Forum der Letteren. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Doen en laten in beweging
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in (d) volgt de tweede gebeurtenis zelfs onvermijdelijk op de eerste. Deze vier verhoudingen zijn inderdaad van blijvende aard. De taalkundige vormen echter, waarin de patronen tot uitdrukking worden gebracht, zijn veranderlijk. Om de verschillende causatieve relaties aan te duiden maakt het Nederlands gebruik van diverse werkwoorden, als bewerken, doen, in de hand werken, laten, maken, veroorzaken, ervoor zorgen. De meeste werkwoorden zijn nog duidelijk zelfstandig, sommige hebben door het frequente gebruik aan betekenis ingeboet; doen en laten zijn ook in syntactisch opzicht onzelfstandig geworden. Zij vormen met het hoofdwerkwoord één gezegde, zodat het lastig wordt zich van de fasering der werkingen bewust te blijven. Doen en laten zijn echter niet over één kam te scheren: de oorspronkelijke woordbetekenissen spelen nog een rol. Het subject van laten neemt niet deel aan de hoofdwerking, wat de tweeledigheid in stand houdt. Het in oorsprong actieve doen daarentegen betrekt het eerste subject bij de hoofdwerking. Generaliserend gesproken is een constructie met laten nog duidelijk tweeledig en gefaseerd, dus onmiskenbaar causatief, terwijl de verbinding met doen eenledig is en ongefaseerd, en nog slechts vagelijk causatief. Het is daardoor begrijpelijk, dat laten gebruikt wordt in (a) waarin elk van beide subjecten zelfstandig tot een werking moet besluiten, zodat het eerste subject de beoogde werking niet zonder de medewerking van het tweede subject kan doen plaats vinden:
Terwijl in (2) het subject van denken zelf uitmaakt of hij zijn gedachten inderdaad op zijn vader wil richten, heeft de patiënt in (3) niets in te brengen. Hij moet wel aan zijn vader denken, of hij wil of niet. Het tweede subject is in (2) zelfstandig en vrij, in (3) onzelfstandig en ondergeschikt. De keuze tussen laten en doen zou dus duidelijk kunnen maken, hoe de spreker de onderlinge relatie tussen de betrokken personen ziet. Wanneer men in de achttiende eeuw tot andere keuzen kwam dan nu, zou dat in principe een andere visie op de werkelijkheid kunnen verraden. Het gebruik van doen past bij autoritaire verhoudingen. Het feit nu dat doen in de achttiende eeuw vaker voorkwam dan tegenwoordig, zou er volgens Verhagen op wijzen, dat we in de loop der eeuwen minder autoritair en bovendien ‘vrouwvriendelijker’ zijn geworden. Al zou dat zo zijn, de aangevoerde voorbeelden wijzen op veranderingen van taalkundige aard. Wanneer er een culturele omslag had plaats gevonden, zouden de persoonlijke verhoudingen die uit de citaten blijken, ons moeten verbazen. Dat doen ze echter niet. De gezagsverhouding tussen overheid en onderdanen (Verhagen: 2), tussen moeder en kinderen (21), tussen vorst en raadpensionaris (22) is begrijpelijk en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
doorzichtig; waarom zou ons het gebruik van doen dan toch bevreemden? We zijn bovendien met het ambtelijk-autoritaire doen nog wel vertrouwd (zie 19 en 20). Desalniettemin komt ons het gebruik van doen vaak ongewoon, stijf en verouderd voor. Niet de autoritaire verhoudingen dus zijn voor ons verwonderlijk, doch het gebruik van doen. Het verschil tussen (4) en (5) is nog zeer wel te rijmen met de oppositie tussen het dwingende doen en het vrijblijvende laten:
In de eenledige constructie (4) wordt het weten van het tweede subject voorgesteld als onvermijdelijk gevolg van hetgeen het eerste subject heeft gezegd. In de tweeledige constructie (5) wordt het eerste subject van de beoogde werking uitgesloten. Toch zouden we in plaats van doen weten een andere wending gebruiken, als om u te doen beseffen, te laten weten, te laten merken, om u bewust te maken of om duidelijk te maken. Het gebruik van laten in (5) heeft niets te maken met het feit dat de betrokken personen beide mannen zijn, zoals Verhagen meent. Van Goens werd gevraagd het bericht [door iemand] te laten bezorgen; hij hoeft het niet zelf te doen. De indirectheid verklaart het gebruik van laten. Ook in (4) speelt het sexe-verschil geen rol. Deze trendy verklaring is in (6) zelfs uitgesloten, zoals Verhagen (t.a.v. 26) zelf moet concluderen. Abraham Blankaart verzoekt de Weduwe Spilgoed:
Uit het gebruik van doen blijkt geenszins ‘hoezeer hij haar hoogacht’. In doen weten staat het weten centraal en is doen ondergeschikt. De weduwe vindt het nodig dat Blankaart op de hoogte is; het gaat niet om de berichtgeving doch om de resulterende kennis. Verbindingen als doen begrijpen (Verhagen 21), doen weten (3, 26), d.i. ‘doen beseffen’, doen zien (23), d.i. ‘doen inzien’, zijn in formeel taalgebruik nog steeds gangbaar. Het gaat om ervaringen van het tweede subject, dat aan het gebeuren is onderworpen en niet zelfstandig handelt. Ook in doen uitmonden (19), doen plaatsvinden (20), doen delen (24) beheerst het eerste subject de hoofdwerking. En deze overheersende rol is nog steeds vanzelfsprekend en acceptabel. Niet de onderliggende verhouding tussen de personen heeft zich dus gewijzigd; bevreemdend is het gebruik van doen. Ondanks de dominantie van het eerste subject zouden wij voor laten of voor een andere omschrijving kiezen. Ook al is ons het rollenpatroon duidelijk, het gebruik van doen maakt een ouderwetse indruk. En dat nu wijst wel degelijk op taalverandering. Kennelijk is er iets gebeurd ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden van doen en laten. Zelfs wanneer we ons tot een periode van drie eeuwen beperken, wat kort is voor een ingrijpende | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
taalverandering, dan nog wordt duidelijk dat er verschuivingen zijn opgetreden. Die kunnen uit Verhagens tabel 1 maar gedeeltelijk worden afgelezen. Wil men vaststellen, hoe causaliteit en autoriteit zich verhouden, dan moeten behalve doen en laten ook alle overige causatieve verbindingswoorden worden geïnventariseerd; vgl. de regering brengt de partijen aan de onderhandelingstafel; brengt hen tot onderhandelen; belegt een vergadering; bevordert, geeft opdracht, nodigt uit, dwingt tot overleg; maakt dat de partijen overleggen; zorgt ervoor dat men onderhandelt; bewerkt een verzoening; enzovoort. Met de groei van de bureaucratie zou het aantal autoritaire causatieve constructies wel eens kunnen zijn toegenomen in plaats van teruggelopen. Het gaat er mij echter niet om Verhagens culturele hypothese aan te vechten. Onjuist is zijn conclusie, dat er in taalkundig opzicht niets veranderd zou zijn. Mijns inziens is doen, sterker dan laten, zozeer ondergeschikt geworden aan het hoofdwerkwoord, dat de tweeledigheid en fasering die causativiteit kenmerkt, verloren gaat. In het onvermijdelijke conflict tussen tweeledigheid en eenheid, heeft bij het veelgebruikte en betekenisarme doen de eenheid gewonnen. Doen wordt als hulpwerkwoord van causativiteit ongeschikt; het is bezig te verdwijnen. Er spelen in de oppositie tussen doen en laten op het ogenblik verschillende aspecten een rol. Behalve de hierboven beschreven tegenstelling tussen indirecte en directe causativiteit, ervaren we laten ook als duidelijker causatief dan doen, en tenslotte is de tegenstelling tussen schrijf- en spreektaal van belang. Verouderende woorden en constructies houden het in de geschreven taal meestal het langste uit. Doen ervaren we daardoor in vele gevallen als een schrijftaalwoord. In gesproken taal wordt veel meer dan Verhagens tabel 1 suggereert, van laten gebruik gemaakt. Zo is naast (7), een zin van het d-type met minimale fasering, zeker in gesproken taal ook (8) mogelijk:
Terwijl de eerste zin voldoet als beschrijving van wat er gebeurt, wordt door laat het oorzakelijke verband sterker benadrukt. Dat het gebruik van laten hier ‘humoristisch’ zou zijn, zoals Verhagen meent (t.a.v. 13), kan ik niet beamen. Wel maken beide zinnen een formele indruk; vooral (7) is boekentaal. Er zijn vele meer courante alternatieven: schaarste zorgt voor prijsstijgingen, schaarste maakt goederen duurder, schaarste veroorzaakt prijsverhogingen. We kunnen samenvattend vaststellen, dat causatieve constructies met doen dan wel laten zich in het hedendaags Nederlands van elkaar onderscheiden door een complex van factoren, hetgeen we als volgt kunnen schematiseren: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel ook laten in sommige gevallen met de navolgende infinitief een eenheid vormt, geldt in het algemeen, dat constructies met laten nog duidelijk tweeledig en gefaseerd zijn, terwijl verbindingen met doen eenledig en ongefaseerd zijn geworden. De in (9) opgesomde kenmerken hangen met dit structurele verschil samen. Stabiel is de situatie zeker niet. Net als alle elementen in de taal zijn doen en laten in beweging.
A.M. Duinhoven, Instituut voor Neerlandistiek, Universiteit van Amsterdam. |
|