peert, wat zich nog kunstmatig in stand houdt of zonder subsidiëring in elkaar zou storten.
In de loop van zomer en herfst publiceerde de journalist J.M. Sourgens in de regionale krant La Voix du Nord een reeks interviews met verantwoordelijken van het kulturele leven onder de titel Les animateurs culturels ont la parole.
De enquête maakt toch het een en ander duidelijk inzake de mentaliteit t.o.v. het kultureel gebeuren, zodat ze hier enige aandacht verdient.
Het Coliop (Comité lillois d'opinion publique), dat met vrijwilligers werkt, verdeeld over een vijftal kommissies (pers, radio en tv, film, chanson, muziek en teater) - terreinen dus die teoretisch altans een zeer ruim publiek moeten kunnen aanspreken - probeert de bevolking gevoelig te maken voor kwaliteitswerk op het terrein van de massamedia. De voorzitter ervan doet zijn beklag over het dalende aantal medewerkers in de kommissies en het gebrek aan belangstelling - vooral het konformisme leek hem frappant - bij het grote publiek. Uiteindelijk, stelde hij vast, bereiken we maar een beperkt publiek, dat van intellektuelen.
Het CAN (Centre d'animation du Nord) dat zich meer toelegt op kulturele opvoeding dan op het totstandbrengen van spektakulaire manifestaties, zag zijn aktiviteiten op een laag pitje evolueren bij gebrek aan voldoende overheidssteun.
Er was hierboven al sprake van konformisme. Denkend aan wat een stedelijk organisme als Roubaix-Culture allemaal brengt, is dit begrip moeilijk weg te cijferen.
René Pillot, direkteur van het jeugdteater Théâtre La Fontaine verheugt er zich over dat zijn gezelschap verheven is tot Centre dramatique national pour la jeunesse. Het betekent een aanzienlijke verbetering van de subsidies en een grotere zekerheid voor de toekomst.
De direkteur van het Théâtre de la Salamandre, Gildas Bourdet, is onverdeeld optimist. Het begrip ‘kulturele woestijn van het Noorden’ noemt hij een fiktie. Toch stelt hij de vraag of de politieke wil aanwezig is om zijn professioneel werk te onthalen en steunen.
Villeneuve-d'Ascq kreeg een soort kultureel centrum (Centre d'animation culturelle) dat de naam kreeg van Espace de la Rose des Vents. De pas benoemde direkteur Pierre-Etienne Heymann, vond geen positief onthaal voor zijn aktiviteiten op de universiaire kampus aldaar. Maar in de diverse wijken van dit nieuwe Rijsel liepen de kulturele manifestaties uiteenlopend: van uitstekend tot ronduit slecht.
Cyril Robichez, direkteur van het oudste beroepsgezelschap, het Théâtre populaire des Flandres (TPF), kreëerde in 1976 twee stukken en waagde zich aan een totaalspektakel onder de titel Le TPF Circus, waarin cirkusmensen, toneelspelers en musici (het Symfonieorkest van Rijsel) optraden. De formule met een tachtigtal opvoeringen leverde toch niet altijd het verwachte sukses op, maar anderzijds toch voldoende om de TPF-direkteur te doen blijven geloven in de formule en zijn optimisme te doen bewaren.
Het Rijselse Symfonieorkest (Orchestre philharmonique), onder leiding van Jean-Claude Casadesus, zorgde voor twee eksperimenten: optredens in fabrieken en onder de cirkustent van het TPF, dit laatste met uiteenlopend sukses, maar de zekerheid het orkest in bredere kringen bekend te hebben gemaakt.
Het trad ook op in het Festival van Rijsel, dat met zijn vijfde editie (van 28 oktober tot 12 december) een behoorlijk sukses oogstte. Het Festival van Rijsel is hoofdzakelijk een muzikaal gebeuren dat zich ver houdt van