Forum der Letteren. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||
Grammatica en het spel van eigen en vreemd In hoeverre is het taalkundig werk van H.J. Pos structuralistisch?
| |||||||||||||||||||
InleidingGeneraties studenten aan de beide Amsterdamse universiteiten hebben H.J. Pos (1898-1955) gekend als een erudiet, welsprekend en zeer geïnspireerd docent. Aanvankelijk was hij aan de Vrije Universiteit benoemd als classicus en taalkundige, daarna aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam als filosoof. Waren de bronnen van zijn inspiraties voor iedereen altijd duidelijk te onderscheiden? Dat is niet waarschijnlijk: daarvoor waren ze te divers, zowel naar discipline als naar ideologie. Bovendien putte Pos er - door de jaren heen - zeker niet steeds op gelijke wijze uit. Tussen 1920 en 1955 veranderden zijn affiniteiten enkele malen zelfs nogal radicaal.Ga naar eind1. Dat heeft met zich meegebracht dat allerlei taalkundige zowel als filosofische stromingen met recht Pos' deelgenootschap hebben kunnen claimen. Tegelijk betekent het dat die associaties niet allesomvattend zijn geweest maar integendeel slechts relevant voor een bepaald studieterrein of een zekere periode van zijn werkzaamheid. Bij Pos' vaak nogal abstract gehouden geschriften is het vaststellen van de verschillende verbindingen alleen niet altijd even eenvoudig. Daardoor hebben commentatoren soms de vrije teugel kunnen laten aan hun natuurlijke neiging om een iets te groot deel van het werk vanuit één enkel favoriet gezichtspunt te willen interpreteren. In de taalkundige literatuur is op deze wijze een tamelijk ongedifferentieerd beeld ontstaan van Pos als structuralist, terwijl verschillende andere affiniteiten die zijn werk belangrijk hebben bepaald uit het zicht zijn verdwenen. Om het evenwicht wat te herstellen wil ik in deze bijdrage een tweetal aspecten van Pos' taalkundige opvattingen naar voren halen waarbij de structuralistische inslag goeddeels ontbreekt.Ga naar eind2. Het gaat daarbij om de visie op de grammatica. | |||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||
Ik wil laten zien dat die visie enerzijds bepaald wordt door volstrekt traditionele uitgangspunten, gerelativeerd door een deel contemporaine kenniskritiek. Anderzijds brengt de fenomenologische benadering Pos ertoe het grammaticale in te bedden in een dynamische en evenmin structuralistisch te noemen analyse van ‘eigen’ en ‘vreemd’. Een globaal beeld van Pos en zijn werk is nuttig als opstap voor mijn betoog. Opgeleid aan de Vrije Universiteit in de klassieke filologie, was hij door een postdoctoraal jaar in Heidelberg (1920-1921) wijsgerig aanvankelijk georiënteerd op de neokantiaanse academische kentheorie. Na verdere studie korte tijd later bij Husserl in Freiburg kwam hij echter in het spoor van diens vernieuwende ‘fenomenologische’ gerichtheid op de ervaring van het concrete, een benadering die hij vervolgens weer trachtte te verbinden met zijn eerdere, constructieve denken. In de late jaren veertig evolueerde Pos tot realistisch objectivist; maar van dat standpunt kwam hij in zijn laatste levensjaar weer enigszins terug. Een grove periodisering als deze doet zeker tekort aan de continuïteit die het werk kenmerkt op het punt van de bewerkte filosofische thema's. Bovendien is het goed om te bedenken dat Pos zijn koerswijzigingen zelf meestal niet in antagonistische termen beschreef: hij had de dialectische gewoonte om eerdere visies, in verrijkte vorm bewaard, ook in een nieuw-bereikt standpunt nog aanwezig te zien. Met diezelfde aantekeningen kunnen corresponderende verschuivingen van standpunt vastgesteld worden in Pos' taalfilosofisch en taalkundig werk. Wordt dat werk in de vroegste jaren twintig nog gekenmerkt door een idealistische vorm van systeembouw, korte tijd later begint Pos aan een fenomenologische zoektocht naar de constanten die intern aanwezig zijn in de ervaring van het concrete taalgebruik. In de naoorlogse periode - waarin hij zich overigens alleen meer incidenteel met taalkundige onderwerpen bezighoudt - valt de nadruk, weer anders, op de bepalende rol die de werkelijkheid speelt voor de taal. In de ontwikkeling van de internationale linguïstiek is vooral enig werk van Pos uit zijn langjarige fenomenologische periode van invloed geweest. Het is bekend dat enkele protagonisten van het opkomend structuralisme zoals Jakobson en Mathesius zich, vanuit de jaren van hun vorming en door verdere wetenschappelijke contacten, nauw verbonden voelden met de fenomenologie. Jakobson bijvoorbeeld zag het Husserliaanse fenomenologisch denken - voortzetting van oudere universalistische tendensen en gericht tegen psychologisch atomisme en mechanisme - als een belangrijke ondersteuning van het linguïstisch structuralisme. En in dat verband kon hij onder anderen op de Husserl-leerling en taaltheoreticus Pos wijzen: die had in enkele beschouwingen binnen fenomenologisch kader (Pos 1938a, 1939a, 1939b)Ga naar eind3. in feite, zo concludeerde Jakobson, een heldere uiteenzetting gegeven van fundering en uitgangspunt van de structurele linguïstiek in de Praagse variant (o.a. Jakobson 1973: 14). Jakobson droeg zijn waardering voor Pos ook uit in contacten met geestverwante linguïsten, zoals blijkt uit Stutterheim (1955/1971: 234) en Uhlenbeck (1977: 492). Het is wel Jakobsons bewondering voor dat bepaalde aspect van Pos' werk geweest die in de recentere taalwetenschappelijke literatuur heeft geleid tot het | |||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||
beeld van Pos als pleitbezorger van het structuralisme en ook zelf structuralist. Men ziet de reflexen hiervan bijvoorbeeld in Vachek (1968) en in Holensteins geschriften over de wording van het structuralisme, die inderdaad met name Jakobsons positie belichten. In een vergelijkbare context haalt ook Uhlenbeck (ibid.) juist twee beschouwingen van Pos naar voren waarin enkele structuralistische stellingen behandeld worden. In hun overzicht van het structuralisme in de Lage Landen karakteriseren Parret en Van de Velde (1980: 168; 169 n 5) Pos als een structuralist met een specifiek fenomenologische belangstelling voor het concrete taalbewustzijn. Op dit laatste en enige verwante nuancerende aspecten wijzen ook Desmet en Swiggers in hun artikel onder de titel ‘H.J. Pos als structuralistisch taaldenker’ (1990: 127, 136v), terwijl zij bovendien zijn latere objectivisme vermelden. Aan de andere kant is hun beeld van Pos-de-structuralist weer orthodoxer als zij aan Pos het ideaal toeschrijven van een zuiver immanente analyse van elke taal en in verband daarmee kritiek uitoefenen op gevallen van analyse waarin zijn perspectief ‘naar het extra-systemische [verglijdt]’ (o.c. 128, 135v). Salverda gaat in zijn artikelen (1990) en speciaal (1991) nog aanmerkelijk verder met zijn interpretatie van ook Pos' vroegste werk (1922 tot 1926) als bijdrage tot de theorie van het linguïstisch structuralisme, zelfs als onafhankelijk ontwikkeld structuralistisch programma. Als structuralistische aanzetten beschouwt Salverda onder andere een aantal meer algemene kenmerken van Pos' kenniskritische werk, die als zodanig inderdaad niet aansluiten bij de historische vorm van linguïstiek die in de bewuste periode gangbaar was; hierbij gaat het bijvoorbeeld om de nadruk die in Pos (1922) gelegd wordt op de verscheidenheid van ideële gezichtspunten waarbinnen de plaats is van wat Pos neokantiaans benoemt als ‘waarden’. De genoemde auteurs hebben alle recht om zich speciaal te richten op de structuralistische elementen in Pos' taalkundig werk, maar ik meen dat zij de kwalificatie ‘structuralistisch’ soms wat al te gemakkelijk hanteren. Ik wil in het volgende Pos' ideeën over grammatica schetsen en laten zien dat deze geplaatst moeten worden tegen andere achtergronden dan juist het structuralisme, ook waar ze een vernieuwend karakter hebben. | |||||||||||||||||||
Grammatica als hulpmiddelEen constant element in Pos' visie op grammatica is de gedachte dat grammatica niet zozeer een zelfstandige discipline is als wel een praktisch hulpmiddel. Naar filologisch-hermeneutische gewoonte vat Pos grammaticale analyse op als iets dat zijn eigenlijke plaats heeft bij de studie van teksten. De confrontatie met teksten in een niet-vertrouwde taal kan begripsproblemen opleveren, en de grammaticale begrippen dienen om die problemen te helpen oplossen. Zuivere kennis van de taalwerkelijkheid, gezocht omwille van zichzelf, vormt grammaticale kennis dus niet. Het systeem van grammaticale begrippen moet niet direct als afbeelding van een realiteit gezien worden; het is ontwikkeld bij wijze van techniek om het lezen van teksten in een vreemde taal onder de knie te krijgen. Deze opvatting is door Pos' gehele werk te vinden. | |||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||
De grammaticale systematiek is niet meer dan een praktische abstractie waarmee ‘sich erfahrungsgemaäß eine Sprache [...] lernen lä ßt’, heet het al in Pos (1922: 53v). ‘Van enig verder kennen is daarbij geen sprake’ (Pos 1924/1957: 27), en zo zijn er vele passages tot in het laatste werk uit de vijftiger jaren. Het meest gedetailleerd is de behandeling van dit onderwerp in Pos (1933).Ga naar eind4. Pos heeft bijzonder beeldende beschrijvingen gegeven van de situatie waarin het begrip van een vreemdtalige of anderszins moeilijke tekst ‘stokt’, zodat iemand niet verder kan. De voortgaande stroom van begrip voor de zaken waarover de tekst handelt wordt in zo'n geval onderbroken doordat een bepaalde passage geen toepasselijke zakelijke associaties oproept en aan de lezer integendeel op belemmerende wijze zijn vormelijke kant van letters en leestekens gaat presenteren. Soms kan een dergelijke ‘verstarring’ gemakkelijk en in één klap opgeheven worden door een nieuwe, gelukkiger contextualisering van de niet-begrepen passage als geheel. Een juist idee van waar de passage op betrokken moet worden kan voldoende zijn om alsnog te begrijpen wat ermee gezegd wilde worden. Maar in andere gevallen moet er een eerder analytische methode aan te pas komen om het begrip van een tekst in tweede instantie toch tot stand te brengen. De woorden van de onbegrepen passus worden dan eerst stuk voor stuk nader verklaard. Die verklaringen worden vervolgens weer op een bepaalde manier samengevoegd, resulterend in een parafrase die hopelijk wèl aanspreekt. Deze analytische methode, die ‘führt über die Zerstückelung des Unverstandenen zur verstehenden Wiedervereinigung’ (Pos 1933: 296), is het fundament van wat de filoloog van oudsher ‘grammaticale interpretatie’ noemt. En het is bij deze procedure dat de grammaticale begrippen hulpmiddelen zijn (o.c. 296-300; cf. Langeveld 1934: 39). Het samenvoegen van de verklaringen van ieder afzonderlijk woord blijkt in de praktijk immers succesvol te zijn, stelt Pos, als het niet woord-voor-optredend-woord gebeurt, maar in een volgorde gedefinieerd door de grammaticale begrippen: bijvoorbeeld subject - predikaat - object - bepaling... Die begrippen bemiddelen dus bij de bepaling van de ‘weg’, of preciezer gezegd de ‘omweg’, die de verklarende interpretatie neemt ten opzichte van de opeenvolging van de woorden in de tekst. Daarbij gaat het dan niet om zomaar een toepassing van begrippen die onafhankelijk hiervan hun geldigheid zouden hebben. Integendeel, in hun afbakening al anticiperen deze grammaticale begrippen op succesvolle praktijk van tekstverklaring, en we moeten dus zeggen dat grammaticale analyse wezenlijk dienstbaar is aan die activiteit en aan specifiek daardoor tot stand komend tekstbegrip (Pos 1933: 298). Dat geldt trouwens op dezelfde manier ook voor de betekenisomschrijving van de woorden in een woordenboek (o.c. 309v). Pos meent niet dat deze praktische en vanouds bekende discursieve procedure tegelijk het model van het onbelemmerde proces van taalbegrip zou zijn. In geval van onmiddellijk tot stand komend begrip kan vermoedelijk niet zinvol gesproken worden van een afzonderlijke rol van álle elementen die bij een analytische behandeling onderscheiden zouden worden, en ook niet altijd van een rol van de grammaticale structuur van het geheel (o.c. 302). Pos spreekt hier wat vaag over een heen-en-weer-beweging die tussen de elementen zou plaatsvinden en die in | |||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||
een ongestructureerd begripsgeheel zou uitmonden. In een welwillende interpretatie komt dit erop neer dat inhoudselementen bij het natuurlijke begrijpen op variabele en meer fragmentarische wijze opgepikt worden. Iemand die een bepaalde uiting onmiddellijk adequaat weet te verwerken, redeneert buiten allerlei details van het taalaanbod om naar een op dat moment passende conclusie toe. Voor zover die conclusie op enig moment al echt verband houdt met gepercipieerde woorden en hun in een analytische behandeling vaststelbare constructie, is dat verband in elk geval snel verdwenen. Overigens geldt bij Pos ook voor het ‘middellijke’ begrijpen dat de structuur ervan, die het grammaticale patroon heeft gevolgd, niet terugvindbaar is zodra dat begrijpen is uitgemond in een bijdrage aan een omvattender begripsgeheel. Grammaticale analyse maakt voor Pos dus alleen maar deel uit van de taalwerkelijkheid in een bepaalde ‘fase’, de fase namelijk waarin die werkelijkheid in een perspectief van de oplossing van eigen problemen ‘tot organiseerend bewustzijn van zichzelf’ komt en onbegrepen taaluitingen begrijpelijk maakt door middel van verdere, omschrijvende taal. De grammatica kijkt, als deel van de taalwerkelijkheid, terug op wat was in anticipatie op de nagestreefde onbelemmerde voortzetting van die werkelijkheid (Pos 1926: 225, 229-232). Objectiverende ‘beschouwing’ van taal en de theorieën die daaruit voortkomen staan dus ook weer niet helemaal los van het werkelijke taalgebruik; het standpunt is dat beschouwing en gebruik intern verbonden zijn (cf. Daalder 1991).
In hoeverre kan deze visie op de grammatica nu structuralistisch genoemd worden? Niet of nauwelijks, naar mijn mening. Om te beginnen wijst het gebruik van het klassieke logisch-semantische begrippenstelsel van subject, predikaat, object enz. in een andere richting. Weliswaar bekritiseert Pos de inhoudelijke bepaling van die begrippen en doet hij een anti-essentialistische poging tot een abstractere definitie, waarin de begrippen zich wellicht alleen maar van elkaar zouden hoeven te onderscheiden (Pos 1933: 300). De discursieve interpretatie van het subject van een zin zou onvolledig zijn zonder de aanvulling door interpretatie van het predikaat, de gecombineerde interpretatie zou nog onvolledig zijn zonder interpretatie van ook het object enz. Als fundamentele ‘vorm’ van het interpreteren noemt Pos de tijd, de opeenvolging van geïnterpreteerde elementen-welke-dan-ook. Maar voor iedere taal moet dit wel geconcretiseerd worden door middel van een bepaalde vaste, ‘innerlijk’ genoemde opeenvolging van de logisch-semantische grammaticale begrippen, waarvan de concrete vertegenwoordigers in een zin dan successievelijk verklaard moeten worden (303). Pos' poging om de vage begrippen kwijt te raken is daarmee wel mislukt: ze blijven immers de basis van de concrete interpretatievolgorde voor een bepaalde zin. En juist een tekort aan structuralisme is hiervan de oorzaak. Wat Pos namelijk achterwege laat is om ook in verband met het grammaticale patroon van een zin een duidelijk verband te leggen met aspecten van de taalvorm. Hij wil de aanbiedingsvolgorde van de elementen in de zin uitdrukkelijk niet als factor zien bij de bepaling van de orde in de discursieve interpretatie; hij noemt de | |||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||
oppervlaktevolgorde van een zin ‘willekeurig’ (302v). Ook grammaticale uitgangen e.d. zijn voor hem geen aanwijzingen voor de interpretatieve orde van een zin, men herkent er alleen soms de afzonderlijke grammaticale delen als subject en object aan (304). Grammaticale structuur ligt, met andere woorden, geheel en al op het terrein van het idealistisch geconstrueerde ‘geldende’ en correspondeert niet met aspecten van het ‘werkelijke’, dat in de klankvorm bestaat. Het gevolg is dat men met de tegenstrijdig gedefinieerde klassieke begrippen blijft zitten, en met hun weinig overtuigend gedemonstreerde ‘innerlijke’ volgorde. Dat Pos in zijn artikel uit 1933 dus niet tot zoiets als een lineair principe voor de grammatica komt, bevreemdt wel enigszins. Eerder had hij namelijk (Pos 1930) een originele beschouwing van wat hij noemde ‘syntactische verbinding’ gegeven waarin het wél zo gesteld werd dat de oppervlaktevolgorde van de woorden in een constructie een semantische gang voorbereidt, de beoogde voortschrijdende integratie namelijk van de relevante zaakbetrokken inhouden. Men zou zeggen: als bij het directe ‘taalervaren’ een constructie in een lineaire gang te associëren is met bedoelde inhouden, waarom zou deze lineaire procedure dan niet ook geïncorporeerd kunnen worden in het expliciete grammaticale interpreteren? Ik heb eerder geopperd (Daalder 1990: 118v) dat een moeilijkheid lag in een technische onvolledigheid van de gedachte over syntactisch verband in Pos (1930), waar ieder idee van constituentenhiërarchie ontbreekt en de verbinding van groepen van woorden ook feitelijk niet in beeld komt. Daarnaast was er het al genoemde feit dat Pos grammaticale analyse opvatte als een genormeerde activiteit, bij de omschrijving waarvan hij niet aan het directe taalervaren gebonden was. Hoe het ook zij, de kern van de tamelijk structuralistisch ogende beschrijving van wat hij ‘syntaxis’ had genoemd liet Pos ongebruikt voor zijn ideeën over grammatica, ook in later jaren; hij hield vast aan een traditioneel begrip van zinsstructuur. Over ‘syntaxis’ had hij het na 1930 niet meer; naar het structuralistische idee om zinsstructuur in verband te zien met de aanbiedingsvolgorde van woorden verwees hij nog enkele malen in afwijzende zin (cf. Daalder, ibid.). We moeten ons trouwens ook op het stuk van de woorden niet verkijken op de manier waarop Pos verband legt tussen klank en betekenis. Zeker heeft hij het vaak over een woord dat uitdrukking geeft aan iets, maar dan is dat iets meestal niet een abstracte betekenis maar een bewustzijnsinhoud van het moment. Anders dan opgemaakt zou kunnen worden uit Salverda (1990 en 1991 passim), is het structuralistisch tekenbegrip Pos vreemd.Ga naar eind5. De term teken of een vertaling ervan komt in Pos' uiteenzettingen slechts zelden voor, en voor zover ik zie steeds in de normale, niet technische betekenis van ‘klank- of schriftvorm’ alléén, dus niet als Saussureaanse koppeling van het beeld van een klankvorm met een betekenis (zie bijv. Pos 1922: 22; 1933: 310; 1935 a /1957: 88; 1938 b /1957: 123). Een frase als systeem van tekens (de laatstgenoemde verwijzing) wordt bij Pos gebruikt voor wat de taal volgens hem juist niet is, namelijk een geheel van uiterlijke vormen. Natuurlijk gaat het bij Pos' visie op de grammatica om ‘synchrone’ theorie. Toch ligt het niet voor de hand hier een structuralistisch zich-afzetten tegen de | |||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||
diachrone linguïstiek in te zien. Vanuit zijn opleiding en tegen de achtergrond van zijn docentschap in de klassieke talen zette Pos hier immers gewoon de traditie van de klassieke filologie voort, die in zijn gerichtheid op teksten zelden anders had gedaan dan zich rekenschap geven van het idioom van een bepáálde periode. Het is bekend dat de klassieke filologen pas laat interesse konden opbrengen voor de neogrammatische theorie; een aansporing om ‘synchroon te gaan’ hadden zij niet nodig. Bovendien vertoont, binnen het synchrone, Pos' opvatting van grammaticale structuur een dynamisch en doelbetrokken karakter, dat moeilijk als typisch structuralistisch opgevat kan worden. Zoals we gezien hebben is de grammaticale structuur van een zin voor Pos niet zozeer een patroon met eigen ruimtelijke of in tijd beschrijfbare uitgebreidheid, maar veeleer een bepaalde ‘weg’ die een interpretator bij de grammaticale interpretatie aflegt door het woordmateriaal van de zin heen, afhankelijk van de plaats waar subject, predikaat, object enz. zich in feite bevinden. Er is een subjectief en praktisch motief om die weg te gaan, namelijk de wens om tot meer verstandhouding met de tekst te komen. Een bepaald bewust, niet direct te universaliseren streven ligt dus ten grondslag aan gepostuleerde grammaticale structuur. Dat is al helemaal niet verwant met de Saussureaanse nadruk op de taal ‘zelf’ die zijn eigen eenheden toont, en de linguïstiek die juist díe eenheden beschrijft en niet de als secundair opgevatte verwikkelingen ervan in articulatie, perceptie, sociale samenhang of zoals hier bij Pos: individuele psychologie. Maar ook de verwantschap met het Praagse structuralisme is hier maar betrekkelijk. De linguïsten in Praag zochten naar de functie van aspecten van het reëel of ideëel bestaande taalsysteem voor succesvolle menselijke communicatie als zodanig. Pos daarentegen ziet de functie van grammaticale structuur als iets dat onmiddellijk samenhangt met het gegeven, dat grammatica's bewust door mensen ontworpen zijn ten dienste van een heel bepaalde praktijk, het interpreteren van teksten. Voor zover die praktijk in verband staat met ‘normale’ communicatie kan grammaticale structuur ook dáárin wel geacht worden te bestaan, maar dan toch niet als een bepalende factor, die een nuttige functie vervult in het verloop ervan. | |||||||||||||||||||
Moedertaal en vreemde taalHet dynamisch aspect van Pos' idee van grammaticale structuur wordt als het ware gedramatiseerd doordat er, breder beschouwd, nogal wat vastzit aan de ontmoeting met niet-begrepen, ‘andere’ taal. Er is namelijk allereerst de moedertaal, met zijn fundamentele rol bij het leren van wat dan ook. Ieder mens heeft zijn ervaring van de realiteit ontwikkeld tegelijk met het leren van zijn moedertaal, zodat de zaken in eerste instantie wezenlijk verbonden lijken met de woorden die ervoor gebruikt worden. In de naïeve ervaring worden de dingen aangezien ‘alsof ze in de werkelijkheid en op zichzelf reeds zo zijn als de taal ze zegt’ (Pos 1935 a /1957: 89).Ga naar eind6. De eigen taal is als de taal van de werkelijkheid zelf, als een objectieve basis ook voor feitelijk bestaande sociale samenhang. Natuurlijk is de eigen taal geen scherp begrensd en volledig vertrouwd geheel, het | |||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||
gebruik waarvan het individu altijd onmiddellijk in contact zou brengen met de werkelijkheid. Afhankelijk van de meer of minder homogene leefomgeving biedt ook de eigen taal in het dagelijks leven allerlei niet-begrepens dat vragen oproept, en ook hier kan ‘uitleg’ de oplossing betekenen (Pos 1925: 47-54). De bewustheid van eigen en vreemd die hieruit voortvloeit bereidt dan tegelijk het binnendringen in een werkelijk onbekende taalwereld voor. Contact met een dergelijke taalwereld wekt vaak primair een reactie van afweer (Pos 1935 a / 1957: 90v; 1953/1957: 188v). Maar een bewust doordenken daarvan kan volgens Pos niet anders dan tot de erkenning voeren van die vreemde taal als óók een taal die voor sommigen ‘eigen taal’, taal van de werkelijkheid zelf is. De werkelijkheid blijkt dus veel meer te omvatten dan wat vanuit de eigen taal direct aanwijsbaar was. Hieruit kan dan op zeker moment de grote aantrekkingskracht voortvloeien van de vreemde taal, die immers voor het individu allerlei belangwekkende waarheid lijkt te kunnen toevoegen aan de vanzelfsprekendheden die ontwikkeld werden met het leren van de eerste taal. De interesse in het vreemde is geen verzwakking van het eigene, maar levert iets op dat binnen de ‘historische cultuur van Europa’ objectief goed is, zegt Pos in 1935: ‘Bij ons wordt het beste juist gewekt door de bestendige aanraking met het vreemde’ (Pos 1935 a/1957: 108). Bij het streven naar begrip van een vreemde taal speelt de moedertaal ook in meer analytische zin een hoofdrol. Het uitleggen van vreemde taal vindt noodzakelijkerwijs plaats in bekende taal, wel bij uitstek in de moedertaal. Men legt daarbij in de eigen taal gebruikelijke of tenminste begrijpelijke woorden en constructies naast de overeenkomstige onderdelen van de vreemdtalige tekst. Zo wordt de eigen taal tot maatstaf van het begrijpen: ‘[...] wij begrijpen van de vreemde taal juist zooveel, als ons gelukt in de eigen taal te projecteeren’ (Pos 1930: 87). Waar de projectie gemakkelijk gaat, verdwijnt de vreemdheid van de vreemde taal snel; de vreemdheid blijft eerst nog bestaan waar de omzetting een constructie oplevert die in de eigen taal ongewoon is en die juist in die eigen taal nieuw toegeëigend moet worden. Verklaring van grammaticale constructies van vreemde talen is dus wezenlijk verbonden met verruiming van de mogelijkheden van het eigen idioom. In één taal wordt met eigen materiaal nagebouwd wat in andere talen gerealiseerd is: ‘[i]n deze richting bereikt de enkele taal universaliteit’ (o.c. 88). Zelfs niet-gerealiseerde vormen kunnen op die manier gebouwd worden. Het is via aspecten van het universele, gezocht door taalvergelijking en de ‘omweg der verruimde ervaring’ (o.c. 91) van de moedertaal, dat een taal verklaard kan worden. ‘Wel verre van dat een verschijnsel uit zijn eigen taal volledig verklaard of verstaan zou kunnen worden, zijn veeleer de (anders uitziende) equivalenten van dat verschijnsel in andere talen de bepalingen van dat verschijnsel zelf’ (o.c. 89; cursivering weggelaten). Volgens het Heraklitische beginsel is ‘beweging machtiger dan rust, onderscheid dieper dan gelijkheid’ (Pos 1953/1957: 194). Bij taalkundige analyse dreigt de eigen concreetheid van de klankgestalte van woorden inderdaad hun wezenlijke zaakbetrokkenheid in gevaar te brengen; de mogelijkheid van parafrase en van vertaling in een andere taal getuigt van het universele dat het woord in staat stelt om ‘bij de zaak te blijven’. | |||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||
Het oorspronkelijke subjectieve wereldbeeld van de naïeve taalervaring transformeert zich in een vorm van objectiviteit ‘waarbij de uiterste inspanning van het zich handhavende eigene overgaat in het zich-weten als relatief’ (Pos 1935 a/1957: 93). Een en ander relativeert, zegt Pos, de gangbare gedachte dat men geen onderscheidingen en equivalenties in een taal mag postuleren op grond van verschillen (resp. equivalenties) die pas bij vertaling in een ander idioom aan de dag treden. Parafrase binnen eenzelfde idioom blijkt niet méér inzicht te geven dan vertaling in ander verstaanbaar taaleigen (Pos 1930: 14v, 17). Het is bovendien zo dat grammaticale of anderszins theoretische begrippen in feite alleen uit de analyse van vertrouwde moedertaal gewonnen kunnen worden. Deze begrippen hebben echter, juist in verband met die vertrouwdheid, voor de eigen taal slechts een geringe taak: het feit van hun formulering bergt de toepassing ervan op andere, minder vertrouwde taal op voorhand in zich. De grammaticale analyse van de moedertaal kan niet anders dan dé grammaticale maatstaf worden ook voor het beschouwen van vreemde taal, want dat maakt de vruchtbaarheid van die analyse uit.Ga naar eind7. Uit de niet-theoretische band die het individu met zijn moedertaal heeft vloeit het postuleren van een identieke fundamentele structuur voor alle talen dus noodzakelijk voort (Pos 1933: 298v).Ga naar eind8. In Pos (1936) vinden we de parallel getrokken tussen de confrontatie met vreemde taal en de confrontatie met een ander filosofisch vocabulair dan waarmee iemand vertrouwd is. De kennis van een ‘andere’ filosofie is mogelijk en belangrijk, maar zal noodzakelijk relatief zijn ten opzichte van een al vertrouwd begrippenstelsel. Hieruit volgt een vorm van objectiviteit die geen neutraal domein vooronderstelt, maar die elke geesteswereld ziet als mogelijk beginpunt van waaruit begrip voor alle andere werelden verkregen kan worden. Het formuleren van het universele moet opgevat worden als een werkzame methode om andere culturen te begrijpen; een andere status moet men er niet aan toekennen. Net zo zijn de concrete talen ‘géén concretiseringen van iets algemeners’; ‘ze zijn, in hun onderscheidenheid, het grondfeit van alle taalkunde en taaltheorie’. ‘Eenheid is [...] de richting waarin hun ontmoeting plaats vindt’ (Pos 1953/1957: 199v (citaten) en 195v).
Noch de stelling van de speciale rol van de eigen taal bij het leren van vreemde taal, noch de van daaruit bereikte eenheidsidee van alle talen kan structuralistisch genoemd worden. Het is nauwelijks nodig hier te herinneren aan de overbekende hoofdgedachte van het structuralisme, die inhoudt dat de elementen van een systeem elkaar wederzijds bepalen en dat ze daarbij elementen van historie of andere context uitdrukkelijk niet van node hebben: het structuralistisch universum wordt gevormd door systemen die elk voor zich autonoom zijn. Het Praagse idee van een taal als een ‘systeem van systemen’ is niet anders dan een modulaire variant van het strikte structuralistische uitgangspunt. Het tendeert niet naar het contextualiseren van het vreemde taalsysteem door er een ander en bekend taalsysteem elementsgewijs naast te zetten; iets dat Pos zoals we hebben gezien noodzakelijk noemt om het vreemde systeem in zijn rol van taal te kunnen erkennen. Pos' stelling dat dat eigen systeem, bij het beschouwen van een element | |||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||
van een vreemd systeem, een afbeelding daarvan in zich opneemt, zou structuralistisch gedacht moeten leiden tot zekere repercussies binnen het eigen systeem. Pos ziet er echter alleen een onbepaalde mate van verrijking in de richting van het universele van het menselijk bestaan in. Daarbij klinkt een ethisch gemotiveerd ideaal door dat op zijn beurt in het structuralisme zeker geen vaste plaats heeft. Belangrijk is ook dat de weg van de ene taal naar de andere in de visie van Pos een goed-begaanbare is. Er is geen sprake van dat een individu werkelijk in zijn eigen taal opgesloten zou zitten, een conclusie waartoe structuralistische theoretici nogal eens geneigd zijn geweest. Waar het gaat om grammaticaal functionerende elementen, lijkt Pos tot ongeveer 1935 niet aangeraakt te zijn geweest door het idee dat een taalelement gedefinieerd zou kunnen zijn door een relatie van oppositie ten opzichte van andere elementen. Integendeel: het zijn juist woorden die als parafrase kunnen dienen die de betekenis van een bepaald voorzetsel definiëren, zegt hij (1930: 89), woorden uit dezelfde taal én de onderscheiden vertalingen in andere talen die in verschillende gevallen ter zake zijn. Het is duidelijk dat deze stelling niets met het structuralisme te maken heeft en geheel en al voortkomt uit de bovenbeschreven fenomenologische analyse van begrip en onbegrip, eigen en vreemd. In Pos (1935 b: 343v) komt het idee van grammaticale opposities even om de hoek kijken. Maar van Pos' artikelen over systeem- en oppositiebegrip in de fonologie missen (1938 a) en (1939 a) weer welke aanduiding dan ook van een mogelijke toepassing op de grammatica, terwijl ook het uitvoerige (1938 b) niet meer dan een minimale, weinig eenduidige suggestie bevat (1938 b /1957: 124). Toepassing van het oppositiebegrip op de woordbetekenisleer is in de genoemde artikelen wel aan de orde. Programmatisch schrijft Pos (met name o.c. 125-129) over de mogelijkheid om ook in dit vak het nominalisme te boven te komen, en dat was iets wat zeker de structuralisten aansprak. Toch is het niet gemakkelijk om Pos op werkelijke structureel-semantische analyse te betrappen. Dit is ook gezien door Desmet en Swiggers (1990: 135v), die juist in verband hiermee minder te spreken zijn over Pos' beschouwingen over semantiek. Maar het is voor Pos ook in het geheel niet zo dat, volgens het structuralistische idee, het concrete taalgebruik wezenlijk bepaald zou worden door een interne systematiek zoals bijvoorbeeld die van relaties van oppositie. Pos redeneert vanaf de andere kant: het is de steeds weer bevestigde mogelijkheid tot wederzijds begrip van individuen die de regelmaat in het taalgebruik bepaalt. Die mogelijkheid komt zelf voort uit de betrekkelijk overeenkomstige plaats die de mensen in de werkelijkheid innemen. Waar de ervaringen met de werkelijkheid minder overeenkomen, verloopt het wederzijds begrip moeizamer en laat zich minder overeenkomst in taalgebruik vaststellen (Pos 1926: 192-199). Het spontane taalgebruik wordt bepaald door de feitelijke zaakbetrokkenheid van de sprekers, niet door taalregelmaat; het is alleen in de theorie dat ‘residuen’ van het vroeger gesprokene tot een geheel van regelmaten samengevoegd worden (o.c. 218-222). Anderzijds is het wel zo dat Pos al vrij vroeg naar fenomenologische trant de eigen realiteit van ook dat theoretische is gaan benadrukken; daar ligt dan zeker een raakpunt met het structuralisme, zoals blijkt uit Pos (1938 b, 1939 a), waar hij het heeft over de realiteit van de fonemen. | |||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||
BesluitIn Pos' opvattingen over grammatica, uitgedragen tussen de vroege jaren twintig van deze eeuw en de jaren vijftig, zijn gedachtengangen uit verschillende bronnen verwerkt. Structuralistisch te noemen elementen zijn daarbij nauwelijks aan te wijzen. Pos' ideeën over grammatica staan in de eerste plaats onder onmiddellijke invloed van de praktijk van de traditionele filologie, waar de rol van de grammatica bijzonder duidelijk is. Wat de vraag betreft naar de status van wat grammatica's aan regelmaten poneren, komt Pos' opvatting uit een andere bron voort, namelijk de neokantiaanse kenniskritiek. Zijn stellingnamen hier zijn aanvankelijk evenmin bijzonder vernieuwend; ze vormen eerder een ietwat verplicht nummer van de kritisch opgeleide filosoof. De brave grammatici waren natuurlijk geen partij voor Pos, die weinig moeite had de filosofische naïviteit aan te tonen van hun idee dat de werkelijkheid geanalyseerd zou kunnen worden door middel van een overzichtelijk aantal onveranderlijke categorieën. Tegelijk moet gezegd worden dat Pos faalt, als hij in de dertiger jaren een kennelijke poging doet om enkele klassiek-grammaticale begrippen fenomenologisch te herdefiniëren. Echt belangwekkend worden Pos' beschouwingen mijns inziens pas waar hij het bedrijf van tekstinterpretatie gaat inbedden in een fenomenologische analyse van de individuele ervaring met eigen en vreemde taal. Die samenhang leidt om te beginnen tot een subtielere visie op de verhouding van werkelijkheid en theorie (reeds aangeduid in Pos 1924, duidelijker te lezen in Pos 1926 en 1939 a). Ook de doorleefde beschrijving van de affectieve reacties op de confrontatie met vreemde taal is zeer overtuigend (Pos 1925, 1935 a, 1953). De nauwkeurige analyse van de stappen die de grammaticale interpretatie neemt om een niet-begrepen tekstpassage alsnog tot functioneren te brengen is eveneens fraai (Pos 1933). Hoogtepunt vormt ongetwijfeld het dialectisch spel van Pos (1930), waarbij de vertrouwde taal onontkoombaar uitgangspunt is om vreemde taal te analyseren en uiteindelijk zélf verrijkt in de richting van het universeel-menselijke uit de strijd komt. Pos mag een zeer begaafd talenmens geweest zijn, in theoretisch opzicht is de brede samenhang van het menselijk functioneren zijn sterkste terrein. Men kan zich de ruime mate van bewondering die hem ten deel is gevallen goed voorstellen.
Saskia Daalder, Vrije Universiteit Amsterdam, Vakgroep TaalkundeGa naar eind9. | |||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||
|
|