Forum der Letteren. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||
Formalisme in de moderne taalkunde, over de grondslagen van de TGGGa naar eind*
| |||||||||||||||
1. Historisch-methodologische achtergronden van de TGGDe TGG is bepaald door de drie historische trends die het moderne taalkundige onderzoek domineren, apriorisme, positivisme en formalisme. Deze trends zijn zich in de taalkundige theorievormingspatronen gaan manifesteren in het werk van resp. De Saussure, Bloomfield en Chomsky. Na een korte schets van deze trends wil ik vooral aandacht besteden aan de laatste trend, het taalkundig formalisme. Dit is vanuit het taalkundig werk van Chomsky tot volle ontplooiing gekomen. Met name wil ik ingaan op twee gebruikswijzen van de term formeel in de TGG, die waarbij de term verwijst naar de conceptie van een natuurlijke taal als formeel systeem en die waarbij het gaat om de conceptie van een grammatica als een formeel systeem. | |||||||||||||||
1.1. Apriorisme in de moderne taalkundeDoor de successen die in de klassieke natuurwetenschappen zijn behaald op het terrein van de kennisverwerving, verwierf het wetenschapsmodel dat in die wetenschappen tussen 1500 en 1700 was uitgekristalliseerd, veel prestige en invloed. Dit leidde er met name in de 19e eeuw toe dat op allerlei gebieden van kennisverwerving buiten de natuurwetenschappen een proces op gang kwam van verwetenschappelijking, gericht op dat natuurwetenschappelijke model. De drie elementen in dit proces zijn een streven naar empirisering van kennis, naar autonomisering van het onderzoek, en naar homogenisering c.q. unificering van de begrippen en inzichten die in een bepaald domein voor handen waren. Dit verwetenschappelijkingsproces heeft zich in de moderne, 20ste eeuwse taalkunde vertaald in een algemene tendens om ‘opnieuw te beginnen’, om a priori een nieuwe definitie te formuleren van het taalkundige object en van de taalkundige methodologie, met voorbijgaan van de bestaande domeininhoud, en van een empirische fundering van die definitie. Dit is een van de belangrijkste kenmerken van het taalkundig structuralisme. Met name het autonomiestreven is opgevat als ‘opnieuw beginnen’. De bestaande taalkundige tradities worden daarbij als onwetenschappelijk verworpen, althans van hun gezag ontdaan. In samenhang hiermee wordt prioriteit verleend aan het homogeniseringsstreven: de ontwikkeling van een algemeen, samenhangend theoretisch begrippenkader staat centraal. Dit leidt, in strijd met de wens tot empirisering, tot een speculatieve ontwikkeling van algemene principes en tot dogmavorming.Ga naar eind1 | |||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||
Dit leidt tot taalkundige theorievorming en taalbeschrijving waarbij een algemeen kader van theoretische principes de randvoorwaarden vastlegt waaraan binnen een bepaalde stroming het taalkundig onderzoek moet voldoen. De bestaande tradities, de bestaande inhouden van het taalkundige domein, moeten vervolgens binnen die randvoorwaarden gereconstrueerd worden. Zo ontstaat een theorievormingspatroon van reconstructie op voorhand.Ga naar eind2 De daarbij gehanteerde richtinggevende principes worden niet zelf aan de empirie getoetst, maar vormen het enige toetsingscriterium bij de reconstructie van de bestaande domeininhoud. | |||||||||||||||
1.2. Positivisme in de moderne taalkundeTe beginnen bij Bloomfield spitst in de Amerikaanse taalkunde dit apriorisme zich toe op een positivistische wetenschapsopvattingGa naar eind3. Die opvatting stelt in de meest strikte zin wetenschap gelijk met natuurwetenschap, althans met de positivistische interpretatie daarvan, en trekt daarmee het 19e eeuwse verwetenschappelijkingsproces tot in zijn uiterste consekwenties door. Via de TGG heeft dit positivisme, althans een vorm van positivismeGa naar eind4, ook buiten de Amerikaanse taalkunde op ruime schaal invloed gekregen. Deze omarming van het positivistische wetenschapsmodel staat op gespannen voet met een van de elementen van het verwetenschappelijkingsproces, te weten het streven naar autonomie voor het onderzoek binnen een bepaald kennisgebied. Het positivistische wetenschapsmodel is nl. niet getoetst aan de beschikbare taalkundige kennis. Taalkundige gegevens zijn gemodelleerd naar, c.q. gereduceerd tot het positivistische kennismodel. Taalkundig onderzoek wordt in het Amerikaanse structuralisme niet primair bepaald door taalkundige feiten en inzichten, maar door aan het logisch-positivisme ontleende randvoorwaarden die als procrustesbed functioneren: taalkundige gegevens worden volgens die randvoorwaarden op maat gesneden. Een probleem bij de taalkundige toepassing van het positivistische kennismodel uit de tijd van Bloomfield is dat dit het begrip kennis wil beperken tot ‘natuurlijke’ feiten, tot feiten die betrekking hebben op in tijd en ruimte lokaliseerbare objecten en processen, als zodanig via waarneming toegankelijk voor iedereen die daartoe adekwaat is uitgerust. Taalfeiten zijn echter geen natuurlijke, maar institutionele feiten. Taalkunde behoort tot de wetenschappen waarvan het object zich kenmerkt doordat er sprake is van het gebruik van tekens. Deze wetenschappen richten zich op processen die het gebruik van symbolen, van ‘betekenissen’ in de ruimste zin van het woord inhouden, d.w.z. van fysische manifestaties die mentale inhouden tot uitdrukking brengen. De in het Amerikaanse structuralisme in zwang geraakte positivistische benadering van wetenschap laat geen ruimte voor het toekennen van een empirisch karakter aan betekenissen of mentale inhouden, en dwingt de betreffende taalkundigen ertoe taaltekens te reduceren tot hun fysische manifestaties. Deze fysische manifestaties zijn als zodanig echter geen van nature gegeven zaken. Zij ontlenen hun bestaan als taalvorm aan het gebruik dat ervan gemaakt wordt in een taal ter uitdrukking van betekenissen c.q. mentale inhouden. In de praktijk spelen betekenissen daarom ook bij het onderzoek van die taalkundigen die deze hardnekkig en principieel proberen te negeren, meer of minder impliciet een | |||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||
belangrijke rol. Betekenisverschijnselen en semantische feiten worden echter bij een dergelijke handelwijze buiten de rationele wetenschappelijke discussie gehouden.
In de TGG-opvattingen over wetenschap, die nog steeds sterk gemodelleerd zijn naar bepaalde interpretaties van de natuurwetenschap, wordt aan betekenissen c.q. mentale inhouden een empirische status niet onthouden. Wel wordt ontkend dat taalvormen wortelen in c.q. hun bestaan ontlenen aan hun semantische functie, en is van de post-Bloomfieldiaanse traditie het idee overgenomen dat taalvormen autonoom bestudeerd kunnen en moeten worden, d.w.z. los van de er door uitgedrukte betekenissen. Omgekeerd kunnen volgens de TGG-opvatting betekenissen alleen bestudeerd worden op basis van feiten betreffende taalvormen.Ga naar eind5 De logisch-positivistische oriëntatie van de TGG manifesteert zich met name in haar formalistische verklaringsmodel: de TGG richt zich op het ontwikkelen van formele principes die moeten dienen ter verklaring van taalverschijnselen. De TGG is daarbij in die zin een afspiegeling van de stand van het taalkundig onderzoek in het algemeen dat zij niet een homogene en compacte onderzoekstraditie is, maar een sterke mate van diffuusheid vertoont.Ga naar eind6 Er gelden binnen het TGG-kader een heel scala van verschillende interpretaties en doelstellingen. | |||||||||||||||
1.3. Formalisme in de moderne taalkundeDe formalistische oriëntatie heeft in de moderne taalkunde haar intrede gedaan met de ontwikkeling van het TGG-paradigma. Deze ontwikkeling is bepaald door een ingewikkeld complex van taalwetenschappelijke en wetenschapsfilosofische thema's. Eén belangrijk element daaruit vormen de taalkundige problemen die binnen het Amerikaanse structuralisme bestonden, met name op het gebied van het syntaxisonderzoek.Ga naar eind7 Deze problemen komen voort uit de logisch-positivistische oriëntatie van deze taalkundige stroming en hebben vooral te maken met de notie discovery procedure (c.q. inductieve logica)Ga naar eind8, die een centrale rol vervult in de post-Bloomfieldiaanse taalkunde. Chomsky's oplossing voor deze problemen komt neer op vervanging van theorievorming die zich richt op dergelijke procedures door theorievorming die zich richt op formele principes en representaties, gekoppeld aan de all-and-only-eis en aan eenvoudscriteria. Deze wijze van theorievorming en verklaren is ten dele geïnspireerd door het hypothetischdeductieve wetenschapsmodel. Dit wetenschapsmodel werd op het niveau van de algemene wetenschapstheorie door de logisch positivisten ontwikkeld als een algemene oplossing voor onder andere de problemen die het ontwikkelen van een bevredigende inductieve logica in de weg stonden. Een ander element in Chomsky's oplossing vormt de methode van formele reconstructie (= herdefiniëren door formaliseren), een methode afkomstig uit wiskunde en logica, en vooral binnen de filosofie als universeel geneesmiddel aangeprezen door het logisch positivisme. Het model voor taalkundige theorievorming en verklaring dat uit dit soort uiteenlopende elementen is opgebouwd, is niet gebaseerd op intern-taalkundige overwegingen, maar op externe, aan de taalkunde opgedrongen overwegingen. Het is een manifestatie van | |||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||
modern-taalkundig apriorisme. Bovendien vertoont dit model spanningen die het gevolg zijn van het heterogene karakter van het complex van elementen dat eraan ten grondslag ligt. Zo is naast de al genoemde elementen een andere factor een analogie tussen natuurlijke talen en formele systemen. Mede door deze analogie kreeg de syntaxis (in de zin van ‘formele syntaxis’) in de TGG-theorie zo'n centrale rol toebedeeld. De ideeën over syntaxis binnen de TGG zijn meer gebaseerd op deze analogie dan op concrete taalverschijnselen. Gegeven het feit dat de TGG een diffuse onderzoekstraditie is, hoeft het niet te verbazen dat er aan het gebruik van de formele principes niet één homogene onderzoeksstrategie ten grondslag ligt, maar een diffuus samenstel van doelstellingen en interpretaties. Hoewel globaal gesproken bij het gebruik van formele principes vergroting van de nauwkeurigheid een belangrijk motief is, bestaan er voor dat gebruik in meer specifieke zin binnen de TGG-traditie wisselende redenen, in bepaalde gevallen tussen onderzoekers, in andere gevallen bij één onderzoeker. Binnen de TGG-traditie als geheel blijven de exacte redenen voor dat gebruik daardoor onhelder en vaag. De volgende vier motieven spelen daarbij tenminste een belangrijke rol: (1) het door het logisch-positivistische idee van een ideale taal geïnspireerde exactheidsstreven en (2) het daarmee verwante idee van formele reconstructie als verklarings- en theorievormingsmodel [i.e. formele grammatica als theorie over grammaticaliteit analoog aan formele logica als theorie over logische geldigheid], (3) de analogie tussen natuurlijke talen en formeellogische systemen, en tenslotte (4) het door de natuurwetenschappen geïnspireerde idee van theorievorming en verklaringspatronen op basis van een wiskundig model.
Met het formalistische verklaringsmodel van de TGG heeft Chomsky een nieuw type van theorievorming in de taalkunde geïntroduceerd. Dit type van theorievorming sluit niet rechtstreeks aan bij de bestaande inhoud van het taalkundig domein en de daarin besloten liggende actuele taalkundige probleemsituatie. Daardoor is een (te) radicale breuk ontstaan met de bestaande inhoud van het taalkundige domein. Met de term formalisme verwijs ik in dit verband, in navolging van Lakatos (1976: 1e.v.), naar de door het logisch positivisme geïnspireerde opvatting - met name gangbaar in de wiskunde maar ook daarbuiten (zoals in de taalkunde: zie Elffers en Schermer 1984: 146-149) - die het onderzoek binnen een domein identificeert met de benadering van dat domein door middel van formele (re)constructie, en die ‘informele’ bestudering van dat domein als onwetenschappelijk terzijde schuift. Het formalistische verklaringsmodel van de TGG laat nog slechts ruimte voor problemen en oplossingen die te stellen zijn in termen van het gehanteerde kader van formele principes. | |||||||||||||||
2. Formalisme in de TGG: taal en grammatica als formeel systeemHet TGG-onderzoeksprogramma wordt in belangrijke mate bepaald door twee analogieën met formele systemen uit de logica. Bij analogie 1 heeft de vergelijking met een formeel logisch systeem betrekking op het object van taalonderzoek, | |||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||
natuurlijke talen. In Syntactic Structures verbindt Chomsky het idee van een formele of distributionele analyse van taal met de op formalisatie gebaseerde aanpak uit de moderne wiskunde en logica. Dit leidt tot een analogie waarbij een natuurlijke taal, net als een formeel systeem, wordt opgevat als een verzameling welgevormde tekenrijen (= zinnen). Bij deze opvatting van taal hoort een conceptie van grammatica (c.q. syntaxis) naar analogie van de formatieregels van een formeel systeem, nl. als een recursieve specificatie van de distributie van elementaire symbolen. Uit deze analogie vloeit op zichzelf niet voort dat een grammatica moet worden opgezet als een formeel systeem zoals binnen de TGG te doen gebruikelijk is. Hieraan ligt een tweede analogie ten grondslag. Bij analogie 2 heeft de vergelijking met een formeel systeem betrekking op het product van taalonderzoek, de grammaticale beschrijving van natuurlijke talen. Hierbij wordt een grammatica gezien als een specificatie van grammaticaliteit analoog aan specificatie van logische geldigheid door een formeel logisch systeem.Ga naar eind9 Dat wil zeggen: volgens analogie 2 moet een grammatica een formeel systeem zijn dat die eigenschappen van zinnen weergeeft die bepalend zijn voor hun grammaticaliteit. In dit geval heeft de analogie betrekking op het niveau van de theorie, niet op dat van het object. Zo vat de TGG enerzijds een natuurlijke taal op als een formeel systeem, en stelt zij zich anderzijds ten doel natuurlijke talen door een formeel systeem te karakteriseren. Aan deze dubbele doelstelling ligt mede de opvatting ten grondslag dat de voor wetenschappelijkheid c.q. toetsbaarheid vereiste graad van explicietheid en precisie van uitspraken alleen bereikt kan worden met behulp van de formalistische technieken uit wiskunde en logica.Ga naar eind10 In dubbel opzicht is er in de TGG sprake van een formalistische conceptie: de TGG heeft een formalistische conceptie van natuurlijke talen èn een formalistische conceptie van grammatica's voor natuurlijke talen.
Hiervoor is reeds aangestipt dat een van de bepalende taalkundige ideeën van de TGG afkomstig is uit het Amerikaanse structuralismeGa naar eind11, nl. de gedachte dat de vormkenmerken van taaluitingen los van hun eventuele semantische functie verklaard kunnen worden. Chomsky heeft een overeenkomst gezien tussen deze taalkundige benadering en de werkwijze bij formalisering. Ook bij formalisering wordt het betekenisaspect van uitdrukkingen tussen haakjes geplaatst. De grammatica van een formeel taalsysteem bevat naast een opsomming van de elementaire symbolen waarvan die taal gebruik maakt, een formele syntaxis, een stel regels die in termen van de vorm en de rangschikking van die symbolen definiëren wat in die taal welgevormde uitdrukkingen zijn. Zo'n taal kan dan gekarakteriseerd worden als de verzameling van welgevormde uitdrukkingen. Deze formele conceptie van een logische taal past Chomsky toe op natuurlijke talen. Ook bij het andere bepalende idee, dat van de grammatica als een formele representatie van de aan die grammaticaliteit ten grondslag liggende systematiek, is sprake van een overeenkomst met de logica. Een logisch systeem is een formele representatie van de eigenschappen van zinnen die bepalend zijn voor de geldigheid van redeneringen. Aan deze formalistische grammatica-conceptie ligt mede de volgende gedachtengang ten grondslag: gegeven de opvatting dat de | |||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||
vormkenmerken van welgevormde taaluitingen niet in termen van de bijbehorende betekenissen te verklaren zijn, moet er gezocht worden naar een alternatieve verklaringsmogelijkheid, en dat is in de ogen van Chomsky herleiding van deze vormkenmerken tot bepaalde formele principes. Zo is een belangrijk verklarend idee in de TGG dat de vormsystematiek van elke taal een variant is van een bepaald formeel grondstramien. En het overeenkomstige onderzoeksdoel is dit grondstramien nader te bepalen.
Het onderzoeksprogramma van de TGG stelt als grondprobleem van de taalkunde de verantwoording van de primaire taalverwerving, of, als variant van hetzelfde probleem, de constructie van een grammatica voor een bepaalde taal door een taalkundige. De oplossing voor beide varianten van dit grondprobleem wordt gezocht in het opstellen van een theorie van de universele grammatica (UG), een theorie over datgene wat (de grammatica's van) alle talen gemeenschappelijk hebben. In de TGG bestaat de uiteindelijke verklaring van een taalverschijnsel uit de herleiding tot een onafhankelijk gemotiveerd aspect van de UG, wat gelijk staat aan ‘laten zien dat het wortelt in het aangeboren taalverwervingsvermogen’.Ga naar eind12 In Chomsky's programma moet de notie grammatica rechtstreeks gedefinieerd worden in termen van primitieve begrippen die toepasbaar zijn op de empirische gegevens. Hier is analogie 1 in het geding. Overeenkomstig deze analogie is de TGG-grammaticus erop uit om met een zo eenvoudig mogelijk regelsysteem de grammaticale zinnen van een taal te karakteriseren. Naast de interne eis van eenvoud geldt als empirisch criterium slechts de all-and-only-eis. Noties als foneem, morfeem en syntactische constituent worden indirect gedefinieerd, via de notie grammatica. Dit betekent dat de afzonderlijke grammaticale eenheden niet een directe empirische strekking krijgen, maar alleen een indirecte, via hun samenhang met de notie grammatica: ‘all significant structural notions will have to be characterized in terms of the previously defined notion “generative grammar” (whereas structural linguistics has assumed, in general, that the notion “grammar” must be developed and explained in terms of previously defined notions such as “phoneme”, and “morpheme”). That is, I am assuming that the basic notion to be defined is “G is the most highly valued grammar of the language of which primary linguistic data D constitutes a sample”, where D is represented in terms of primitive notions of the theory; the phonemes, morphemes, transformations, etc. of the language are, then, the elements that play a specified role in the derivations and representations determined by G.’ (Chomsky 1965: 209) Zoals uit dit citaat blijkt is in de TGG het centrale begrip niet de notie taal maar de notie grammatica. En de centrale taakstelling is, in de formulering van Syntactic Structures (53/4): ‘we must characterize the form of grammars in a general and explicit way so that we can actually propose grammars of this form for particular languages.’ | |||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||
In deze formulering zijn de aanduidingen ‘the form of grammars’ en ‘in a general and explicit way’ niet zo maar gekozen. Het ‘initial schematism that determines the set of possible grammars and the structures that they generate’ (Chomsky 1975: 33) heeft betrekking op de vorm van grammatica's, en bestaat, met het oog op de algemeenheid en de explicietheid uit formele noties en principes. Hier is analogie 2 in het geding, de grammatica als een formele reconstructie van de notie grammaticaal in T. Volgens deze analogie moet een grammatica een formeel systeem zijn dat die eigenschappen van zinnen formeel representeert die verantwoordelijk zijn voor hun grammaticaliteit. Als eerste aanzet voor de theorie over de vormkenmerken van grammatica's heeft Chomsky in de jaren '50 een nieuwe conceptie voor de vorm van grammatica's ontwikkeld: de generatieve grammatica. | |||||||||||||||
3. Een kritiek op het taalkundig formalisme van de TGG3.1. De analogie met de notie ‘formele taal’We hebben gezien dat aan de opvatting van natuurlijke taal als formeel systeem de veronderstelling ten grondslag ligt dat bij een natuurlijke taal het vormaspect onafhankelijk van het betekenisaspect is, c.q. bestudeerd kan worden. Hoe ver gaat deze analogie tussen de conceptie van een formeel systeem en de gedachte van de autonomie van de grammaticale vormleer? Bij het overwegen van deze vraag dringt zich onmiddellijk het feit op dat logici en wiskundigen heel andere motieven hebben om van betekenis te abstraheren dan taalkundigen. De mogelijkheid om de inhoud van uitdrukkingen te negeren berust bij formeel-logische systemen in feite op een strikte correspondentie tussen de vormkenmerken en de betekenissen van die uitdrukkingen. Het gaat er bij dergelijke systemen om dat de relevante betekeniskenmerken zijn omgezet in vormkenmerken. Dit maakt het mogelijk om met zo'n systeem op strikt formele wijze inzichten te ontwikkelen die relevant zijn als de tekenreeksen van een passende betekenis worden voorzien. Dat is de hele opzet van de formele werkwijze: formele systemen blijven notatiewijzen, middelen om inhouden uit te drukken, om de verschijnselen te bestuderen waarop die inhouden betrekking hebben. In het geval van de logica betreft dit die semantische zinseigenschappen die verband houden met geldigheid van redeneringen. Bij formalisatie vindt abstractie van betekenis plaats in de context van een bepaalde methodologische techniek. In de TGG is de context van die abstractie empirisch taalkundig onderzoek. En hoewel in de taalkunde bij die abstractie de methodologie ook een rol speelt, betreft het in de eerste plaats een empirische aanname over menselijke taal. Volgens de TGG-principes functioneert de grammatica, en meer in het bijzonder de syntaxis, onafhankelijk van de betekenis. Dat wil zeggen dat het een zuivere vormleer is. Chomsky geeft daarvoor methodologische redenen op. ‘The motivation for this self-imposed formality requirement for grammars is quite simple - there seems to be no other basis that will yield a rigorous, effective, and “revealing” theory of linguistic structure.’ (Chomsky 1957: 103) | |||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||
De strenge logisch-positivistische opvatting van de noties kennis, begrip en theorie spelen ook hier weer een belangrijke rol. ‘The central objection to meaning as a criterion of analysis has always been the obscurity of semantic notions. I think it is indeed fair to say that we are currently in pretty much the same state of unclarity with regard to meaning as we are with regard to intuition. And this is a sufficient reason for refusing to admit meaning into linguistic theory.’ (Chomsky 1957a: 87) Op zichzelf lijkt dit mij zeker geen voldoende reden: als betekenisverschijnselen in al hun vaagheid uiterst relevant zijn voor de verklaring van taalkundige verschijnselen, dan kan hun vaagheid geen reden zijn om betekenisverschijnselen buiten het taalkundig domein te plaatsen. Objectiviteit, helderheid en precisie vormen in de empirische wetenschap geen doelen in zichzelf, maar zijn middelen om tot inzicht te komen in de empirische werkelijkheid. Chomsky meent echter te kunnen beargumenteren ‘that semantic notions are really quite irrelevant to the problem of describing formal structure, and that their irrelevance is disguised only by their unclarity and by the failure to formulate the purported dependence of linguistic analysis on meaning with sufficient care and precision.’ (Chomsky 1955: 141) In de TGG zijn de redenen voor het buiten beschouwing laten van betekenis dus de duisterheid en irrelevantie van betekenisverschijnselen voor de verantwoording van de vormkenmerken van taal.
We zien dat de gelijkenis tussen logische techniek en taalkundig principe om een aantal redenen misleidend is. De constructie van een formele taal is een doelgericht proces, gericht nl. op de formele karakterisering van bepaalde begrippen, in de logica met name het begrip logisch geldig. Een bepaalde interpretatie van zo'n begrip vormt de informele semantische leidraad bij de opzet van een formeel systeem. Bij de constructie van een formele taal geldt het één vorm, één betekenis-principe in absolute zin. Die absolute correspondentie is de kern van de formaliseringstechniek: daardoor kan men met een puur formeel systeem werken onder abstractie van de betekenissen, die van nature nu eenmaal minder grijpbaar zijn en de neiging hebben zich in allerlei onvoorspelbare richtingen te ontwikkelen en uit te breiden. Het formele systeem kan de werking van het semantische systeem bij redeneringen in relevante opzichten als het ware simuleren, onder uitsluiting van irrelevante semantische verschijnselen. Dit is een opvallend verschil met Chomsky's beeld van een natuurlijke taal, c.q. van de bestudering daarvan. Waar bij formele systemen de betekenis als het ware in de vormsystematiek ingebakken zit en daarom buiten beschouwing kan blijvenGa naar eind13, daar gaat Chomsky ervan uit dat in het geval van natuurlijke talen semantische eigenschappen niet relevant zijn voor het onderzoek naar vormkenmerken, omdat die vormkenmerken onafhankelijk zijn van betekeniskenmerken. Nog afgezien van het feit dat er zeer wezenlijke functionele verschillen bestaan | |||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||
tussen formele en natuurlijke talen die hun weerspiegeling vinden in hun respectieve kenmerkenGa naar eind14, gaat de analogie tussen beide derhalve op twee cruciale punten niet op:
De conclusie moet zijn dat in de taalkunde vorm niet op dezelfde manier als in de logica onafhankelijk van betekenis kan worden gehanteerd. Daarbij speelt ook een rol dat in de logica formele talen primair een (hulp)middel zijn en in de taalkunde natuurlijke talen object van empirisch onderzoek. De logicus definieert, uitgaande van zijn logische doelstellingen en behoeften, de uitdrukkingen van zijn taalsysteem dat zijn onderzoekswerktuig is. Hij gaat uit van bepaalde semantische feiten en wil die in de vormkenmerken van zijn systeem vastleggen. Hij zet zijn systeem zo op dat de syntactische structuur van de uitdrukkingen onmiddellijk en ondubbelzinnig uit hun uiterlijke vorm valt af te lezen. Voor de taalkundige vormt een taal een empirisch onderzoeksobject, een historische gegevenheid die buiten hem om bestaat. De vraag of, en hoe een natuurlijke taal als een formeel systeem kan worden opgevat, is voor hem op z'n minst een empirische onderzoeksvraag. De analogie tussen natuurlijke en formele talen voorspelt ook voor natuurlijke talen, in strijd met de feiten, het bestaan van een strikte correspondentie van vormen betekeniskenmerken. Voor de logicus is die correspondentie een doel bij de constructie van zijn systeem; voor de taalkundige zijn de eigenschappen van de relatie tussen vorm- en betekeniskenmerken voorwerp van onderzoek. In elk geval is wel duidelijk dat de syntactische structuur bij natuurlijke talen niet onmiddellijk en ondubbelzinnig uit de uiterlijke vorm van een zin valt af te leiden. Ook hier geldt weer dat hoe die structuur samenhangt met vormkenmerken en wat tot die structuur behoort, deel uitmaakt van de onderzoeksvragen.
Samenvattend kunnen we stellen dat de analogie van natuurlijke talen met formele systemen betrekkelijk oppervlakkig is en weinig inzichtgevend. Deze analogie gaat aan belangrijke verschillen voorbij. Het gevaar van zo'n analogie is dat men de met deze verschillen verbonden eigenschappen als niet relevant gaat beschouwen. Aan de andere kant benadrukt deze analogie veronderstelde overeenkomsten. In feite is dat ook de portee van zo'n analogie: deze abstraheert van de negatieve analogie en benadrukt de positieve analogie. Dat werkt alleen als de buiten beschouwing gelaten elementen niet wezenlijk zijn binnen het bestudeerde geheel, en de waargenomen overeenkomsten reëel en belangrijk. In de onderhavige analogie wordt aan deze voorwaarden niet voldaan. Mede door deze analogie heeft de syntaxis (in de zin van ‘formele syntaxis’) in de TGG-theorie en -taalbeschrijving een zeer centrale rol toebedeeld gekregen. De ideeën over syntaxis binnen de TGG zijn meer geïnspireerd door deze analogie dan door concrete taalverschijnselen. De analogie met formele systemen heeft in | |||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||
de TGG geleid tot een verkeerde, althans feitelijk niet gefundeerde syntaxis-conceptie. Bij een formeel systeem, een systeem van typografische symbolen en regels voor het combineren van die symbolen tot formules, hoeft de syntaxis uitsluitend rekening te houden met de vorm en de rangschikking van de elementaire symbolen waaruit een formule is of wordt opgebouwd. De syntactische structuur van een formule valt op grond van de regels zo uit de vorm van die formule af te lezen. Naar analogie daarvan geldt in het TGG-programma als een onbewezen, maar belangrijke vooronderstelling dat de welgevormdheid van zinnen op een vergelijkbare manier bepaald wordt door formele, algemeen geldige, systematische principes als die van logische formules. De analogie verleent bovendien een centrale positie aan deze formele syntaxis, louter op grond van ‘gut feelings’, zonder enige feitelijke fundering. In tegenstelling tot formele systemen zijn natuurlijke talen er niet op gebouwd om er louter formeel mee te werken. Integendeel, natuurlijke taal is primair een communicatie-instrument. Eventuele andere functies zijn daarvan afgeleid. Zinnen hebben een bepaalde betekenis om gebruikt te kunnen worden voor communicatieve uitwisselingen. En woorden hebben betekenis om als bouwsteen van zulke zinnen te kunnen dienen. Syntaxis kan hier niet opgevat worden als louter rangschikking van vormen; zij is primair rangschikking van betekenissen in het kader van een communicatieve uitwisseling. Deze rangschikking van betekenissen weerspiegelt zich in de distributie van de vormen die deze betekenissen manifest maken. Syntactische combinatieprincipes hebben in afgeleide zin betrekking op vormelementen. De combineerbaarheid van elementen wordt primair bepaald door hun betekenissen.Ga naar eind16 Bij een natuurlijke taal is door de belangrijke rol van betekenissen de syntactische structuur niet zo direct toegankelijk, en daarom naar haar aard en hoedanigheid een belangwekkend onderzoeksonderwerp. Bovendien wordt de syntaxis in het geval van natuurlijke talen niet op een met formele systemen vergelijkbare manier bepaald door algemene, systematische principes. Niet alleen betekenissen, maar ook de specifieke eigenschappen van woorden - notoir idiosyncratisch - spelen in de syntaxis een veel grotere rol dan TGG-taalkundigen voor mogelijk houden. Kortom, op het terrein van de syntaxis - de harde kern van de TGG-taalbeschrijving - heeft de analogie tussen natuurlijke taal en formeel systeem zeer misleidend en desoriënterend gewerkt. | |||||||||||||||
3.2. Formele reconstructie van de notie ‘grammaticaal in taal T’De kern van de tweede analogie is de methode van formele (re)constructie, die in de logica gebruikt wordt bij de ontwikkeling van theorieën over geldigheid van gevolgtrekkingen en redeneringen. Ook bij deze methode gaat het erom nader inzicht te verkrijgen in de door het formele systeem gerepresenteerde werkelijkheid. De opzet is een formeel systeem te construeren dat een of ander deel van de werkelijkheid isomorf weergeeft. Het bestaan van zo'n isomorfie maakt het vervolgens mogelijk bij het onderzoek heen en weer te gaan tussen werkelijkheidsgebied en formeel systeem. Hierdoor is het in de logica mogelijk om via formele systemen zinseigenschappen te bestuderen die relevant zijn voor logische geldigheid. De grondslag voor de constructie van een dergelijk formeel | |||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||
systeem vormen die zinseigenschappen, die de logicus door informele logische analyse moet vaststellen. De TGG wil deze methode benutten bij de theorievorming over grammaticaliteit van zinnen. Op zichzelf genomen is zo'n benadering van taalkundig onderzoek niet verwerpelijk. Er is op voorhand niets tegen het idee om de notie grammaticaliteit formeel te karakteriseren. De bruikbaarheid van zo'n benadering moet in de praktijk van het taalkundig onderzoek bewezen worden. Zo'n benadering moet in die praktijk een taalkundige fundering krijgen. Hieruit volgt dat bij de beoordeling van dit element uit het TGG-paradigma de centrale kwestie is hoe de formele representatie tot stand komt, en met name wat er de empirische grondslag van is. | |||||||||||||||
3.2.1. Formele reconstructie en empirische strekkingBinnen het TGG-paradigma zijn de zinseigenschappen die bepalend zijn voor grammaticaliteit, slechts van secundair belang. In Chomsky's onderzoeksprogramma staat de karakterisering van de vorm van grammatica's centraal, enerzij ds als abstracte karakterisering van het taalverwervingsvermogen, anderzijds als grondslag voor de rechtvaardiging van descriptieve grammatica's. Dit impliceert dat het onderzoeksdomein dat zijn theorie afbakent, primair gevormd wordt door eigenschappen van grammatica's. Door een formeel systeem te gebruiken als representatie van verschijnselen wordt het mogelijk wiskundige methoden toe te passen bij het onderzoek naar de eigenschappen van de representatie. Door de constructie van formele grammatica's die de voor grammaticaliteit bepalende zinseigenschappen representeren, opent de TGG de mogelijkheid om de precieze kenmerken van die grammatica's nader te bestuderen in een algemene grammaticatheorie. Dit doet de vraag rijzen wat grammatica's zijn, i.e. door wat voor dingen het onderzoeksdomein van de TGG wordt bevolkt. Binnen de TGG wordt op die vraag een tweeledig antwoord gegeven. Enerzijds heb je de mentale grammatica, i.e. de taalkennis waarover een taalgebruiker beschikt; anderzijds heb je de descriptieve grammatica, i.e. de beschrijving van een taal door een taalkundige. Over een derde soort grammatica, de grammaticale systematiek van een taal als een onafhankelijk van de taalgebruiker en de taalkundige bestaande gegevenheid, heeft de TGG het niet.Ga naar eind17 De invalshoek van de TGG brengt problemen met zich mee voor de empirische grondslag van de formele reconstructie. Zowel de mentale grammatica als de descriptieve grammatica liggen niet voor de TGG-taalkundige gereed om op hun formele eigenschappen te worden onderzocht. De mentale grammatica zit onbereikbaar opgeborgen in het hoofd van de taalgebruiker; de descriptieve grammatica's die in de grammaticale traditie voor Chomsky geproduceerd zijn, kunnen naar Chomsky's normen niet als volwaardige exemplaren gelden waaruit de gezochte vormeigenschappen af te leiden zijn. Daarom ziet de TGG-taalkundige zich gedwongen een tweede, afgeleid onderzoeksdoel te stellen: het ontwikkelen van fragmenten van grammatica's. Het model van de generatieve grammatica wordt door de jaren heen uitgewerkt door grammaticafragmenten te construeren. Om het gestelde onderzoeksdoel te bereiken - de karakterisering van de vorm van grammatica's - worden | |||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||
deelgrammatica's geformuleerd. De TGG-grammaticus ziet zich zo voor een dubbele taak geplaatst. Omdat goed uitgewerkte grammatica's die aan de TGG-normen voldoen onafhankelijk van de TGG niet voor handen zijn, moet hij tegelijkertijd grammatica's en algemene kenmerken van grammatica's produceren. Als uitgangspunt dienen daarbij de formele principes die op een gegeven moment in de TGG als kenmerkend voor grammatica's worden gezien. Hier dreigt een cirkel te ontstaan. Hoe kun je vormkenmerken uit grammatica's afleiden, als je ze er eerst zelf hebt ingestopt? Hoe kom je aan de vormkenmerken waarnaar je je grammaticafragmenten modelleert, als grammatica's niet onafhankelijk daarvan beschikbaar zijn? Als basis voor de grammaticafragmenten neemt men grammaticale analyses van traditionele of structuralistische grammatici. Die analyses vertaalt men in het geldende TGG-kader, zodat er sprake is van de hiervoor genoemde theorievorming door reconstructie op voorhand. De gebruikte analyses worden als ‘substantially correct except for details’ beschouwd, en niet als specimina van grammaticale theorievorming nader onderzocht. Zij worden alleen ter discussie gesteld als de constructie van het grammaticafragment daartoe aanleiding geeft, dat wil zeggen: alleen in het licht van het formele grammaticamodel. Ook de relevantie van bestaande analyses wordt door het formele model bepaald: die analyses zijn relevant, waar de formele principes van het model op van toepassing lijken. De formele middelen bepalen de relevantie van empirisch-grammatische feiten en analyses uit het grammaticale domein. Dit leidt ertoe dat feiten die in een bepaalde fase een belangrijke rol krijgen toebedeeld, in een latere fase naar de marges van het taalkundig domein worden geschoven. Een van de talloze voorbeelden hiervan is de distributie van pronomina: na een transformationele beregeling in het klassieke transformationalisme van de standaardtheorie zijn pronominale distributieverschijnselen via een verantwoording met interpretatieregels in het verlichte transformationalisme van de uitgebreide standaardtheorie in de GB-theorie uit de zinsgrammatica verbannen, met als een laatste rest van een beregeling hooguit nog een non-coreferentieregel. Bij dergelijke ontwikkelingen blijft het grammaticale feitenbestand dat aan de orde is. constant. Wat verandert, dat zijn de beschikbare formele middelen. De problemen die aan de orde komen, worden uitsluitend opgeroepen door die formele middelen.Ga naar eind18 Onderzoek naar formele kenmerken van empirische grammatica's is alleen mogelijk voor zo ver er empirische grammatica's beschikbaar zijn. De TGG geeft een zodanige definitie van empirische grammatica's dat wat er binnen de bestaande grammaticale tradities aan taalbeschrijving voor handen is, niet als zodanig gekwalificeerd kan worden. Maar ook los van de eisen die de TGG aan empirische grammatica's stelt, is de stand van de taalwetenschap zodanig dat het onderzoeksdoel van de TGG nog niet realistisch is. Er bestaat, ook bezien vanuit een liberalere conceptie van wetenschappelijke kennis dan de logisch-positivistische, op het niveau van de grammatica's van de verschillende talen te weinig goed gefundeerde kennis om daarover op een hoger niveau formele generalisaties van enige importantie te formuleren. Dit is, kort samengevat, het probleem waartoe de centrale doelstelling van het TGG-programma leidt. | |||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||
3.2.2. Chomsky's Grote Sprong VoorwaartsIn principe moeten de formele principes in de TGG de grondslag vormen van een verklarende theorie over empirische grammatica's. Deze empirische grammatica's, het primaire onderzoeksobject van de TGG, hebben nog niet het vereiste niveau bereikt om als grondslag te kunnen dienen voor de ontwikkeling van zo'n verklarende algemene grammaticatheorie. Daarom construeren de TGG-grammatici zelf grammaticafragmenten die als zodanig moeten optreden. Uitgangspunt daarbij zijn de formele principes die op een gegeven moment de algemene grammaticatheorie uitmaken, en die derhalve een verklaring moeten bieden voor de eigenschappen van die grammaticafragmenten. Zo ontstaat een vermenging of zelfs identificatie van onderzoeksobject en verklarende principes. De poging van de TGG-taalkundigen om in één stap zowel taalfeiten onder te brengen in grammatica's als de formele eigenschappen te bepalen van die grammatica's, zou ik willen aanduiden als Chomsky's Grote Sprong Voorwaarts. Het probleem met deze onderneming is, dat je ook in de taalkunde niet verder kunt springen dan je polsstok lang is. Taalverschijnselen en taalfeiten worden in de TGG niet als zodanig onderzocht. Zij dienen alleen om te bemiddelen tussen het onderzoeksobject, de empirische grammatica's, en de verklarende theorie, het formele grammaticamodel. Zo'n strategie is alleen mogelijk als deze verschijnselen en feiten zelf onproblematisch zijn, en goed gekend, en in een grammatica samengevat die recht doet aan hun intrinsieke eigenschappen. Met Chomsky's Grote Sprong Voorwaarts, die een wezenlijk beroep doet op de bestaande inhoud van het taalkundig domein, gaat de TGG voorbij aan het problematische karakter van de grammaticale begrippen en analyses die dit domein bevolken. In plaats van zich rechtstreeks te richten op de problemen die inherent zijn aan bijvoorbeeld de theorie van de redekundige zinsanalyse, richt de TGG zich primair op de problemen die het formeel representeren van de redekundige zinsanalyse in boomdiagrammen met zich meebrengt. De problemen van de redekundige zinsanalyse worden alleen aan de orde gesteld als de formele representatie daartoe aanleiding geeft. Dit geval laat een voorbeeld zien van een bestaand welbepaald grammaticaal onderzoeksdomein waarvan de TGG zich afwendt ondanks de fundamentele onderzoeksvragen die in dat domein op een antwoord wachten. Zij richt zich in plaats daarvan op een onderzoeksvraagstelling die bij de huidige stand van de taalkunde prematuur is, en die onvoldoende houvast biedt om daaraan het succes van haar theorieën goed te kunnen afmeten. Het geval van de redekundige zinsanalyse laat ook het fragmentarische karakter zien van de werkwijze van de TGG: de vertaling van redekundige zinsdeelnoties in termen van boomdiagrammen en formele regels blijft beperkt tot een viertal vertaaldefinities.Ga naar eind19 Welke andere zinsdeelnoties in de representatie van de zinsstructuur moeten worden opgenomen (en welke niet), en hoe dat zou kunnen, wordt in het midden gelaten. Volstaan wordt met de suggestie die van de vier gegeven definities uitgaat. Het consequent volgen van de hier geïmpliceerde onderzoekslijn met een duidelijke empirisch-taalkundige strekking blijft achterwege. Dit geval illustreert een ander probleem betreffende de aansluiting van de TGG | |||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||
op bestaande grammaticale tradities. Een term als subject wordt aan de traditie van de redekundige zinsanalyse ontleend zonder dat wordt duidelijk gemaakt wat die ontlening precies inhoudt. Ook in andere opzichten is de behandeling van deze term nogal verwarrend. Aan de ene kant is een subject voor Chomsky niet meer dan een element dat een bepaalde rol speelt in de eenvoudigste (deel)grammatica van een (fragment van een) taal.Ga naar eind20 We moeten daarbij niet te veel aan de gangbare betekenis van de term denken. Die gangbare betekenis wordt naar de context of discovery verwezen, en zo afgedaan als een kwestie van heuristiek. Binnen de context of justification is zij van geen belang. Bij toepassing van de term op zinnen, i.e. bij de constructie van een zinsrepresentatie, wordt subject als een naïef begrip behandeld: native speakers worden verondersteld intuïtief te weten wat het subject van een zin is, zoals ze ook verondersteld worden intuïtief te weten wat een grammaticale zin is. Daarmee worden alle problemen die in de traditionele grammatica aan het subject-begrip klevenGa naar eind21 terzijde geschoven, of beter gezegd, onder de tafel gewerkt. Het theorievormingsproces dat in de grammaticale traditie met betrekking tot begrippen als subject in uitvoering was, wordt afgebroken; de mogelijkheid om die onderzoekslijn binnen het TGG-kader voor te zetten, wordt niet benut.
De grondslag voor de constructie van formele grammatica's vormen de voor grammaticaliteit bepalende zinseigenschappen, die de grammaticus moet vaststellen door informele grammaticale analyse. Binnen het TGG-onderzoeksprogramma zijn deze zinseigenschappen van secundair belang. Zij dienen slechts als toegang tot het eigenlijke object van het TGG-onderzoek, grammatica's. Maar als zodanig vormen zij een wezenlijke schakel. Zij moeten het onderzoek toch zijn empirische fundering verschaffen. In dit opzicht schiet de TGG-benadering tekort. Grammaticaal relevante zinskenmerken worden niet op zichzelf onderzocht onafhankelijk van de constructie van formele grammaticafragmenten. Zij worden in die grammaticafragmenten in feite alleen gebruikt ter illustratie van algemene formele principes. Op die manier kan de methode van formele reconstructie niet leiden tot het beoogde resultaat - inzicht in de grammaticale werkelijkheid. Formele representatie moet niet, zoals in de TGG, de centrale onderzoeksvraag uitmaken; zij moet een middel zijn waarmee een bepaald werkelijkheidsgebied nader kan worden onderzocht.
Deze handelwijze waarbij de afbeelding van zinsdeelnoties in boomdiagrammen vrij willekeurig beperkt wordt, en de grammaticale feiten en problemen die met deze noties samenhangen, buiten de deur worden gehouden, illustreert hoe de te verantwoorden grammaticale feiten en de op te lossen problemen, worden afgestemd op het formele grammaticamodel, in plaats van omgekeerd, en hoe verdieping van het bestaande grammaticale inzicht wordt afgeremd. De TGG-houding ten opzichte van de empirische grammatica zou ik willen aanduiden als grammatisch nihilisme dat vervolgens gepaard gaat met grammatisch catch-as-catch-can. De verantwoording van andere grammaticale feiten dan de distributie van taalvormen blijft altijd een bijprodukt van de formele analyse, een soort extra steun voor die formele analyse van ondergeschikt belang. Wat als extra steun wordt opgevoerd, wisselt per fase in de ontwikkeling van de TGG-theorie. | |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
3.3. De interferentie van analogie 1 en 2Aan het grammatisch catch-as-catch-can ligt een voor de formele taalkunde kenmerkende ambivalentie ten grondslag waarop gewezen is door Elffers en Schermer (1984: 148-9). Het bestaan van twee analogieën met formele systemen biedt mogelijkerwijs een verklaring voor deze ambivalentie. Zij betreft het feit dat taalkundigen zich binnen de formele grammatica, expliciet of impliciet, altijd meer ten doel stellen dan alleen een correcte voorspelling van de distributie van taalelementen. Analogie 1 leidt tot wat je zou kunnen noemen exclusief distributionalisme als doelstelling voor de taalbeschrijving: het gaat er uitsluitend om de distributie van taalvormen te karakteriseren. Analogie 2 daarentegen heeft voor de taalbeschrijving een veel verder reikende strekking. Deze komt erop neer dat een grammatica met formele principes de vormelijke en semantische eigenschappen van taaluitingen (zinnen) tot uitdrukking dient te brengen die bepalend zijn voor hun grammaticale welgevormdheid. De door Elffers en Schermer aangesneden ambivalentie tussen exclusief en inclusief distributionalisme vinden we al bij Harris en andere Amerikaanse distributionalisten. Bij hen al is het doel van de taalbeschrijving immers het karakteriseren van de distributie van taalelementen. Zij menen echter tegelijkertijd de gangbare inhoud van het grammaticale domein, en meer in het algemeen alle interessante taalfeiten, te kunnen herleiden tot (dit is: te kunnen reconstrueren in termen van) distributionele kenmerken van taalvormen. In de TGG lijkt deze distributionalistische ambivalentie terug te keren in de dubbele analogie van formeel systeem met natuurlijke taal en met taalbeschrijving. Beide analogieën zouden verenigbaar zijn als het inderdaad zo was dat alle taalverschijnselen die relevant zijn voor grammaticaliteit herleid kunnen worden tot de distributionele eigenschappen van taalelementen. Deze aanname is ingegeven door de logisch-positivistische preoccupaties van de Amerikaanse structuralisten en hun daaruit voortvloeiende methodologische purisme. Taalkundig bestaat er echter niet de geringste evidentie voor dit distributionalistische apriori, en evenmin bestaan er taalkundige problemen waarvan de oplossing een nader onderzoek ervan rechtvaardigt.
De hele opzet van TGG-grammatica's en de daarmee verbonden onderzoekspraktijk worden in hun aard bepaald door de dubbele analogie rond de notie formeel systeem. Als we bij een logisch systeem de formatieregels toepassen, genereren we welgevormde formules. Zo'n formule is een formele representatie van logisch relevante eigenschappen van een bepaald type zinnen. Toepassing van transformatieregels levert een afleiding op. Zo'n afleiding is de formele representatie van de logisch relevante eigenschappen van een geldige redenering. Binnen analogie 2 corresponderen de formatieregels en de welgevormde formules als formele representatie van logisch relevante zinseigenschappen, met de formele regels en representaties van de formele grammatica als weergave van grammaticaal relevante zinseigenschappen.Ga naar eind22 Binnen deze analogie genereert dus de formele grammatica grammaticale representaties. Binnen analogie 1 correspondeert met de notie ‘welgevormde formule’ de notie ‘grammaticale zin’. En zoals de formatieregels van een logisch systeem de | |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
verzameling van welgevormde formules van dat systeem recursief karakteriseren, zo moet een grammatica recursief de verzameling van grammaticale zinnen karakteriseren, c.q. genereren. Een TGG-grammatica moet tegelijkertijd aan beide analogieën voldoen, en moet derhalve zowel zinnen als grammaticale zinsrepresentaties genereren. We zien het verschil: de logische formatieregels genereren niet een zin + een logische structuurbeschrijving, maar afhankelijk van het gekozen perspectief alleen het eerste of het laatste. Het feit dat een TGG-grammatica zinnen genereert (opgevat als tekenreeksen) en representaties van hun grammaticale vorm wijst erop dat de twee analogieën in elkaar zijn geschoven. Dit in elkaar schuiven van twee analogieën met formele systemen is een van de factoren die verantwoordelijk is voor de conceptuele knoop in de TGG rond het begrip vorm, c.q. formeel. Vorm is daardoor niet alleen dat aspect van taaltekens dat waarneembaar is aan het spraakgeluid. Het is ook en misschien wel vooral de formele karakterisering van grammaticaal relevante kenmerken van taaluitingen. Alleen binnen de laatste interpretatie van het taalkundige vormbegrip is het begrijpelijk dat voor TGG-grammatici formele principes als C-commanderen tot de taalvorm behoren. Dergelijke principes behoren niet tot het meer concrete vormbegrip, aangezien ze niet betrekking hebben op aan het spraakgeluid waarneembare kenmerken van taalelementen.Ga naar eind23 Beide analogieën hebben hun weerslag op de methodologie van de TGG. Overeenkomstig analogie 1 is de TGG-grammaticus erop uit om met een zo eenvoudig mogelijk regelsysteem de grammaticale zinnen van een taal te karakteriseren, met als toetssteen het all-and-only-principe. Voorop staat de vraag welke eigenschappen grammaticale van ongrammaticale zinnen onderscheiden, en hoe deze handig formeel zijn weer te geven. Analogie 2 vraagt echter meer van de TGG-grammaticus. Daarbij gaat het immers om de formele representatie van grammaticaal relevante zinseigenschappen. De voor analogie 1 centrale criteria, de all-and-only-eis en de eenvoudseis, zijn hiervoor slechts in afgeleide zin van belang. Bij analogie 2 staat niet het wel of niet grammaticaal zijn van een zin centraal, maar de grammaticale bouw van een zin en de grammaticale eigenschappen van zijn elementen. Blijvend binnen analogie 2 kan daarom niet volstaan worden met het criterium van de all-and-only-eis en het eenvoudscriterium. Uitgangspunt zal nu moeten zijn de grammaticale analyse van taaluitingen en vertaling van de uitkomsten daarvan in termen van formele principes en representaties. De TGG-methodologie gaat er echter van uit dat voor het bereiken van het doel van de TGG-grammatica volgens analogie 2 volstaan kan worden met de all-and-only-eis en het eenvoudscriterium van analogie 1. De bij analogie 2 onmisbare grammaticale analyse wordt aan die criteria ondergeschikt gemaakt. Grammaticale analyse heeft slechts de status van intuïtieve heuristiek, van procedure voor het ontwikkelen van grammaticale hypothesen, en is niet de kern van het proces voor hun rechtvaardiging.Ga naar eind24 Daardoor bestaat er geen rechtstreekse relatie tussen de resultaten van de grammaticale analyse en de formele principes en representaties, zoals dat in de logica wel het geval is. | |||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||
Samengevat komt het erop neer dat de dubbele analogie in het TGG-programma tot een fundamentele ambivalentie leidt: het doel van analogie 2 houdt meer in dan een correcte verantwoording van de distributie van taalvormen, het doel onder analogie 1. Aan de verwerkelijking van dit meer, van deze extra empirische claims, worden geen extra empirische eisen gekoppeld, geen eisen buiten die welke voortvloeien uit analogie 1. Wel wordt aan de formele representatiemiddelen telkens ad hoc een inhoudelijke meerwaarde toegekend. Het gevolg van deze gang van zaken is dat de koppeling tussen de formele representatie en grammaticale eigenschappen van zinnen en andere taalelementen gekenmerkt wordt door willekeur en wisselvalligheid. Het door de TGG-grammaticus gelegde verband tussen formele representaties en taalverschijnselen is in de ontwikkeling van de TGG steeds impliciet, ambigu en wisselvallig van karakter gebleven. Daaraan ligt mede ten grondslag dat de TGG geen welbepaald grammatisch onderzoeksdomein kent, geen welomschreven idee van de grammaticale feiten die verantwoordelijk zijn voor de grammaticaliteit van zinnen en dus formeel gerepresenteerd moeten worden. Dit heeft weer te maken met het feit dat in de TGG niet taal en taalverschijnselen het feitelijke onderzoeksobject vormen, maar grammatica's en hun formele kenmerken. In de TGG worden formele grammatica's (in feite: grammaticafragmenten) ontwikkeld waarvan het empirische bereik ad hoc wordt bepaald. Dat wil zeggen: men richt zich niet op een op voorhand gegeven verzameling verschijnselen waarvan men op goede gronden veronderstelt dat ze systematisch samenhangen, en waarvan men die samenhang via formele representatie nader wil onderzoeken. Men gaat omgekeerd te werk: de te verantwoorden grammaticale feiten en de op te lossen grammaticale problemen worden afgestemd op de gehanteerde formele middelen. Feiten die in een bepaalde ontwikkelingsfase van de TGG een belangrijke rol krijgen toebedeeld, kunnen daardoor in een volgende fase stilzwijgend, althans onbeargumenteerd naar de marges van of buiten het onderzoeksdomein worden geschoven, en vice versa. De verantwoording van grammaticale feiten buiten de strikte distributie van taalvormen blijft zo altijd een bijprodukt, een soort extra steun voor de ontwikkelde formele middelen. Per fase in de ontwikkeling van de TGG-theorie wisselt de aard van die extra steun, kennelijk willekeurig. Deze stand van zaken wortelt in het TGG-onderzoeksprogramma, zoals ik dat hiervoor heb geschetst. | |||||||||||||||
4. BesluitHet formalistische karakter van het Chomskyaanse verklaringsmodel heeft ertoe geleid dat een radicale breuk is ontstaan met de bestaande inhoud van het taalkundig domein en de daarin besloten liggende actuele taalkundige probleemsituatie. Deze gang van zaken is kenmerkend voor een formalistische benadering, die het onderzoek binnen een domein identificeert met de benadering van dat domein door middel van formele (re)constructie, en die ‘informele’ bestudering van dat domein als onwetenschappelijk terzijde schuift. Ook het formalistische verklaringsmodel van de TGG laat nog slechts ruimte voor | |||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||
problemen en oplossingen die te stellen zijn in termen van het gehanteerde kader van formele principes. Dit maakt, naast de diffuusheid die ook de TGG-taalkunde kenmerkt, dat de TGG in de ontwikkeling van het taalkundig onderzoek niet zo zeer een rationele probleemverschuiving betekent als wel het afbreken van bestaande processen van kennisverwerving, theorie- en begripsvorming. In dit opzicht vertoont de TGG in sterke mate het apriorisme dat de moderne taalkunde in haar geheel kenmerkt. In dit artikel heb ik proberen te schetsen hoe het formalistische syndroom zich heel specifiek in de TGG manifesteert. Onder invloed van de TGG zijn er nog een aantal andere formalistische onderzoeksprogramma's in de taalkunde ontstaan. Bij die programma's, bijvoorbeeld Gazdar's theorie van de phrase structure grammar of de Montague grammatica, manifesteert het formalisme zich op detailpunten anders dan in de TGG, maar de hoofdlijnen zijn hetzelfde: de sterke gepreoccupeerdheid met formele representatie heeft de aandacht afgeleid van de daarvoor preliminaire ‘informele’ grammaticale analyse, die immers de te representeren feiten moet vaststellen. Formeel grammaticaal onderzoek vindt daardoor tot nu toe plaats op een te wankele empirische grondslag. Naast het feit dat algemeen genomen de empirische grammatica altijd de onmisbare basis moet verschaffen voor de formele grammatica, is het bovendien van belang dat de stand van de taalkundige kennis niet vraagt om de mogelijkheden die formele onderzoeksmethoden kunnen bieden. De probleemsituatie binnen de taalkunde is volstrekt onvergelijkbaar met die binnen de wiskunde en de logica, die aanleiding was tot het ontwikkelen van die methoden. De taalkundige probleemsituatie, die gekenmerkt wordt door een grote mate van diffuusheid, vraagt er veel meer om met vereende krachten meer en betere empirisch-taalkundige kennis te verzamelen, uitgaande van wat in de grammaticale traditie al aan begrippen en inzichten is verzameld.
Sies de Haan is universitair docent in de moderne taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam | |||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||
Bibliografie
|
|