus, gedigt door J.B. Vangrevelinge, in jaer 1832 tot Noordpeene. Triaeter Spel liedeken gedigt J.B.V. waarvan het Tweede Deel begint met Achte en een en agte. Remedien, waarin de naam Jan Tasse voorkomt. Sermoen of Lofreeden van de Wijn door J.B. Vangrevelinge. We treffen in dit boek ook eventjes 9 vinkenliederen aan, waarvan één het zoveelste Pierlalalied vertegenwoordigt (blz. 31). Een ander werd gedicht en gecomponeerd door ene Fidèle Decool uit Ochtezele (blz. 37). Verder heel wat liefdesliederen en ook een andere versie van het lied over Virginie Ghesqiere die soldaat werd in plaats van haar broer. (Napoleontische) oorlogsliederen waren ook erg in trek, maar ook humoristische, o.m. Lucifers wagen (misschien door Pierens zelf) en het lied dat Vital Celen in z'n Stemmen van Trouw opgenomen heeft (blz. 36 v.) Nieuw Fransch-Vlaamsch liedeken van de Waal, maar dan vollediger als: Chanson nouvelle français-flamand (blz. 10-13). Het lied rijmt beter, bevat zes strofen meer, maar is soms onhandig | |
[pagina 230]
| |
gespeld, b.v. 7e strofe: t'is goumy zegt in ons ta(e)l
kaal, hoverdig is den wael
Een ander tweetalig lied zal wel niet zo oud geweest zijn en wijst op beginnende verfransing. Het heet: Chanson des bons vivants, blz. 138. Het wisselt af: een Nederlands en een Frans vers: Komt jongmans wilt uw begeeven dans notre belle sossieté (sic). Er komen verder een paar Frans-patriottische liederen in voor (blz. 1 en 4) en een Klugtgezang op eenen Kerkuyl over een schijnheilige pilaarbijter (blz. 88).
3. Een bundel van eventjes 64 soms ellenlange liederen werd tussen 1847 en 1851 in Bollezele en Den Aerd (Saint Martin au Laert) samengesteld door Louis Monsterleet. De fotokopie waarover ik beschik is gemaakt naar een fotokopie in het bezit van Jan Paul Sepieter (Nipkerke), waarvoor ik hem dank. Het is onmogelijk om die 375 bladzijden keurig geschreven teksten grondig te bespreken. Naast liefdeliederen en historie-liederen nemen de moordliederen een belangrijke plaats in. Sommige komen gedrukt voor in het al vermelde boekje van A. Lowyck. Zo over de moord in Eke, nr. 53 (in a.w. blz. 71) of de moord in Burburg (Broekburg), nr. 54 (a.w. maar onvolledig, blz. 73). Het kostbaarste lied is het Nieuw liedeken, van Baptiste Tasse, stemme Rijkt daer naer. Mijne vrouwe heet Joanna (nr. 11): het meesterwerkje van Tisje Tasje, dat al minder nauwkeurig overgedrukt werd in V. Celen: Stemmen van Trouw, blz. 27. Den kelder slooter (niet: sleutel zoals bij V.C.)
was mij in d'hand gesteld (niet: wierd mij)
Parbleu men goot er (nu rijmt het!)
het biertie met geweld
gheel dagen buyksken vol.
Verder ook: ‘een vrij moey meysken’, i.p.v. ‘een jong vry meysje’ zoals bij V. Celen, want ‘vrij’ is ‘mooi’ in het Zvl. Vital Celen heeft de tekst van een vliegend blad, terwijl Louis Monsterleet het al kort na de dood van Tasje opschrijft (1847), Tisje Tasje sterft in 1842.
4. De bundel van Adolphe Tourlouze van Stene (1904) kreeg ik in fotokopie van Jaak Fermaut uit Bieren, die ik hier bedank. Onder de negen Nederlandse liederen zijn er twee versies van De Voerman (De Coussemaker a.w. LXI). Eén ervan komt letterlijk overeen met De Coussemakers tekst, op één woord na, nl. de Casselsche baan, i.p.v. de Arrasche baen. De andere versie zal wel uit Noord-Vlaanderen komen, zoals verschillende liederen. Dit is te merken aan de spelling van De Vries en Te Winkel. Het merkwaardigste lied is nr. 1: Het doodshoofd, een mirakellied uit Godewaarsvelde. Het komt ook al voor in de bundel van L. Monsterleet als nr. 18. Elisabeth Rousseau uit Zermezele herinnert zich nog een paar verzen eruit, omdat haar vader dat lied zong. Op blz. 110 staat wel een oud plezierig lied van een straatzanger (met een bord waarop hij alles aanwijst), nl. Den aap in zijn kot. Het lied doet wel denken aan Jan den Mulder: Hier is den vogel, den vogel, den vogel
Hier is den visch die zoo bedrieglijk is
| |
[pagina 231]
| |
Melodieën. Sommige zangwijzen - bij de meeste van de 174 liederen wordt de ‘stemme’ vermeld - zijn bij de Coussemaker te vinden in z'n a.w. Zo heeft Pierens een Pierlala-lied opgenomen dat op de wijs van nr. XCIII uit de ‘Chants populaires’ gezongen kan worden. Volgens Van den handel (a.w. LXI) kun je de twee versies van De Voerman zingen (Tourlouze) alsook drie liederen uit Monsterleets verzameling en één uit het anonieme liedboek. Ik drink den nieuwen most (a.w., CXXIII) is de wijs voor 8 liederen en Het Spinnewiel (a.w., LXXXV) voor 2, terwijl Capiteyn Bardt maar bij 1 past. Andere, veel voorkomende wijzen zijn: Van den zeevaerder, De dragonder te peerde, Den bekeerden zondaer en Mon très cher père le roi.
Taalgebruik. Naargelang van de herkomst is de taal Westvlaams getint, enigszins Brabants of Zeeuws. De spelling van de anonieme verzamelaar (1820) is erg onvast, die van L. Monsterleet vrij trouw naar Des Roches (1847-51), die van Pierens is erg zwak: gevolg van het verfranste onderwijs, en die van Tourlouze (1904) doorgaans van De Vries en Te Winkel: waarschijnlijk overgeschreven.
Besluit: De besproken liederen, althans een keuze eruit, zouden gepubliceerd verdienen te worden. Hopelijk komen sommigen op het spoor van de ons onbekende melodieën. | |
LexiconAfkortingen
A: Annonieme bundel, + nummer van het lied. MB: Bundel van L. Monsterleet, Bollezele, + nr. PZ: Bundel van J. Pierens uit Zuidpene, + blz. AT: Bundel van Adolphe Tourlouze uit Stene, + blz. DB: Westvlaamsch Idioticon van De Bo. DR: Nederduytsch-Fransch Woordenboek van Des Roches, 1812. Loq: Guido Gezelles Loquela Mnl: Middelnederlands (Verdam) Zvl: Zuidvlaams: dialect van de Westhoek Gal: Gallicisme spr.: spreek uit vd: voltooid deelwoord | |
[pagina 232]
| |
A- aghtvuldig: klugt vertoont aen het spel van t'aghtvuldig mensch, PZ 47, ‘met veel achting’. - agten: achte en een en agte, die wilt de waere deugd betragten, PZ 16, ‘achten’. - Alzegenaer: den alzegenaer die 't al regeert, PZ 6, ‘God’ (die allen zegent). | |
B- bakhuys: z'n heeft een potlepel gauw in bakhuys geslaegen, PZ 132, ‘bakkes’; Mnl. - bal, bol en bom: dat de franschen met bal, bol en bom hun met groot verlies komen veriaegen, PZ, 2, ‘kanonballen’. - baldaedig: zij zullen baldaedig zijn, PZ 51, Zvl. - balgen (zich): jonge mulders en balgt u niet, A 31, ‘zich belgen’. - bepissen: door te lachen zoudt gij u bepissen, MB 41, ‘in z'n broek pissen’. - beschinken: ik zal hem beschinken met bier en brandewin, PZ 123, ‘trakteren’, Zvl. - beschippen (zich): de jongen beschipte hem seffens aen boord, A 44, ‘zich inschepen’, Mnl. - bierbank: blijft op den bierbank als het komt te gebeuren, PZ 16, ‘bank in herberg’? - bloed voor bloed: ...vocht zij bloed voor bloed, PZ 128 ‘bloed om bloed’ (leer om leer). - bollier: en zij ...moesten dienen voor zijn bollier, A 10, ‘vrijer’ (Mnl. boeler). - boulieren: door het boulieren dag en nacht, A 49, ‘overspel doen’ (Mnl. boeleren). - bourgoens: in het hospitael tot bourgoens, A 40, ‘Burgos’ (zeker in Spanje). - bras: ik hebbe wel den bras van trouwen; A 5, ‘ik wil er niet van weten’ DR. | |
C- capoen: en gy gaever my zoo menig soen en nu slaeter gy op myn capoen, PZ 12, ‘lijf’, ‘rug’. - caritaet: groot en kleen plaegden om een caritaet, A 14, ‘aalmoes’. - Catojen: noemt hy my zyn lief Catojen, PZ 124, ‘Kaatje’. - cerisin: ik ben cerisin, PZ 131, ‘geneesheer’, Zvl. - cierblom: hij riep Florentine, cierblom van Europa, MB 10, ‘bloem’, ‘sieraad’, ‘mooiste’. - companist: den companist en hadde noyt gedacht zyn witte brood vooren te eten, PZ 85, ‘vrolijke gezel’? - conterdanstie: men danste daer een schoon moey conterdanstie, A 19, ‘contradans’, Zvl. verkleinvorm. - Coudiper: Coudiper, Warhem, Gyvelde en ook Uxem, PZ 107 ‘Kwaadieper’ (Quaedypre) (plaatselijke uitspraak). - couleurde: couleurde schoun, PZ 54, ‘gekleurde’ (schoenen), Zvl. vd (zonder ge-). - Crimos: tot Noordpeene legt Crimos bij hoopen, PZ 36, ‘soort drank’? | |
[pagina 233]
| |
D- daes: hoe daezen zin, hoe dertel moet, PZ 39, ‘dwaas’. - dank: ik moet zingen tegen dank en spijt, PZ 125, ‘tegen wil en dank’ (tegen dank = Mnl). - dant: dat zij was een paepsche dant, MB 3, ‘losbol’ Mnl. - dessem: wy moeten voor spysse den dessem braen, PZ 126 ‘zuurdeeg’ (te braden i.p.v. vlees...) - deuw, deuw tiwy: het wintervinckens geeheel verblyd, hoort men nu zingen deuw deuw tiwy (sic) PZ 26, ‘klanknabootsing van het vinkelied’. - deuywer: een deuywer op een eekentak, PZ 32, ‘soort vink’ ook deuwer (PZ 36). - dibbaert: als men bedrogen is, het van een dibbaert is, PZ 48, ‘pilaarbijter’ Zvl. - dienen (zich): en al de vrienden dienden hun eerst, zy lieten de bennen en haeten het vleesch, PZ 125, ‘bedienen’, Zvl. - donker messe: die met de caffeypot een donker messe leezen, PZ 60, ‘zwarte mis’. - donkernagt: zoo kwam onverwacht ontrent den donkernacht AT 106, ‘middernacht’. - Dulzemont: te Dulzemont geboren, PZ 128, Deulemond (Deulemont) aan de Leie, monding van de Deule, Zvl. - duyk: gekleed als een duyk, A 14, ‘hertog’, Gal. | |
F- faen: gij zult... deze vinke niet faen, PZ 8, ‘vangen’ Mnl. - flaminke: hier gij vreyt eene flaminke, PZ 13, ‘Vlaamse vrouw’ (uitgesproken door een ‘Waal’). - fond: zij ...snapte een pistool uit zijn fonden, MB 10, ‘zak’ (binnenzak, achterzak?) - forneel: bij 't forneel, MB 11, ‘fornuis’, Zvl. - frunseling: een ...manthelin met frunselingen aen, PZ 56 ‘fronsel’, ‘aangerimpeld’, Zvl. - fuyken: om zoo haer lekker fuyken voor haer huysgezin te duyken, MB 12, ‘listen gebruiken’? | |
G- gaeyaert: ik ben moe van zoo gaeyaert te hooren praeten, PZ 61, ‘gaai’ (fig.). - gebloeyd: op een gebloeyden rijs, PZ 26, ‘bloeiend’, Mnl. - geer: in het boek der hemde aen den tweeden geer, PZ 18, ‘slip’ (van een vrouwenhemd), Mnl., Zvl. gekriel: bevrijd... van 't helsch gekriel, A 49, ‘gekrioel’, Mnl., Zvl. - geldhof: om naer ons geldhof toe te zwieren, PZ 35, ‘eigen lokaal’, ‘stamcafé’, ‘hof van het gilde’. Achternaam. - geldiken: den anderen (prees) het geldiken cinclacorum PZ 20, ‘geld’ (+ klanknabootsing van het klinken). - g'heugde: op g'heugde blaen, PZ 129, ‘heuglijke’. Godswald: ...nu onlangs Godswald is geschied, AT 80, ‘Godewaarsvelde’, (Godsvalde in de volksmond). - goepe: goepe, zeide Karel en hij gooidet op zijn wagen, AT 116, ‘hup’, ‘hoepla’, tussenwerpsel. | |
[pagina 234]
| |
- golke broek: de knegten droegen een korten golke broek, PZ 55, ‘golfbroek’ (Mnl. golge = golf). - grouf: het grouf canon, PZ 1, ‘zwaar’, Mnl. - gugulerij: of konsten van gugulerij, MB 21, ‘goochelarij’. (Mnl. guchelen = goochelen). | |
H- haenthie peccatorum: den derden prees het haenthie peccatorum, PZ 20, ‘pikkend haantje’. figuurlijk! - helde: in alle stond en helde, PZ 23, ‘leeftijd’ (elde). - heyras schreeden: gij gaet naer de helle en dat met heyras schreeden, PZ 58, ‘schreden van Hera’. | |
J- Jadones: door mij Jadones componist, getrouwt met de dogter van Jan-Baptist, A 32, ‘Sadones’. Zie inleiding. - Jante Pek, ik en vrezen maer voor Jante Pek dat helsche spook, PZ 58, ‘duivel’, Zvl., Steenvoorde. - jongvrouw: wierd zy voor jongvrouw bekent, AT 129, ‘meisje’, ‘maagd’, Mnl. - jubel jaar: God geeft hun 't jubeljaar, A 8, ‘gouden bruiloft’. | |
K- kaed: te schouwen van het kaed, PZ 47, ‘kwaad’ (schuwen). - kaelhaerd: een kaelhaerd die zijne tonge roerde, PZ 56, ‘arme kerel’. - kaellemande: een rok van kaellemande, PZ 56, ‘kalaminken’. - kakebreed: lachen kakebreed, PZ 56, ‘volmondig’, Zvl. - kan: Sa basken, brengt pinten, kannen en stoopen, PZ 36, ‘stoop = 2 kannen, kan = 2 pinten = ± halve liter’. - katakluwen: men hoort te Noordpeene de katakluwen, PZ 36, ‘soort vink’ in het Zvl. - kermespop: merst al de kermespoppen, PZ 54, ‘modepop’. - kersevet: ...had zijn muyzelzak gesmoud met kersevet, MB 41, ‘kaarsvet’. - kersroet: een braaf soldaet... heeft niet te veel om pataeten, om witsel, pouder en pommaed, kersroet en ander vet, MB 1, ‘kaarsvet’ Wvl. ‘om’ = ‘voor’. - kiekewy: hij sloeg zijn kiekewy, PZ 31, ‘vinkelied’. - klaegen: 't is om te klaegen de steenen, PZ 84. - klikkertant: koning van sneuwbourg en klikkertant, PZ 18 ‘tand die klikt’, (fig.) ‘iemand die klappertandt’. - klingen: den stemrijken nagtegal hoort men zingen en klingen, MB 26, ‘klinken’. - klink: met witte koussen aen zeer net gebreydt met klinken, PZ 55, ‘naad van kous, bezet met ranken of andere versieringen, b.v. rode klinken’ DB. - Klinkaer: in een hoek met Jan Klinkaers boek, MB 61. - klinken: zoo wierd er met de bel geklonken, AT 84, ‘aanbellen’, Zvl. - knerzetanden: en kwam te knerzetanden, A 15, ‘knarsetanden’. - knorzen: hij knorsde als een helschen draek, MB 9, ‘knarsetanden’, Mnl. - koeyfrater: aendagtige koeyfraters, PZ 19, ‘confrater’. - kracker: sloeg hij zyn kracker op den pierdeauw t' was als een weefgeteauw, PZ 27, ‘gefluit’ (klanknabootsing). | |
[pagina 235]
| |
- krijgsknegt: d'ander krijgsknegten, A 40, ‘soldaat’. - kwellen: de jonge dogters die gekollen zijn met de liefde PZ 17, ‘gekwollen’? - kuvel: hij trok 'n kuvel van linwaed aen, PZ 131, ‘boezeroen’, Zvl. (spr. keuvel). | |
L- leef om leven: die leef om leven gewagt hebben, PZ 5 ‘z'n leven wagen’. (wagt - waagt). - leeuwerker: de leeuwerker... rijst, MB 26, ‘leeuwerik’ Zvl. - leggen: hier legter een minnaer begraven, A 23, ‘liggen’. - lekkerte zeer snail, t' lekkerte zeer snail, PZ 36 ‘soort vink’ (snail = snel). - liefgetael: elk een zael zeggen lief getael, PZ 68, ‘lieftallig’. - limroede: limroeden geleyd, PZ 38, ‘lijmstok’. - Lisbona: in Lisbona is het te zien, A6, ‘Lissabon’. - lusch: lussche, kromme, domme en rosse, AT 114, ‘scheel’ Zvl. | |
M- maegd: vriend nog maegd, MB 16, ‘verwant’ (maag). - maegdom: dogters hout uw maegdom in weirden, A 30, ‘maagdelijkheid’, Zvl. - maelonist: Kalvinisten en maelonisten, PZ 58,? - manthelin: een lange manthelin, PZ 56, ‘manteltje’. - Mardijke: hij ges udeert tot Mardijke PZ 130; gij die uw schoole tor Mardik hebt gedaen PZ 52, ‘in het ezeldorp’, cfr. hun scheldnaam: de ezels van Mardijke. - meissche: Stemme (= wijs) van de koele meissche nagten PZ 117, ‘meis’ (VD), ‘van/in de maand mei’. - Merris: bij al de zots van heel Merris PZ 50, ‘dorp van zotten’ (door een slag van Merris' molen...). - merode: dar er nog kleyn nog groot mogt op merode gaan, MB 2, ‘plundertocht’ (Frans: maraude). - mertig: zoo mertige slaegen PZ 13, ‘bermhertig’ (iron.). - mestresse: naer u mestresse vertrekken, A 48, ‘lief’ Zvl, (meestal motresse uitgesproken). - mijnziere: zij heeft mijnziere wel de maniere van onzen Jan te payen, PZ 105, ‘mijn ziele’ krachtwoord. - moey: lest quam een heer bij een moey boere meysjen, A 19, ‘mooi’, ABN en Zvl. - molkof: (dat) onzen drapeau op molkof is geplant, PZ 1, misschien ‘Maljkovo’ in Joegoslavië. - moorder: als de moorders de tijding bragten, MB 9 ‘moordenaar’, Mnl, Zvl. Ook moorderesse, MB 53. - munt: nog munt nog kruys, MB 32, ‘geen geld’. - musschegat: mijn herte sloeg als een musschegat, PZ 61, ‘luid kloppen’, Zvl. - muyze geklank: (de reus) danste bij plekken op 't muyze geklank, A 14, ‘doedelzakmuziek’. - muyzelzak: de schaepherder met zijn muyzelzak, MB 41 ‘doedelzak’, Zvl. | |
N- nempel, als nempel van het veld, PZ 59, ‘mooiste bloem’? | |
[pagina 236]
| |
- nigus: het zijn al gouden nigus, PZ 60, ‘gouden munt’? - noden: hij noodt ons in zyn brudloffeest, PZ 35, ‘uitnodigen’ (in = tot), Mnl en Zvl. | |
O- oord: als gij zijt uw oorden kwijt, A 20, ‘muntstuk’ Zvl. - oorlof: oorlof jongmans al, MB 37, ‘luister’, beginwoord van de laatste strofe van veel liedjes. - oorzaek: 't is d'oorzaek van den vinckenier, PZ 26, ‘schuld’, Zvl. - opgelekt: een mesken opgelekt als nempel van het veldt, PZ 59, ‘opgesmukt’, ‘mooi gemaakt’, ‘praalziek’, Zvl. - ophaelen: Sa baes wilt dan den besten wijn ophaelen, ‘uit de kelder halen’, Zvl. - oup: oup seignore, hand en bas, MB 21, ‘hop’ sinjoor. | |
P- palme: k'weet dat hun gat op geen palme sloot, PZ 61, ‘palm’ als maat (decimeter). - pannekoeke maendag: geschreven op pannekoeke maendag 1847, MB, ‘nog bestaande kermis-maandag in Bollezele’. - pappeling: wy die pappelingen willen kweeken, PZ 23, ‘in het nest gevangen vink’ DB (papperling). - pelle: met eenen pelle op den houdt (= hoed) PZ 31, ‘lokvogel’, Zvl. - phelippeus en Jacobus: laat ons phelippeus en Jacobus eerst vieren, PZ 36, ‘patronen van de vinkeniers’. - pierdauw: een papeling ofte pierdauw, PZ 24, ‘soort vink’, Zvl. - pikhoed: zij hadden een pikhoed aen, PZ 55 ‘steek’, Zvl. - pinken: onze vogelkens fluten en pinken, PZ 37, ‘pink-pink-pink roepen’, DB. - plug: tot de Millebrug ging ook menig van die plug, PZ 108, ‘booswicht’ DB. - porte: maer hij smijt nog een stop (= stoop) waeter in haer porte, PZ 51, ‘achterste’. - prullighen: en daermee is mijn prullighen uyt, PZ 13, ‘grapje’, ‘grappig verhaaltje’, Zvl. - Pruyssenaer: weg is den schalken Pruyssenaer, MB 55, ‘Pruis’, Zvl. | |
R- rabateauw: t' lekkerte zeer snail en ook den rabateauw, PZ 36, ‘soort vink’. - ramoer: en maekte groot ramoer, MB 2, ‘rumoer’, Zvl. DB. - rampaerd: op schildwagt staen boven de rampaerd, MB 3, ‘vesting’, DB, vgl. Frans: rempart. - ri tyt thi twit: als de vinken zingen ri tyt thi twit, PZ 23, ‘vinkelied’ (klanknabootsing). - rooken: waer mede zoude ik nogtans mijn kaeken doen rooken, PZ 61, ‘rood worden’? - ros: domme en rosse, AT 114, ‘ros’ (Wvl is ‘rost’), Zvl. - roudoudeuy: ik hoorde zingen roudoudeuy, PZ 33, ‘vinkelied’. - scholeeren: zael zij mijn naem en faem scholeeren, PZ 41, ‘onteren’ (Mnl. is schofferen). | |
[pagina 237]
| |
- schreminchedir: men joeg dat schreminchedir, PZ 13, ‘aap’, Mnl: scherminkel. - schribbe: de schribben en Pharizeen, MB 52, ‘schriftgeleerde’, Mnl. - serviteur: ontfant uwen serviteur, A7, ‘vrijer’, Zvl. - slibbe: zijn hemde slibbe, PZ 56, ‘slip’, Zvl. - slijk hoest gebroed, dit slijk hoest gebroed broken in, PZ 106, ‘gespuis’ (uit modderpoel...). - snaphaen: met zijn snaphaen wel gelaen, MB 35, ‘geweer’, Zvl, ook snap (PZ 121). - sneuwer: een sneuwer... moet zijn geacht, PZ 24, ‘soort vink’. - smit: smits; metsenaers, PZ 36, ‘smeden’, Zvl meerv. - snufschepper: zij hadden dry snufscheppers aen, PZ 56, ‘soort opsmuk’. - spes: ellendig spes, PZ 42, ‘soort’, vgl. Frans: espèce. - spoorteloos: menig mensch leeft spoorteloos, MB 9, waarschijnlijk: spoorloos = ‘buitensporig’. - sprut: eene flamande in het sprut, PZ 10, ‘struikgewas’, spr. spruut. - staedelijk: die staedelijk vraegden, A 14, ‘steeds maar’. - stellen: het net gestelt, PZ 32, ‘zetten’, Zvl, Mnl. - stelling: om naer de stellingen te zwieren, PZ 37, ‘vinkenzetting’ (gewestelijk: wedstrijd). - stenpeuwer: stenpeuwers, PZ 36, ‘soort vink’. - stoffie: veel stoffie toedraegen, PZ 82, ‘stof’, Zvl. | |
T- tent: in stroyen tenten, A 21, ‘hut’, Zvl. - tresor: tresor en kanon, PZ 120, (ook: traison, PZ 64)? - tuyrlutuyt: dan speelde hij op zijn fluyt tuyt tuyt tuyt tuyrlutuyt, MB 21, ‘gefluit’, ook: tuyrlutuytien. - tuyte: zij hadden een tuyte aen, PZ 56, ‘kanten muts’, Zvl. | |
U- Utrimivasolia: van tralala utrimivasolia, AT 113, ‘doremi’. | |
V- Valencyn: in de stad Valencyn, MB 16, ‘Valencijn’, Zvl. - vangehuys: in het vangehuys te Douai, MB 22, ‘gevangenis’, volksetymologie voor Zvl vangenesse. - veldpaep: dan kwam den veldpaep aen, MB 2, ‘aalmoezenier’. - verjagen: het verjagen kind, AT 87, ‘verjaagd’, Zvl vd. - vertoogen: wat schrikkelijk vertoogen, MB 22, ‘vertoning’ Mnl. - verzeer: stakt u verzeer, MB 4, ‘smart’, Mnl. - verzeeren: tot mijn verzeeren, A 28, ‘smarthebben’, Mnl. - vinceinten snuf: het zoude als vinceinten snuf in uwe neuse gaen, PZ 52, ‘soort snuif’, spr.: snuuf. - vlaeme: gij botte vlaeme, PZ 11, ‘Vlaamse vrouw’. - vleg'ren: als gij wilt vleg'ren bij ander vrouwen, PZ 90, ‘fladderen’, Loq., spr. vleggeren. - voerschet: hier is de lepel en daer is de voerschet, AT 116, ‘vork’, vgl. Frans: fourchette. - voorvaellen: gedigt door J.B. Vangrevelinghe tot Noordpeene op het voorvaellen van mister tant, ‘voorval’. | |
[pagina 238]
| |
W- waeterbekken: men ziet ze waeterbekken, PZ 4, ‘watertanden’. - wafer: en het ijzer zonder wafer, A 117, ‘wafel’, Zvl. - wardauw: men riep wardauw, MB 3, ‘pas op’. - wiegeband: ook wiegebans dragen, PZ 105, ‘windsel’, Mnl. | |
Z- zeegbaer: 'k ben zeegbaer, A 25, ‘bescheiden’, Mnl. - zeiren: trouwt algauw en zeirt eruyt, A 18, ‘trek eruit’. - zespen: ook een zespen, PZ 24, ‘vink met zes pennen’. - zieden: en zooden het, MB 7, ‘koken’, Zvl. Mnl. - Zeurus: gij maeg bij Zeurus zijn, PZ 52, ‘Zeus’? | |
Résumé:Chants populaires du Westhoek
Dans son ouvrage Chants populaire des Flamands de France (1856), E. de Coussemaker a sans aucun doute rassemblé et commenté les 150 chants les plus beaux des 300 dont il disposait. Mais les autres airs populaires encore chantés à cette époque constituent tout autant, sur un plan littéraire et musical, un pan du patrimoine culturel propre; ils présentent en outre un intérêt documentaire et historique tout particulier pour le Westhoek. ‘L'âme d'un peuple se reflète de façon inimitable dans les chants populaires’ (W. de Meyer). Les quatre recueils que nous commentons ici nous parlent de guerre, de misère, de loyalisme et de désertion, d'amour et de meurtre, des chanteurs et des paroliers eux-mêmes, des métiers, des marchands forains, des amateurs de concours de pinsons, et tout particulièrement de la foi naïve de ce xixe siècle, laquelle nous vaut des chants remarquables comme le geestelijk meylied (‘chanson spirituelle de mai’) ou le geestelijk uereslag (‘la sonnerie spirituelle des heures’); mais l'humour ne manque pas non plus par exemple quand on évoque la cornemuse dans la baratte ou le chirurgien berné. La langue n'est pas toujours intégralement propre au Westhoek, car bien que la plupart des chansons y trouvent leur cadre, d'autres évoquent des événements d'Amsterdam, de Haarlem, de Flandre Zélandaise et naturellement aussi de Flandre septentrionale. L'aversion pour le calvinisme hollandais, en ces temps fort peu oecuméniques, y transparaît aussi parfois. Toutefois les frontières étatiques de l'époque ne sont manifestement pas encore des frontières culturelles, la remarque vaut aussi pour le vocabulaire employé. Maintenant, nous présentons brièvement les quatre recueils.
1. Un recueil de chants anonyme (indiqué ci-après par la lettre A suivie du numéro du chant). Il se trouve dans le fonds-Gantois à la bibliothèque de l'antenne courtraisienne de l'Université flamande de Louvain (KULAK); il date des environs de 1820 et contient cinquante chants (numérotés de 1 à 48, mais les numéros trente et quarante et un y figurent deux fois). L'opuscule est dépourvu de page de garde et présente à peu près le format d'un in octavo. Son contenu: des chants de guerre ou de paix, des chansons d'amour, pour la plupart désabusées, mais aussi des chants d'inspiration religieuse (par exemple Den nieuwe A.B.C. van den waeren christelijken schol-meester = Le nouvel abécédaire du maître d'école chrétien), des chants qualifiés d'historiques (à contenu souvent miraculeux), et même des chants humoristiques | |
[pagina 239]
| |
comme la plaisante chanson sur le géant de Bergues. Jalousie et ivrognerie y sont clouées au pilori dans bon nombre de textes. La mélodie est indiquée pour chaque chanson. La célèbre chanson de soldat sur Virginie Ghesquiere de Deulémont (au confluent de la Deûle et de la Lys) qui se fit soldat, n'y manque pas non plus (no40). Quelques auteurs sont mentionés: L. Vanneste (ou: M.A.F.P.) (no29, 30 et 30 bis). C'est lui aussi qui a composé la chanson ‘Veel jongmans met dezen tijd’. (Beaucoup de jeunes-gens par les temps qui courent...). Francies van de Velde de Schoorisse (no7). Louis Druel (vraisemblablement de Bruges) (no38). Nous trouvons quelques renseignements sur lui dans le remarquable opuscule d'A. Lowyck: Het moordlied in de Westhoek der Nederlanden in Frankrijk voor 1860’Ga naar eindnoot(1) (page 24 et suivantes - Le crime chansonné dans le Westhoek des Pays-Bas français avant 1860). Jan Garwig, qui était un Brugeois (no41). A côté de son nom, on mentionne: ‘débuta avec Joseph Bonte en l'année 180. Marie Francisca Poeintaert’. On le rencontre également dans l'ouvrage d'A. Lowyck (op. cit. page 26 et suivantes). A la fin du chant no13, on peut lire: ‘par Garwig et Lefevre, l'un tailleur, l'autre tisserand’. Pour Lefevre de Waregem, se reporter à l'ouvrage d'A. Lowyck (op cit. p. 27). J. Sadones (no42 et 43) ‘poete et chanteur à Geeraerdsbergen, en l'année 1806, C D, 3 mars 1813’. Le chant no48 sur le meurtre de Pitgam figure également dans l'ouvrage d'A. Lowyck, pages 58-62.
2. Jules M. Pierens a écrit son recueil de chants à Zuytpeene, en 1880. Sur la page de garde, Martin Pierens a écrit en 1922 que l'ouvrage lui appartenait (Martin Pierens, cultivateur à Zuytpeene). Ce recueil figure également dans la bibliothèque des Pays-Bas Français à Courtrai (KULAK) où nous avons pu le photocopier, ce pourquoi nous tenons à exprimer nos remerciements. Il comporte 49 chants, dont deux bilingues et quatre en français, ainsi qu'une saynète de la main de Jan Baptiste Vangrevelinge: Klugt vertoont aen het spel van t'aghtvuldig mensch op de vijf zinnen tot Zuytpeene in jaer 1841 gedigt door J.B. Vangrevelinge. (Farce représentée au jeu de l'homme qui veille attentivement sur ses cinq sens, jeu qui eut lieu à Zuytpeene en l'année 1841 composée par J.B. Vangrevelinge). La pièce est assez mal recopiée (pages 47-63) et ne comporte que deux personnages: le philosophe et Momus (qui débite des blagues). Au même Tisje Tasje, aussi dénommé TasseGa naar eindnoot(2), le recueil a emprunté quatre chansons, entre autres Schoone klugt voorgevallen tot Noordpeene tusschen eenen man van Arnijcke en eenen flinken jongman van Zuydpeene. Stemme van Karels wagen. (Belle farce qui opposa à Noordpeene un homme d'Arnèke et un hardi jeune-homme de Zuydpeene. Sur l'air de ‘La voiture de Charles’). Cette chanson, C. Looten l'avait retrouvée en 1890Ga naar eindnoot(3) avec, entre autres, celle sur le berger (Schaepman) que nous ne connaissons pas mais dont A. Deveyer d'Hazebrouck donne brièvement le contenu dans le catalogue de la Foire agricole d'Hazebrouck de 1972. Les autres chansons reprises de Tisje Tasje s'intitulent Nieuw liedeken. Stemme van Bakus, ‘Nouvelle chansonnette sur l'air de Bakus, composée par J.B. Vangrevelinge, à Noordpeene, en l'année 1832.’ ‘Triaeter Spel liedeken chansonnette pour le théâtre composée par J.B.V.’ dont la ‘Seconde Partie’ commence par Achte en een en agte (N'estime pas huit et un). Remedien (Remèdes) dans laquelle apparaît le nom de Jan Tasse. Sermoen of Lofreeden van de Wijn, Sermon ou éloge du vin, par J.B. Vangrevelingen. Nous rencontrons aussi dans cet opuscule quelque 9 chansons pour pinsons, dont l'une consti- | |
[pagina 240]
| |
tue la énième complainte de Pierlala (p. 31). Une autre a été écrite et composée par un certain Fidèle Decool d'Ochtezeele (p. 37). On y trouve en outre une autre version de la chanson sur Virginie Ghesquiere qui se fit soldat à la place de son frère. Des chansons guerrières (napoléoniennes) étaient également très en vogue, mais également des chansons humoristiques, entre autres Lucifers wagen (La voiture de Lucifer - peut-être de Pierens lui-même) et la chanson que Vital Celen a reprise dans son Stemmen van trouw (Voix de la fidélité) (page 36 et suivante) Nieuw Fransch-Vlaamsch liedeken van de Waal (Nouvelle chansonnette flamande de France du Wallon) mais sous une forme plus élaborée et sous le titre: ‘Chanson nouvelle français-flamand’ (p. 10-13). La chanson rime mieux, comporte six strophes supplémentaires, mais présente parfois une orthographe maladroite, par exemple dans la 7e strophe: 't is goumy zegt in ons ta(e)l kaal, hoverdig is den wael (cela se dit prestement en notre langue) (purotin et vaniteux tel est le wallon (= le francophone)). Une autre chanson bilingue n'est sans doute pas aussi ancienne et dénote un commencement de francisation. Elle s'intitule: Chanson des bons vivants (p. 138) et fait alterner vers néerlandais et vers français: Komt jongmans wilt uw begeeven (Venez, jeune-homme, veuillez vous rendre) dans notre belle sossiété (sic). Une paire de chansons patriotiques françaises y figurent en outre (p. 1 et 4) et un Klugtgezang op eenen Kerkuyl (Chanson burlesque sur un hibou d'église) qui évoque un tartuffe, grenouille de bénitier (p. 88).
3. Un recueil de quelque 64 chansons parfois interminables a été constitué entre 1847 et 1851 à Bollezeele et Saint Martin au Laert par Louis Monsterleet. La photocopie dont je dispose a été réalisée à partir d'une autre qui appartient à Jan-Paul Sepieter (Nieppe) que je remercie au passage. Il est impossible de commenter à fond ces 375 pages de textes quasiment calligraphiés. A côté de chansons d'amour et de chansons historiques, les chansons qui racontent des meurtres y occupent une place importante. Certaines ont été publiées dans l'opuscule d'A Lowyck déjà cité. C'est le cas de celle qui évoque le meurtre d'Eecke, no53 (op. cit. p. 71) ou celui de Bourbourg, no54 (op cit. mais incomplète, p. 73). Le chant le plus précieux est le Nieuw liedeken, nouvelle chansonnette, de Baptiste Tasse, air du Rijkt daer naer. Mijne vrouwe heet Joanna (no11). (Sentez-moi ça. Ma femme s'appelle Joanna): le chef d'oeuvre de Tisje Tasje, dont V. Celen a donné une reproduction assez infidèle dans Stemmen van Trouw, p. 27. Den kelder slooter (et non: sleutel comme chez V. Celen) Was mij in d'hand gesteld (et non: wierd mij!) Parbleu men goot'er (et maintenant ça rime!) het biertie met geweld gheel dagen buyksken vol,
(la clé de la cave / me fut mise dans la main. / Parbleu, on y versait / la petite bière avec impétuosité / des jours entiers la panse pleine.) Plus loin on trouve aussi: ‘een moey meysken’ (litt.: une jolie mignonne fille) au lieu de ‘een jong vry meysje’ comme chez V. Celen, car ‘vrij’ signifie ‘jolie’ en flamand méridional. Vital Celen a tiré son texte d'une feuille volante, tandis que Louis Monsterleet l'a noté peu après la mort de Tasje (1847). | |
[pagina 241]
| |
4. Le recueil d'Adolphe Tourlouse de Steene (1904) J'en ai reçu une photocopie de Jacques Fermaut de Bierne que je remercie au passage. Parmi les neuf chants néerlandais, on trouve deux versions de De Voerman (Le charretier - De Coussemaker op cit. LXL). L'une d'entre elles est littéralement identique au texte de De Coussemaker, à un mot près, on y trouve en effet ‘la route de Cassel’ au lieu de ‘la route d'Arras’. L'autre version vient sans doute de Flandre septentionale, comme diverses autres chansons. Cela se remarque à l'orthographe qui est celle de De Vries et Te Winkel. Le chant le plus remarquable est le no 1: Het doodshoofd (la tête de mort), qui relate un miracle et provient de Godewaersvelde. On le rencontre déjà sous le no18 dans le recueil de L. Monsterleet. Elisabeth Rousseau de Zermezeele se souvient encore d'une paire de vers parce que son père chantait cette chanson. A la page 110, on peut lire une vieille chanson amusante due à un chanteur de rues (portant un panneau sur lequel il désigne tout) à savoir Den aap in zijn kot (le singe dans sa cabane). La chanson fait toutefois penser à Jan den Mulder: Hier is den vogel, den vogel, den vogel Hier is den visch die zoo bedrieglijk is (Voici l'oiseau, l'oiseau, l'oiseau Et voici le poisson qui est si trompeur)
Melodies. On peut trouver certaines mélodies - on mentionne l'‘air’ pour la plupart des 174 chansons - chez de Coussemaker dans l'ouvrage précité. Ainsi Pierens a-t-il noté une complainte de Pierlala qu'on peut chanter sur la mélodie no XCIII des ‘Chants populaires’. Selon Van den handel (op cit. LXI) c'est aussi sur cet air qu'on peut chanter les deux versions de De Voerman (Tourlouze) de même que trois chansons de la collection de Monsterleet et une du recueil anonyme. Ik drink den nieuwen most (Je bois le vin nouveau - op. cit. CXXIII) sert de mélodie à 8 chansons et Het Spinnewiel (Le rouet) - op. cit. LXXXV) à deux, tandis que Capiteyn Bardt (Capitaine Bardt) ne convient qu'à une seule. D'autres airs souvent utilisés sont: Van den zeevaerder (Du marin), De dragonder te peerde (Le dragon à cheval), Den bekeerden zondaer (Le pêcheur repenti) et Mon très cher père le roi.
La langue pratiquée. En fonction de l'origine, la langue peut être colorée de flamand occidental ou comporter une touche de brabançon ou de zélandais. L'orthographe du collectionneur anonyme (1820) est très hésitante, celle de L. Monsterleet est assez conforme à Des Roches (1847-51), celle de Pierens est très médiocre: c'est là une conséquence de la francisation de l'enseignement, et celle de Tourlouze respecte généralement celle de de Vries et Te Winkel: elle est vraisemblablement reprise des textes copiés.
Conclusion. Les chansons évoquées ci-dessus, du moins les meilleures, mériteraient une publication. Espérons aussi que certains arriveront à découvrir les mélodies que nous ne connaissons pas.
(Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut). |
|