Forum der Letteren. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een modulair model voor spelling en fonologie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingGa naar eind1.Een bekend citaat van Aristoteles over spelling luidt als volgt: Klanken zijn het symbool van de indrukken van de geest, en het geschrevene is het symbool van de klanken.De uit dit citaat sprekende visie op spelling, namelijk dat spelling een code is voor de uitspraak, zou als volgt schematisch weergegeven kunnen worden: Dit model zal ik in het vervolg met de term ‘Spraakafbeeldende Spelling’ (SS) aanduiden.Ga naar eind2. De meeste taalkundigen die zich hebben beziggehouden met spelling nemen dit model als vanzelfsprekend uitgangspunt. Zo zegt Van Heuven (1978): ‘Een alfabetische spelling is een koderingssysteem dat de spraakklanken van het gesproken woord visueel wil vastleggen’. In dit artikel zal ik bespreken hoe dit model uitgewerkt is in drie expliciete beschrijvingen van gedeeltes van de Nederlandse spelling, en welke nadelen deze uitwerkingen hebben. Daarnaast wordt een beschrijving van de Nederlandse spelling besproken die niet van model (1) uitgaat, maar spelling beschrijft als een regelsysteem dat losstaat van de uitspraak. Dit model staat bekend als ‘Autonome Spelling’ (AS). Ook dit model heeft een aantal nadelen. Daarom stel ik in dit artikel een nieuw model voor de relatie klank-spelling voor, waarin spellingsregels een autonome module vormen, maar waarin de spelling wel degelijk afgeleid wordt van klankvormen. Aristoteles' model blijft geldig, maar wordt op een andere manier uitgewerkt. De voordelen van het nieuwe model worden geïllustreerd aan de hand van de beschrijving van de klankvorm en spelling van woorden met fricatieven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Spelling als afbeelding van de klankvormWanneer spelling gezien wordt als een code voor de uitspraak, moet daarbij worden aangetekend dat de Nederlandse spelling niet alle aspecten van het spraakgeluid beoogt weer te geven. De [e] in het woord ‘meer’ klinkt anders dan de [e] het woord ‘meel’Ga naar eind3., toch worden deze beide hetzelfde gespeld, namelijk als <ee>, vgl. Cohen en Kraak (1972:20). Ook worden niet-segmentele eigenschappen van de uitspraak, zoals klemtoon, in het Nederlands niet in de spelling weergegeven. Wanneer we dit in aanmerking nemen, doet (1) de juiste voorspellingen bij woorden zoals <honden>, want ieder letterteken correspondeert met een overeenkomstige spraakklank. Bij een verwante vorm zoals <hond> is er een bijzondere relatie tussen spelling en uitspraak, want de <d> correspondeert met een [t]. Dit gegeven wordt in verschillende publikaties over de spelling verantwoord door een verband te leggen met de verschillende niveaus van beschrijving in de fonologie. Het uitgangspunt daarbij is dat ‘een spelling die consistent één niveau van beschrijving weergeeft beter is dan een spelling die nu eens de onderliggende, en dan weer de fonetische vorm geeft’ (Booij e.a. 1979:83). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1 Spelling als weergave van een stadium van de klankderivatie1.1.1 Booij e.a. (1979)Booij e.a. (1979) werken de relatie tussen klankvorm en spelling nader uit en komen tot de volgende conclusie: ‘Het Nederlandse spellingssysteem beoogt in principe binnen de grenzen van de terugleesbaarheid een weergave van de onderliggende vorm van woorden en niet van de fonetische.’ Als voorbeeld noemen ze het gedrag van obstruenten: obstruenten zijn onderliggend stemhebbend en worden op het einde van een syllabe stemloos door verscherping. De afleiding van de klankvorm van ‘hond’ en ‘honden’ kan dit laten zien:
De spelling van woorden met de obstruenten [b], [d] en [g] komt overeen met de onderliggende vorm:
Er zijn echter ook woorden waarbij de spelling de oppervlakkige vorm weergeeft, namelijk bij de woorden die uitgaan op de obstruenten [v] of [z]: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast spellingvormen die overeenkomen met onderliggende klankvormen, zoals <hond> en spellingvormen die overeenkomen met oppervlaktevormen als <lief>, komen er volgens Booij e.a. ook nog vormen voor waarvan de spelling een tussenliggend niveau weergeeft. In vormen als <vreesde> wordt namelijk niet geabstraheerd van verscherping, maar wel van stemassimilatie:
Wanneer toegestaan wordt dat spelling tussenniveaus codeert, is het mogelijk dat er meer dan drie relaties zijn. Telkens wanneer een klankregel wordt toegepast, ontstaat een nieuw representatieniveau dat al dan niet in de spelling kan worden weergegeven. In dit model zijn er, met andere woorden, geen nadere beperkingen op het aantal en de aard van de relaties tussen fonologie enerzijds en de spelling anderzijds, en het is met deze beschrijving nauwelijks voor te stellen dat spelling leerbaar en bruikbaar is. In het volgende artikel dat ik zal bespreken, wordt een restrictiever model nagestreefd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.2 Wester (1987)Wester (1987) probeert aan te tonen dat de spelling van obstruenten geheel met onderliggende klankvormen correspondeert. In dat geval onstaat er het volgende model: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als eerste stap neemt Wester aan dat de letter <g> in het Nederlands zowel de stemloze [x] als de stemhebbende [g] codeert.Ga naar eind4. Aan de spelling van de <g> in een woord als <loog> is dus niet te zien of de onderliggende [g] of de oppervlakkige [x] weergegeven wordt. Wester kiest voor het laatste omdat er dan geen oppositie is tussen de twee willekeurige groepen obstruenten in (3) en (4), maar tussen fricatieven en plosieven. Volgens Wester wordt het verschil in spellingsgedrag tussen beide groepen obstruenten veroorzaakt doordat ze zich fonologisch anders gedragen. Hiervoor worden twee argumenten gegeven. In de eerste plaats worden stemhebbende fricatieven stemloos voor het suffix ‘-(e)lijk’, maar stemhebbende plosieven niet:
In de tweede plaats is er een verschil in distributie tussen stemhebbende en stemloze fricatieven: vóór vocalen wordt een korte vocaal gevolgd door [f] of [s] en een lange vocaal (of een korte vocaal gevolgd door een sonorant) door [v] of [z], zoals wordt geïllustreerd in (9):
Voor plosieven geldt zo'n patroon niet, want lange en korte vocalen komen met zowel stemhebbende als stemloze plosieven voor, zoals bijvoorbeeld blijkt uit paren als ‘bedden’-‘betten’ en ‘bede’-‘bete’. Wester verklaart de feiten onder (9) door aan te nemen dat fricatieven in tegenstelling tot plosieven onderliggend stemloos zijn op het einde van een syllabe, en dat er een regel is, verzachting, die ze vóór een vocaal na een lange vocaal of sonorante consonant stemhebbend maakt. De onderliggende vormen /lif@/ en /mEnsa/ worden omgezet in [liv@] en [mEnza], maar /lif/, /lAf/ en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vormen met een plosief veranderen niet. De stemloze fricatief in woorden als ‘liefelijk’ wordt verklaard doordat verzachting wordt geblokkeerd bij de aanhechting van het suffix ‘-(e)lijk’, zodat de onderliggende vorm behouden blijft. In Westers analyse is het spellingsverschil tussen <lief> en <dood> dus niet het gevolg van het soms wel en soms niet abstraheren van verscherping, maar van een verschil tussen de onderliggende vormen. Wester concludeert uit deze analyse van de verscherpings- en verzachtingsverschijnselen dat ‘spelling “uit principe” de onderliggende vorm codeert’. Bij een woord als <lieve> blijkt dat echter niet op te gaan: in dit woord is het effect van verzachting zichtbaar. De spellingsverschijnselen bij obstruenten zouden met Westers analyse wel verklaard kunnen worden door, net als Booij e.a. (1979), aan te nemen dat de spelling een fonologisch tussenniveau codeert; een niveau waar verzachting wel gewerkt heeft en verscherping nog niet. Er zijn echter nog meer problemen met Westers analyse. In de eerste plaats introduceert Wester in feite een nieuwe inconsistentie in de spelling door aan te nemen dat de fricatieven in de klankvorm van woorden als ‘mensa’ en ‘oase’ ook onderliggend stemloos zijn en stemhebbend gemaakt worden door verzachting. <mensa> en <oase> worden namelijk met een stemloze fricatief gespeld, terwijl net geconstateerd is dat bij <lieve> het effect van verzachting wel zichtbaar is. In de tweede plaats is ook de voorgestelde fonologische analyse bij nader inzien problematisch: er is wel degelijk een kleine groep woorden waarin een lange vocaal of een sonorante consonant gevolgd wordt door een stemloze fricatief, bijvoorbeeld ‘triomfen’, ‘fotografen’, ‘kuise’ en ‘verse’. Wanneer fricatieven in woorden als als ‘huis’ onderliggend stemhebbend zijn, kan het verschil in stemhebbendheid tussen ‘huizen’ en ‘kuise’ eenvoudig verklaard worden uit de onderliggende vormen, maar bij Westers analyse is dat niet meer mogelijk. Een ander probleem is de selectie van het verledentijdssuffix [d] in de klankvormen van ‘leefde’ en ‘vreesde’. Het verledentijdssuffix past zich wat betreft het kenmerk [stem] aan bij het laatste segment van de stam, vgl. ‘kamde’ met ‘paste’. De fricatief moet dus op het moment dat het suffix aangehecht wordt stemhebbend zijn. Deze stemhebbendheid kan niet verklaard worden doordat verzachting heeft plaatsgevonden, want er wordt niet aan de structurele beschrijving van deze regel voldaan. Er moet met andere woorden toch aangenomen worden dat fricatieven onderliggend stemhebbend zijn, zodat het verschil in spelling tussen plosieven en fricatieven problematisch blijft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 Een gecombineerde representatie van klankvorm en spellingWanneer spelling op verschillende niveaus gerelateerd lijkt te zijn aan de fonologie, is ook een uitwerking van model (1) mogelijk waarbij spelling en klankvorm in één representatie afgeleid worden. Deze uitwerking, die Wester in een ander artikel voorstaat (Wester 1985b), is weergegeven in (10): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit dit model volgt dat alle spellingsverschijnselen volledig bepaald worden door de uitspraak, want de spelling is een extra laag in de fonologische representatie en wordt hand in hand met de klankvorm opgebouwd door middel van regels die klankelementen associëren aan letters. Hoe dat precies werkt blijft hier buiten beschouwing, zie daarvoor Wester (1985b:177). Het resultaat ziet er voor de woorden ‘zebra’, ‘mensen’ ‘taxi’ en ‘lichaam’ als volgt uitGa naar eind6. (σ staat voor syllabe): Deze structuur bepaalt volgens Wester regels als tremaplaatsing en woordafbreking. Aan de hand van de laatste regel kan duidelijk gemaakt worden hoe Westers aanpak werkt. Woordafbreking inserteert een afbreekstreepje tussen twee letters die deel uitmaken van verschillende syllaben. Wanneer woordafbreking toegepast wordt op de woorden in (11), ontstaan de volgende vormen: Deze regel toont dat fonologische syllaben rechtstreeks gebruikt worden in de spelling. Uit de gecombineerde spelling-fonologierepresentatie volgt bijvoorbeeld als vanzelf dat <taxi> niet afgebroken kan worden, want de letter <x> is onderdeel van de eerste en van de tweede syllabe. Er zijn wel enkele problemen met de door Wester voorgestelde regels voor woordafbreking. Zo stelt de Woordenlijst der Nederlandse taal (p. LIII): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Eén tussenmedeklinker (ook ch) gaat naar het volgende woorddeel [...]. Voor \ng\ en dubbele medeklinkers geldt regel (b.), vergelijk <din-gen> en <katten>. De syllabeverdeling van deze woorden komt hier niet mee overeen. Lettergreepverdeling wijkt dus af van syllabificatie, zodat de structuur die afbreek posities bepaalt geen fonologische structuur kan zijn. Er zijn dus ook beperkingen die puur de afspraken over letterreeksen betreffen. Dit probleem voor de afbreking kan nog wel in een gecombineerde klankspellingrepresentatie verantwoord worden door meer structuur aan te nemen, bijvoorbeeld op de volgende wijze (L staat voor lettergreep):Een verdere uitwerking van gecombineerde representatie kan de relatie tussen uitspraak en spelling waarschijnlijk wel beschrijven. Op de juiste uitwerking daarvan wordt hier niet ingegaan, want de gecombineerde representatie is niet restrictiever dan die van Booij e.a. (1979). Ook in dit model is er geen beperking op de mogelijke relaties tussen verschillende fonologische niveaus en de spelling. Elke regel die op de klanklaag werkt kan zijn weerslag hebben op de spellingslaag, of juist niet. Het lijkt erop dat uitwerkingen van model (1) niet buitengewoon inzichtgevend zijn. Daarom wordt in de volgende sectie een model besproken, waarbij de eigenschappen van de spelling niet volgen uit de relatie met de klankvorm. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Spelling als autonoom regelsysteemZonneveld (1980) heeft kritiek op spellinganalyses als die van Booij e.a. (1979). Ze hebben naar zijn mening niet spelling, maar uitsluitend de relatie fonologiespelling als object. Zonneveld meent dat bij gebrek aan uitgewerkte theorieën over klankleer aan de ene kant en spelling aan de andere kant een dergelijke aanpak zinloos is, en dat het zinvoller is om spelling als systeem op zich te beschrijven. Zonneveld ontvouwt een set uitspraakonafhankelijke regels. Bij een spellingvorm als <katten> vraagt Zonneveld zich niet af waarom de klank [t] correspondeert met twee letters <tt>, maar hoe de relatie met de verwante vorm <kat> verantwoord moet worden. Zonnevelds verantwoording van deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spellingalternantie maakt gebruik van een onderliggende vorm met dubbele medeklinker en een regel die identieke medeklinkers op woordeinde reduceert tot een enkele medeklinker (degeminatie). De afleiding van <kat> en <katten> verloopt als volgt:
Een ander voorbeeld van autonome spellingberegeling is de spelling van het verledentijdssuffix: <te> na de medeklinkers uit het ‘kofschip’, elders <de>, vgl. <draaide> en <kamde> versus <spiekte>. Zonneveld beschrijft dit verschijnsel met behulp van een onderliggende vorm die niet gespecificeerd is voor het verschil <t>-<d>, en een regel die, zoals de kofschipversie op school, uitsluitend naar letters verwijst. Deze visie, die bekend staat als Autonome Spelling (AS), ziet er schematisch als volgt uit: Zonneveld bespreekt ook de spelling van obstruenten in enkel- en meervoudsvormen. Bij Booij e.a. (1979) en Wester was het verschil in spelgedrag tussen fricatieven en plosieven problematisch, omdat deze obstruenten zich fonologisch hetzelfde gedragen. Wanneer spelling als een autonoom systeem wordt beschouwd, hoeft met het fonologische gedrag van obstruenten geen rekening gehouden te worden en kan een aparte spellingsanalyse gemaakt worden. Voor de spelling zijn obstruenten onderliggend stemhebbend vanwege het stemhebbende suffix in vormen als <vreesde> en <ebde>. Deze vormen tonen ook direct al aan dat fricatieven aan de oppervlakte stemloos zijn, in tegenstelling tot plosieven. Dit wordt verklaard door een verscherpingsregel aan te nemen, die alleen fricatieven betreft. Deze regel luidt als volgt (waarbij de ‘#’ voor een spatie staat):
Het kenmerk [-achter] sluit de <g> uit van verscherping. Een aantal spellingsafleidingen verloopt met deze regel als volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AS is dus in staat een aantal fricatieffeiten te verklaren. Regel (16) voldoet in deze vorm echter niet voor woorden als ‘griefde’ ‘verhuisd’Ga naar eind7., ‘huisdeur’ en ‘liefelijk’, waar de fricatief niet op woordeinde staat. In plaats van de regel aan te passen zodat ook deze feiten beschreven worden, zal ik laten zien dat het model van AS principieel te kort schiet bij het verklaren van andere spellingsfeiten. Er is namelijk nog geen verklaring gegeven voor de overeenkomsten tussen de uitspraak en spelling van een woord. Binnen AS kunnen die immers niet worden verklaard doordat spelling is afgeleid van de uitspraak. Zonneveld heeft hiervoor een alternatieve verklaring, namelijk dat spelling een dialect is van het Nederlands. De tot nu toe onverklaard gebleven overeenkomsten tussen fonologische regels en representaties enerzijds en spellingregels en spellingrepresentaties anderzijds worden dan verklaard in termen van verwantschap. Hierdoor wordt uitgesloten dat het nodig is om te refereren aan de klankvorm bij het bepalen van de spelling. Er zijn echter wel degelijk (niet door Zonneveld behandelde) verschijnselen die niet op een inzichtelijke manier verklaard kunnen worden zonder te refereren aan de uitspraak. Tremaplaatsing bijvoorbeeld is alleen te begrijpen door te verwijzen naar de uitspraak. <Noach> behoeft geen trema omdat de letterreeks <oa> in het Nederlands niet één klank representeert, maar omdat de <u> en de <i> samen de [ui] representeren heeft <ruïne> wel een trema nodig. Binnen AS kunnen dergelijke feiten uitsluitend beschreven worden door een opsomming van klinkercombinaties die een digraaf kunnen vormen en klinkercombinaties die dat niet kunnen. Net zo kan het feit dat in een woord als <taxi> noch vóór noch na de <x> afgebroken kan worden, verklaard worden doordat deze letter twee klanken representeert, waartussen de fonologische syllabegrens valt. Wanneer de uitspraak niet bij de beschrijving betrokken wordt, is het gedrag van de ‘x’ een uitzondering. Deze verschijnselen maken duidelijk dat de spelling niet los van de relatie van de uitspraak beschreven kan worden. De relatie tussen klankvorm en spelling bepaalt een deel van de eigenschappen van de spelling. Ook het feit dat Zonnevelds spellingsregels gebruik maken van uitspraakachtige features wijst hier al op. Er kan dus niet volgehouden worden dat spelling absoluut autonoom is, maar er zijn wel degelijk verschijnselen, zoals fricatiefverscherping, die autonome spellingsregels motiveren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Een modulair model van de verhouding spelling-uitspraakIn de vorige twee secties heb ik laten zien dat zowel AS als SS problemen opleveren bij de beschrijving van de spellingssystematiek. Omdat de uitgangspunten van de twee modellen tegengesteld zijn, is het niet zo vreemd dat dat ook geldt voor de problemen. SS kan de verschillen tussen uitspraak en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spelling niet verklaren, zoals werd geïllustreerd aan de hand van de fricatieven en de lettergreepverdeling in woorden als ‘vinger’. AS heeft juist geen verklaring voor spellingsverschijnselen die volgen uit de overeenkomsten tussen klankvorm en spelling, zoals het feit dat een woord als ‘taxi’ niet afgebroken kan worden. In deze sectie zal ik laten zien dat wanneer inzichten van beide modellen gecombineerd worden er wel een adequaat beschrijvingsmode] ontstaat. Het uitgangspunt hierbij is dat spelling, zoals aangegeven in het citaat van Aristoteles, afgeleid wordt van de uitspraak. Daarnaast wordt van AS het inzicht overgenomen dat spelling een autonome regelmodule is. Fonologie en spelling vormen in dit model aparte modules, autonome regelsystemen, en daarom zal ik spreken van een modulair model voor de relatie tussen uitspraak en spelling. De vraag welk uitspraakniveau de spelling weergeeft komt nu op een andere manier terug. Booij e.a. en Wester zochten naar een uitspraakniveau dat precies overeenkomt met de oppervlakkige spelling, en vonden dat niet. In het nieuwe model hoeft er niet gezocht te worden naar een spelling die precies identiek is aan een bepaalde uitspraak, want eventuele verschillen kunnen door het effect van de autonome spellingsregels verklaard worden. Wel moet er nu een uitspraakniveau gekozen worden dat de basis vormt voor de onderliggende spellingsvormen. Omdat uit de bespreking van een aantal taalfeiten door Booij e.a. en Wester bleek dat de spelling het meest overeenkomt met onderliggende uitspraakrepresentaties, stel ik als eerste benadering van het nieuwe model voor de samenhang tussen uitspraak en spelling (18) voor: De onderliggende klankvorm wordt door (hier niet nader uit te werken) klankletteromzetregels omgezet in onderliggende spellingvormen, waarna de spellingsregels daar de oppervlakkige spellingvormen uit afleiden. In de rest van dit artikel zal ik laten zien dat dit model in ieder geval in staat is om het recalcitrante probleem van de fricatiefspelling op te lossen. Wanneer de onderliggende spelling wordt afgeleid uit de onderliggende uitspraak, zijn fricatieven op lettergreepeinde onderliggend stemhebbend. Tot deze conclusie kwam Zonneveld ook, op grond van spellinginterne | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
argumenten. Dit betekent dat de regel die hij gebruikte om van de onderliggende naar de oppervlakkige spelling te komen, het uitgangspunt voor de fricatiefregel van model (18) kan zijn. Vormen als <lief> en <lieve> worden daarom op dezelfde manier verklaard als bij Zonneveld. Voor vormen als <huisarrest>, <griefde> en <verhuisd> moet de regel echter nog aangepast worden, want deze werkt alleen op woordeinde. Wanneer de regel op lettergreepeinde zou gelden, heeft deze wel het gewenste effect voor woorden als <huisarrest>, want woordgrenzen vallen samen met lettergreepgrenzen. Aangezien Wester (1985) de relevantie van lettergrepen voor spellingsregels aangetoond heeft, lijkt het me gerechtvaardigd om verscherpingsregels op lettergreepeinde te laten werken, maar hoe lettergrepen afgeleid worden, blijft hier buiten beschouwing. Bij een woord als <griefde> moet niet alleen de stemloosheid van de fricatief verklaard worden, maar ook de stemhebbendheid van de eerste letter van het verledentijdssuffix. Zonneveld verklaarde dit verschijnsel met een (spellings-) assimilatieregel die alleen geldt voor dit suffix. Deze regel lijkt echter zeer sterk op de regel die de uitspraak van dit suffix bepaalt. Dit heeft als nadeel dat eenzelfde verschijnsel zowel in de fonologiemodule als in de spellingmodule beregeld moet worden. Zonnevelds uitgangspunt liet geen andere oplossing toe. In model (18) is het ook denkbaar dat dergelijke regels die alleen voor bepaalde morfemen gelden (morfolexicale regels), in tegenstelling tot uitsluitend fonologisch geconditioneerde regels, al gewerkt hebben voordat de afbeelding naar de spellingcomponent heeft plaatsgehad. Deze oplossing wordt ook gesuggereerd door Booij e.a. (1979), maar zij hebben het niet verder uitgewerkt. Hier zal zo'n uitwerking ook achterwege blijven. Voor het verdere betoog is deze kwestie niet cruciaal, en neem ik zolang Zonnevelds benadering over. Wanneer aangenomen wordt dat regels als assimilatie van het verledentijdssuffix, die gevoelig zijn voor morfologische structuur, voorafgaan aan regels die morfologische structuur negeren zoals spellingsverscherping, wordt de juiste voorspelling gedaan voor een woord als <griefde>:
Voor een vorm als <verhuisd> met een verleden deelwoordssuffix is nog een aanpassing van spellingsverscherping nodig. Hoewel de fricatief in dit woord niet op lettergreepeinde staat is deze toch stemloos. Blijkbaar heeft de tussenliggende <d> geen effect op verscherping. De (spellings-)verscherpingregel van Zonneveld wordt dus geherformuleerd als (20). Deze regel maakt een fricatief eventueel gevolgd door een medeklinker op woordeinde stemloos. In de regel blijft het kenmerk [-achter] achterwege, omdat ik Westers analyse van de <g> overneem. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is echter niet cruciaal voor de hier gepresenteerde analyse.
Spellingsverscherping blijkt wat betreft de structurele beschrijving te verschillen van de fonologische regel. Wanneer de klankafleiding en de spellingsafleiding van het woord <verhuisd> in (21a) en (21b) vergeleken worden, blijkt dan ook dat er geen enkel klankniveau is dat overeenkomt met de (oppervlakkige) spelling:
Dit gebrek aan overeenkomst tussen de twee derivaties is een sterk argument voor de autonome regel verscherping en dus voor autonome spellingsregels in het algemeen. Binnen SS, zoals uitgewerkt door Booij e.a. en Wester, is het principieel onmogelijk om de feiten op deze manier te verklaren. De door Wester besproken woorden als ‘liefelijk’ lijken op het eerste gezicht niet in het nieuwe model te passen. De fricatief in kwestie staat niet op lettergreepeinde, maar lijkt toch verscherping te hebben ondergaan. Dit is niet alleen in de spelling maar ook in de uitspraak het geval. Wanneer taalfeiten als ‘liefelijk’ aan nadere inspectie worden onderworpen blijkt er iets vreemds aan de hand te zijn. Het suffix ‘-(e)lijk’ is niet produktief, maar taalgebruikers die ik vroeg om nieuwe woorden te maken door een bestaande stam met ‘-(e)lijk’ te combineren, maakten vormen met stemhebbende fricatieven, zowel in de uitspraak als in de spelling:
Drie bestaande woorden met een Romaans grondwoord vertonen deze regelmaat ook: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de feiten in (22) en (23) valt te concluderen dat verscherping voor het suffix ‘-(e)lijk’ geen produktief verschijnsel meer is. Ik ga er daarom vanuit dat woorden als ‘liefelijk’ versteende en dus lexicale vormen zijn (dit is niet zo vreemd, want het suffix ‘-(e)lijk’ gedraagt zich in meer opzichten uitzonderlijk, bijvoorbeeld wat betreft klemtoon, zie bijvoorbeeld Trommelen en Zonneveld (1989)). Omdat fricatieven voor ‘-(e)lijk’ in de uitspraak al in het lexicon stemloos zijn, zijn ze dat in de onderliggende spelling ook. De spelling van ‘liefelijk’ is dus niet het gevolg van spellingsverscherping. Dit wordt onderstreept door het feit dat versteende stemloze consonanten ook sporadisch bij plosieven voorkomen, terwijl spellingsverscherping alleen voor fricatieven werkt:
Doordat in het modulaire model de spelling wordt afgeleid van de uitspraak, is een analyse mogelijk van feiten als ‘liefelijk’ die in AS niet beschikbaar is. Het is ook niet duidelijk hoe feiten als deze binnen AS een alternatieve verklaring zouden kunnen krijgen. Woorden als ‘liefelijk’ tonen daarom aan dat het modulaire model te verkiezen is boven AS. Tot slot van deze sectie komt de vraag aan de orde of de door Wester voorgestelde regel fricatiefverzachting nog bestaansrecht heeft. Ik heb in 1.1.2 laten zien dat deze regel niet verantwoordelijk kan zijn voor de stemhebbendheid van de fricatief in woorden als ‘lieve’. Wester nam echter aan dat deze regel ook werkte bij woorden als ‘mensa’ waar een stemloze fricatief in de spelling correspondeert met een stemhebbende in de uitspraak. De onderliggende fonologische vorm bevat in Westers analyse een stemloze fricatief, en de oppervlakkige vorm wordt afgeleid door fricatiefverzachting. De taalfeiten in (25) laten zien dat het verschijnsel zich alleen voordoet voor de ‘s’:
Fricatiefverzachting moet dus worden beperkt tot s-verzachting. Deze regel is produktief, hetgeen afgeleid kan worden uit de uitspraak van de volgende woorden, respectievelijk acroniemen en namen van farmaceutische produkten:
Wel is het zo dat het effect van s-verzachting beperkt blijft tot woorden van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Romaanse herkomst of woorden die daar op lijken, zie bijvoorbeeld Van Heuven, Neijt en Hijzelendoorn (ongepubliceerd). Omdat de regel tot effect heeft dat de onderliggende [s] niet meer aan de oppervlakte komt, kan de /s/ op den duur geheranalyseerd worden als /z/, zodat het mogelijk wordt dat de spelling ook verandert in een <z>. De Woordenlijst staat dit al bij een aantal woorden en uitgangen als minst gewenste spellingsvariant toe:
De s-regel kan dus gehandhaafd worden in de fonologische component. In deze sectie heb ik laten zien dat het in het nieuwe model mogelijk is om de spelling van alle woorden met fricatieven te verklaren. Hiervoor moesten niet alleen eerder voorgestelde spellingsregels herzien worden, maar ook de analyse van de klankvorm van woorden als ‘liefelijk’. De nieuwe analyse van klank- en spellingvorm van fricatiefverschijnselen ziet er nu als volgt uit. De fonologiemodule bevat een verscherpingsregel, assimilatieregels voor obstruenten en een s-verzachtingregel voor woorden van Romaanse herkomst. Deze regels werken nadat de onderliggende spellingvorm van de onderliggende klankvorm is afgeleid. Verscherping voor het suffix ‘-(e)lijk’ is geen produktieve fonologische regel, maar de betreffende vormen zijn gelexicaliseerd. De gelexicaliseerde stemloze obstruenten in woorden als ‘liefelijk’ en ‘erkentelijk’ worden daarom ook in de onderliggende spellingvorm aangetroffen. Ook waar een onderliggende /s/ als /z/ is geheranalyseerd, duikt de z in de spelling op. In de spellingmodule zit maar één regel voor fricatieven, fricatiefverscherping, want verzachting is geen spellingsregel:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHet hier voorgestelde model kan in tegenstelling tot AS en SS een verklaring geven voor overeenkomsten en verschillen tussen uitspraak en spelling. De overeenkomsten worden verklaard doordat de onderliggende spellingvormen worden afgeleid van onderliggende klankvormen en de verschillen door de werking van de autonome spellingsregels op deze vormen. Bij de beschrijving van klankvorm en spelling van fricatieven werden beide aspecten geïllustreerd. Aan de ene kant was een speciale spellingsregel nodig om het verschil tussen <verhuisd> en [v@rhuist] te verklaren, en aan de andere kant werd de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overeenkomst tussen <liefelijk> en [lif@l@k] verklaard doordat de spelling van de gelexicaliseerde klankvorm werd afgeleid. Het modulaire model is dan ook een goed uitgangspunt voor verder spellingsonderzoek, bijvoorbeeld naar een spellingsverschijnsel als de lettergreep, die in sommige gevallen overeenkomt met de syllabe, maar daar in andere gevallen van afwijkt. Het bestaansrecht van autonome spellingsregels is aan de hand van de fricatiefregel voldoende aangetoond, maar voordat geconcludeerd mag worden dat één relatie tussen klankvorm en spelling volstaat, moeten er meer taalfeiten onderzocht worden, zoals tremaplaatsing en de afwisseling tussen enkele en dubbele letters in vormen als <boom>-<bomen> en <kat>-<katten>. Wanneer het model bij nadere beschouwing van de spellingsfeiten niet adequaat zal blijken te zijn, kan het altijd omgezet worden in een minder restrictief model als (10), maar het omgekeerde is niet mogelijk. Het is natuurlijk het aantrekkelijkst om zo lang mogelijk model (18) te verdedigen, een model dat zeer strenge restricties oplegt aan de relatie tussen klankvorm en uitspraak, zie ook het citaat van Booij e.a. over de consistentie van de spelling in paragraaf 1. Een vraag waarop nog geen antwoord is gevonden, is de vraag waarom er een spellingsregel als fricatiefverscherping bestaat. Algemener gesteld: waardoor worden spellingsalternanties gemotiveerd, en aan welke beperkingen moeten spellingsregels voldoen? Op deze vraag zal nog een antwoord gevonden moeten worden. Het streven naar niet-redundante coderingen en het tekort aan lettertekens spelen hier uiteraard een rol. Hoewel aannemelijk gemaakt is dat fonologische regels geen effect hebben op de spellingsrepresentatie, wijst de grote overeenkomst tussen klankvorm en spelling bij morfolexicale regels in een andere richting. Verder onderzoek is dan ook nodig naar de plaats van deze morfolexicale regels in dit model. Tenslotte moeten ook klank-letteromzetregels nader onderzocht worden.
Anneke Nunn, Kath. Universiteit Nijmegen, Vakgroep Nederlands | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|