Forum der Letteren. Jaargang 1988
(1988)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Passief en zinsfasering
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1. ZinsfaseringEr kunnen binnen de zin verschillende tweedelingen worden aangebracht, die tegelijkertijd geldig zijn. In informatief opzicht is er de tegenstelling tussen de topic, het gespreksonderwerp, dat eerst bekend moet zijn voordat er in de comment iets nieuws over kan worden gezegd. Van syntactische aard is de tegenstelling tussen zinskern en periferie. Als kern van de zin kan de persoonsvorm worden beschouwd tezamen met de primaire, verplichte bepalingen: allereerst het subject, verder de objecten en nog enkele jongere categorieën. Tot de periferie behoren de in syntactisch opzicht weglaatbare secundaire, adverbiale bepalingen (die overigens voor de informatie onmisbaar kunnen zijn). Hoewel dit zinsschema [[S V O] adverbiale bepalingen]Ga naar eind1 duurzaam en stabiel is, zijn er enkele veranderingstendenzen aan te wijzen. De neiging bestaat bepaalde categorieën bepalingen binnen de zinskern te trekken: de predicaatsnomina en de voorzetselvoorwerpen zijn daar voorbeelden van. Binnen de zinskern hebben de nominale constituenten zich in vele gevallen van het werkwoord losgemaakt. Anderzijds is er de tendens frequente verbindingen van werkwoord en zelfstandig object als een eenheid te zien. We zullen eerst de verhouding tussen S en V, vervolgens die tussen V en O bespreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.1. Subject en persoonsvormDaar aan de verhouding van subject en persoonsvorm een eerdere bijdrage is gewijd (Duinhoven 1988a), kunnen we over dit aspect van zinsfasering kort zijn. Wanneer het subject een persoon is en de werking een handeling, die naar keuze en welbewust kan worden verricht, ontstaat er tussen S en V een oorzakelijk verband. Het subject had de handeling ook achterwege kunnen laten, zonder het subject is er geen werking, dus het subject veroorzaakt de werking. Wanneer men denkt in termen van oorzaak en gevolg, is er een chronologie: eerst moet er het subject zijn, en dan pas volgt de handeling: S → V. Deze gefaseerde zinsstructuur verraadt een bepaalde kij k op de werkelijkheid. Het subject wordt gezien niet als onderdeel van de gebeurtenis, doch als een op zichzelf staande entiteit. Is er in de structuur [S V] sprake van gelijktijdigheid, in [S → V] gaat het subject aan de werking vooraf. Staat in [SV] de werking centraal, waaraan het subject onderworpen is, in de gefaseerde structuur is er een wisseling van perspectief: de aandacht gaat eerst uit naar de handelende persoon, en wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dan verlegd naar de werking. De vermelding van de agens wekt de verwachting dat er iets gedaan gaat worden. De persoon impliceert reeds de handeling, die door het werkwoord wordt gespecificeerd. Terwijl in [S bepaling V kern] het subject een noodzakelijke aanvulling is bij het werkwoord, is het werkwoord in [S → V] de op zichzelf staande specificatie van de reeds in S begrepen werking; V is een vrije invulling. Samenvattend:
In par. 5.1. komen we op de verhoudingen tussen S en V terug. Dan zal blijken, dat alleen [S → V] kan worden gepassiveerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Werkwoord en objectDe zelfstandigheid van de persoon of zaak kan zo groot worden, dat de subjects-NC als een op zichzelf staande fase in de zin moet worden beschouwd. Dat roept de vraag op, of ook de objects-NC een vergelijkbare zelfstandigheid kan bezitten, zodat we naast [V O], d.i. [VC NC], de structuur [V → O] oftewel [VC → NC] zouden moeten onderscheiden. Alleen al de symmetrie, die inherent is aan een systeem van binaire opposities, dwingt ons deze mogelijkheid onder ogen te zien. Wanneer we de eigenschappen der werkwoorden ZIJN, WORDEN en DOEN of HANDELEN schematiseren:Ga naar eind2
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Werkwoorden met het zinspatroon [... VC → NC], transitieve werkwoorden dus, kunnen zowel een gebeurtenis als een handeling aanduiden. Ze moeten dus tot WORDEN resp. HANDELEN worden gerekend. Vergelijk (4) resp. (5):
Uit het traditionele onderscheid tussen transitieve en intransitieve werkwoorden blijkt het besef, dat de werking al dan niet op een object kan overgaan. Wanneer de werking het object als resultaat heeft of op een reeds bestaande persoon of zaak gericht is, kunnen we spreken van fasering. Er wordt, al dan niet opzettelijk, een werking in gang gezet, die eenmaal begonnen een persoon of zaak ‘bewerkt’: doet ontstaan dan wel verandert. Het kost hier geen moeite een zekere chronologie aan te nemen, een scheiding tussen de min of meer zelfstandige werking en het op zichzelf staande object. Het lijkt zelfs de vraag of er een andere verhouding mogelijk is. Wanneer de zin geen object bevat, missen we uiteraard de nominale eindfase. Maar kan het object ook als een onderdeel van de werking worden gezien, als een noodzakelijke en niet los te maken aanvulling, zodat we tot de structuur [... VC NC] oftewel [V O] moeten besluiten? | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. Van [V O] naar [V → O]Hoewel dit minder evident is en daardoor moeilijker te bewijzen dan de overgang van [S V] naar [S → V], lijkt het waarschijnlijk, dat ook het object in oorsprong een bepaling bij het werkwoord vormde, en een modificatie inhield van de werking. We zijn nu geneigd bijvoorbeeld jagen als een min of meer zelfstandig werkwoord te zien waarmee objecten van verschillende aard verbonden kunnen worden: beren, herten of konijnen. Men kan zich evenwel de zienswijze voorstellen, waarbij het jagen op konijnen als een volkomen andere activiteit wordt beschouwd dan de hertenjacht. [Konijnen jagen] en [herten jagen] zijn dan verbindingen van een onzelfstandig werkwoord en een onzelfstandig substantief, die tezamen de werking omschrijven. Verbindingen van deze soort zijn er nog steeds en, zoals we in par. 1.4. zullen zien, ontstaan ze ook opnieuw. Op grond van de volgende overweging echter kunnen we, generaliserend gesproken, de verbinding [V O] als het oudere patroon beschouwen, waaruit zich de nu algemene verbinding [V → O] heeft ontwikkeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het zelfstandig naamwoord wordt in het Nederlands pas sinds duizend jaar door een lidwoord bepaald.Ga naar eind3 Daarmee is er een herkenbare oppositie ontstaan tussen het substantief dat een cluster van eigenschappen noemt (als in Jan is leraar en leraar is een zwaar beroep), en de aanduiding van een persoon: de leraar. Het substantief duidde aanvankelijk de categorie aan, wat nog steeds mogelijk is. Uit context en situatie, dus door interpretatie, kon eventueel worden opgemaakt dat het om een individu ging. Tegenwoordig wijst het substantief eerst en vooral op een individuele persoon of zaak. Het heeft daardoor aan zelfstandigheid gewonnen. Anders dan een verzameling eigenschappen is een concrete persoon of zaak herkenbaar en aanwijsbaar. Dat zal hebben bewerkt, dat in vele verbindingen van [V O] het object als een zelfstandige constituent werd beschouwd, niet langer een afhankelijke bepaling, doch een op zichzelf staande entiteit. Het object draagt niet bij aan de werking, de werking is integendeel gericht op het object. De werking wordt niet door het objeet gemodificeerd [V kern O bepaling]; de werking verandert het object: [V → O]. | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.4. Van [V → O] naar [V O]Het onderscheid tussen [V O] en [V → O] heeft niet slechts historisch belang. Het verschil is nog steeds aanwijsbaar en het wordt door de taalgebruikers herkend: zoals we zullen zien, kan alleen de tweefasige verbinding [V → O] in het (persoonlijke) passief worden omgezet. Het is opmerkelijk, dat uit stereotiepe tweefasige verbindingen van [V → O] opnieuw onscheidbare verbindingen [V O] ontstaan, waardoor de tegenstelling in stand wordt gehouden.
A. Er is een groot aantal vaste combinaties van werkwoord en object die tezamen een specifieke werking aanduiden. De verbinding is vaak zo hecht dat de woorden aaneen worden geschreven, zoals in:
B. Maar ook wanneer het stadium van de samenstelling nog niet is bereikt, kan de verbinding van V en O als een eenheid worden gezien:
C. Daarnaast kent het Nederlands vele werkwoordelijke uitdrukkingen als:
Werkwoord en object vormen zozeer een eenheid, dat er een eenheidsbetekenis is ontstaan. Een bok schieten heeft met de jacht niets van doen, de betekenis van het losse werkwoord speelt geen rol meer. De combinatie is een geheel, waardoor het werkwoord en het naamwoord onzelfstandig zijn geworden. Het object is een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
noodzakelijke aanvulling bij het werkwoord. Laat men het naamwoord weg, dan heeft men niet meer met dezelfde werking te doen. Het is duidelijk, dat hier een element van beoordeling insluipt. De scheiding tussen [V → O] en [V O] is niet scherp. Maar de onderscheiding wel. Indien we aan de werkwoordelijke verbinding een betekenis kunnen toeschrijven die duidelijk afwijkt van die van het enkele werkwoord, is het niet moeilijk de verbinding als een eenheid te zien. Het object is onvervangbaar. Het is geen vrije invulling van een door het werkwoord gecreëerde lege plaats, zoals in:
D. Er zijn echter andere combinaties van V en O, waarin de leden evenmin zelfstandig zijn, doch een eenheidsbetekenis ontbreekt. Niet alleen in verbinding met individuele naamwoorden, ook in combinatie met bepaalde categorieën van nomina kan het werkwoord zoveel van zijn woordbetekenis verliezen, dat het onzelfstandig wordt en daardoor met het object een verbinding aangaat: [V → O] wordt tot [V O]. De ontwikkeling kan worden gedemonstreerd aan het werkwoord dragen. Het voorwerp in:
In de meeste gevallen kan een bril dragen ook niet worden gezien als een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
opzettelijke en vrijwillige handeling. Iemand draagt een bril of niet. En als hij hem draagt, moet hij hem dragen. We moeten een gebeuren, dus een eenfasige zinskern [S V O] aannemen:
De zin kan zelfs, net als Jan heeft een bril worden beschouwd als de beschrijving van een toestand. Het feit dat Jan een bril draagt, is een eigenschap van het subject, Jan is brildragend. Deze overgang van gebeuren naar toestand is echter bij eenfasige gebeurtenissen algemeen. Zo staan er voor Jan schaakt drie interpretaties met corresponderende zinspatronen open. Het kan gaan om:
De eerste en derde interpretatie liggen zo ver uiteen, dat ze in context en situatie meestal gemakkelijk te herkennen zijn. Het kost echter moeite te bepalen, wanneer de tussenliggende interpretatie geldt. In alle gevallen waarin er een handelingsinterpretatie mogelijk is, staat de gebeurinterpretatie onder druk. De meerfasige structuur [S → V] verdringt de eenfasige [S V]. We kunnen dit probleem omzeilen door gebruik te maken van de onmiskenbaar eenfasige passieve gebeur-constructie. Op dezelfde wijze kan de meerfasige structuur [... V → O] worden vermeden. Passivering van[... V O] daarentegen is niet mogelijk, zoals in par. 5.2. zal blijken. We zullen hieronder eerst het passief nader bezien en dan ingaan op de relatie tussen passief en fasering. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het passief2.1. Ter inleidingZinnen als de volgende zijn naar de strekking ‘passief’:
Het gaat in de eerste zin om een gebeurtenis, in de tweede om een toestand; in geen van beide om een actie. Het lijkt eenvoudig daaraan het feit te wijten, dat omzetting in een passieve constructie niet mogelijk is:
Zin 16 is ongrammaticaal, en in (17) draagt Jan de bril niet op zijn neus. Ook zinnen met een onovergankelijke werking als | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De twee laatste zinnen zijn, hoe merkwaardig dat in verband met de terminologie ook klinkt, te ‘actief’: deze passieve zinnen naar de vorm impliceren blijkbaar een handeling. Het lijkt er in (20) en (21) op, dat het paard opzettelijk struikelt en het schip expres op het strand loopt. Op grond van deze zinnen zou men kunnen menen, dat alleen handelingen en geen gebeurtenissen in het passief kunnen worden omgezet. Hoewelk dit tot op zekere hoogte waar moet zijn, stellen de semantische opposities gebeuren : handeling en actief : passief ons telkens voor problemen. Passieve zinnen als:
Een gebeuren als pech achtervolgt hem kan net als de handeling de agent achtervolgt hem in het passief worden omgezet:
Zoals uit de zinnen 16, 17 en 25 al blijkt, kan het passief niet worden gedefinieerd als een transformatie die van het object in de actieve zin het subject maakt in de passieve constructie. Het is bovendien mogelijk zinnen zonder object te passiveren:
Juist omdat hier geen omzetting van object in subject plaats vindt, wordt in deze | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gevallen vaak van ‘pseudo-passief’ gesproken. Het is niet geheel duidelijk, welke actieve zinnen met (29) corresponderen: zingt er iemand, of zingt men? Zeker is evenwel, dat het subject [+ menselijk] is. Het gaat niet om het zingen van vogels, en ook de maaltijd is niet voor hond of kat bestemd. Herhaalde malen is getracht het passief, inclusief het pseudo-passief, te verklaren als een afleiding van het actief waarbij niet het object maar het subject een cruciale rol speelt. Volgens Kirsner (1976 en 1976-1977) gaat het er bij [worden + voltooid deelwoord] om de ‘hoge participant niet in focus’ te plaatsen; ‘het agens-achtige element wordt niet op de voorgrond geplaatst als grammatikaal subject’. Stein(1979, inz. p. 133-136) meent dat in het passief de werking centraal staat, die wordt gepresenteerd als niet in X1, d.i. het logische subject, beginnend. Anderen, als Brinkmann (1962) en Bresnan (1978) constateren, dat het passief ten opzichte van het actief één onafhankelijk argument oftewel één syntactische plaats mist. Het passief reduceert het aantal medespelers in het proces dat door het werkwoord wordt aangeduid. Een overzicht van de verschillende opvattingen vindt men in de uitstekende dissertatie van Van der Wal (1986). De genoemde verklaringen overlappen elkaar en dat wat zij gemeenschappelijk hebben, is zonder twijfel juist: in het passief wordt een werking op een bepaalde wijze beschouwd en gepresenteerd; het gebeuren staat centraal, de agens wordt daardoor naar de achtergrond geschoven en kan zelfs vaak onvermeld blijven. Maar de hierboven aangeduide beperkingen zijn daarmee nog niet doorzichtig. Wat maakt passiefvorming in een aantal gevallen onmogelijk? Wat is de essentie van de tegenstelling tussen actief en passief? Daar ‘passief’ een begrip is met verschillende betekenisaspecten, moet allereerst worden omschreven, wat we hier onder passief verstaan. De volgende opposities zijn van belang. Er zijn passieve werkwoorden en er zijn passieve constructies, we kunnen daarom spreken van lexicaal en van (morfo-)syntactisch passief. Ten aanzien van beide categorieën kan een onderscheid worden gemaakt tussen statisch en dynamisch passief. Binnen het syntactische passief zin er primaire en secundaire passieve constructies. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Passieve werkwoordenHet formeel herkenbare passief, het (morfo-)syntactische passief, is binnen het Indo-Europees, naar algemeen wordt aangenomen, een jongere ontwikkeling.Ga naar eind5 Maar voordien waren er wel werkwoorden met een passieve betekenis; en die zijn er nog steeds. We kunnen drie categorieën werkwoorden onderscheiden: zijn, worden en doen of handelen; vlg. (2). Ze duiden een toestand aan, een gebeurtenis dan wel een handeling. De toestandswerkwoorden zijn bij uitstek passief. Er gebeurt niets, er is geen dynamiek, we kunnen spreken van statisch-passief. In de onpersoonlijke constructie duiden deze werkwoorden een toestand in de werkelijkheid, in de wereld aan; het gaat om de beschrijving van een situatie, zoals in:
In constructies met een onderwerp wordt een gesteldheid van persoon of zaak beschreven: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn overgangsgevallen waarin we in de persoonlijke constructie nog de onderliggende onpersoonlijke constructie ervaren:
In alle gevallen van gebruik hebben we met passieve werkwoorden te doen: er is niets of niemand die de toestand bewerkt. Er is geen werking, laat staat een handelende persoon. Daar bij de passieve constructie, waarom het ons hier gaat, slechts de oppositie tussen gebeurtenis en handeling een rol speelt, kunnen we het statische passief verder buiten beschouwing laten. Ook de gebeurwerkwoorden worden onpersoonlijk, schijnbaar persoonlijk en persoonlijk gebruikt:
Bij de gebeurwerkwoorden wordt het verwarrend van ‘passief’ te spreken. In alle gevallen is er sprake van een activiteit. Maar er is niets of niemand die deze activiteit bewerkt; er wordt geen actie ondernomen. Dat is onmiskenbaar zo in de onpersoonlijke constructie (34); en ook in de schijnbaar persoonlijke constructie (als in 35) is het duidelijk, dat de lucht niet zelf voor de opklaring zorgt, en het schot niet voor het geluid. Ook wanneer het subject centraal staat en het uitgangspunt van de beschrijving vormt, als in (36), is de persoon of zaak aan de werking onderworpen; het subject is passief. In die zin kunnen we bij gebeurwerkwoorden van passiviteit spreken. Ter onderscheiding van het statische passief (zijn), noemen we dit passief (worden) ‘dynamisch’. Uit de persoonlijke gebeurwerkwoorden nu hebben zich de handelingswerkwoorden ontwikkeld, waarbij de werking wordt gezien als door een tot handelen bekwame persoon teweeggebracht. Deze actieve werkwoorden worden dan ook nooit zonder subject gebruikt. Een verbinding als
We kunnen, samenvattend, de volgende ontwikkeling aannemen. Naast (a) absolute vermeldingen van een gebeurtenis, zonder nominale bepalingen, kon ook (b) de persoon of zaak worden genoemd, die aan de werking was onderworpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
(c) Deze persoon of zaak kon tot het uitgangspunt, de kern van de beschrijving worden, waarbij de werking een bepaling vormt, (d) Wanneer het subject een persoon is en de werking zich daartoe leent, kan het subject worden gezien als de agens, de handelende persoon, die de werking onderneemt en controleert. Deze vier verhoudingen komen in het huidige Nederlands alle naast elkaar voor. De overgangen zijn vlottend, doch we kunnen ze schematisch als volgt weergeven:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Passieve constructiesNu verbindingen van subject en werkingswoord eenmaal een tweefasige handelingsinterpretatie kunnen krijgen, is er een hinderlijke vorm van homomymie ontstaan. Een verbinding van S en V kan ook te onpas als [S → V] worden geïnterpreteerd. Terwijl men met de vrouw zingt een gebeurtenis wil beschrijven (‘er wordt door de vrouw gezongen’), kan het zingen ook als een opzettelijke, doelbewuste en gecontroleerde handeling worden begrepen. Om die handelingsinterpretatie te vermijden werd van omschrijvingen gebruik gemaakt. Een aanduiding van de werking (als gezongen) werd toegevoegd aan de onmiskenbaar passieve werkwoorden worden en zijn: (er) wordt/is door de vrouw gezongen. Om te doorzien hoe de nu gebruikelijke passieve constructie [worden resp. zijn + voltooid deelwoord] is ontstaan, moeten we een onderscheid maken tussen primair en secundair passief. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.1. Primair en secundair passiefEen passieve zin als:
Een vergelijkbare functie kon en kan ook het voltooid deelwoord vervullen. Een zin als | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Is en opgelost vormen hier niet te zamen het werkwoordelijke gezegde, dat opponeert met het actieve lost op. Opgelost is nog aan is ondergeschikt. We kunnen de zin daarom als volgt parafraseren: ‘het is gemakkelijk dat probleem op te lossen’, ‘dat probleem is gemakkelijk op te lossen’. Dit secundaire, adverbiale gebruik van het voltooid deelwoord is zeldzaam geworden, maar gegeven het feit dat worden en zijn in oorsprong zelfstandige werkwoorden waren, moet de nu bekende passieve zinsconstructie wel teruggaan op een secundaire omschrijving. Aan de nu gebruikelijke passieve zinnen als (41)
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.2. HerinterpretatieBlijkbaar werd ter vermijding van de handelingsinterpretatie [S → V] zo regelmatig van de verbindingen van worden en zijn + voltooid deelwoord gebruik gemaakt, dat er een blijvende herinterpretatie optrad, van (42) naar (41), van secundair naar primair, dus:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Doordat de steeds weer gebruikte werkwoorden worden en zijn slechts een zeer algemene betekenis hebben, werd de wisselende specificatie als kern van de mededeling ervaren. De door het deelwoord aangeduide werking ging in semantisch opzicht zozeer overheersen, dat het participium als deel van de zinskern werd beschouwd, niet langer een adverbiale bepaling doch juist de kern van het gezegde. De correspondentie met het actief maakte de verbinding [zijn/worden + voltooid deelwoord] tot een omschrijving van dezelfde werking die in de actieve persoonsvorm wordt aangeduid. [Worden/zijn + voltooid deelwoord] is geherinterpreteerd als een eenheid, als één abstracte vorm. De verbinding is te beschouwen als een verschijningsvorm van het door het deelwoord bedoelde werkwoord. Wanneer we nu in het vervolg van dit artikel over ‘passief’ spreken, is het hier beschreven primaire passief bedoeld, dat paradigmatisch met het actief is verbonden. Actief en passief zijn opponerende vormen van hetzelfde werkwoord. En gezien de hoge frequentie van de ‘actieve’ vorm,Ga naar eind6 die voor toestands- en gebeurwerkwoorden zelfs de enig mogelijk is, wordt de passieve constructie ervaren als van de actieve afgeleid. Gezien de regelmatige correspondenties in de meeste gevallen dringt de gedachte aan een transformatie zich op: het object wordt tot subject, de persoonsvorm tot [worden + voltooid deelwoord], en de agens tot door-bepaling.Ga naar eind7 Toepassing echter van deze reeds in de traditionele grammatica bekende transformatie brengt (schijnbare) onregelmatigheden aan het licht: niet in alle gevallen kan vanuit het actief het passief worden afgeleid; een door-bepaling is niet altijd verplicht; ook zinnen zonder object kunnen soms worden gepassiveerd. De mogelijkheden en beperkingen van de passiefconstructie zullen echter vanzelfsprekend worden, wanneer we de relatie tussen passief en fasering bezien. | |||||||||||||||||||||||||||||||
4. Vermijding van meerfasigheidDe passieve omschrijving, het secundaire passief, waaruit zich het primaire passief heeft ontwikkeld, werd gebruikt ter vermijding van het actief, in die gevallen dat de gewenste gebeurinterpretatie door de handelingsinterpretatie werd verdrongen. Daardoor kan niet elke ‘actieve’ zin in een passieve constructie worden omgezet. Het passief wordt alleen gebruikt wanneer de actieve zin meerledig is. De passieve constructie is dus niet een alternatieve presentatie van de actieve zin in het algemeen. Het vormt een eenfasige pendant van een meerfasig actief. Nu hangen met de oppositie ‘gefaseerde zinskern’ en ‘ongedeelde zinskern’ verscheidene semantische verschillen samen. Vanwege deze semantische verschillen zullen de taalgebruikers het actief dan wel het passief prefereren. Zij kiezen voor het meerfasige resp. het eenfasige zinspatroon niet omwille van de structuur op zichzelf, maar vanwege de betekenisaspecten die daarmee samenhangen. We zullen daarom de semantische kant van de gefaseerde structuur nader bezien.Ga naar eind8 In transitieve zinnen [V → O] vormt het object de laatste fase. Het voorwerp komt pas in tweede of derde instantie aan bod. Het wordt gepresenteerd als doel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
of resultaat van een reeds in gang gezette werking. Het kan wenselijk zijn, het lijdend voorwerp als uitgangspunt van de beschrijving te nemen. Daartoe zijn er twee mogelijkheden. Het object als in (45) kan worden getopicaliseerd (46):
Ondanks de afwijkende volgorde blijft in deze constructie de fasering gehandhaafd: bemanning → verlaat → schip. We ervaren (46) daardoor als ‘gemarkeerd’: er is een zekere spanning tussen de volgorde in de zin, waarin het schip het uitgangspunt voor de beschrijving vormt, en het feit dat het schip in de geschetste gang van zaken, dus in de werkelijkheid, het laatste element is. Dit probleem doet zich niet voor bij omzetting in het passief. In
Dat is niet het enige nut van het passief. In (47) wordt de agens, de handelende persoon waarvan de werking uitgaat, buiten de zinskern geplaatst. De agens wordt in de beschrijving (in afwijking van de werkelijkheid) gepresenteerd als van secundair belang. Het is zelfs mogelijk geheel van de handelende persoon te abstraheren; door de bemanning is geen verplichte bepaling en kan worden weggelaten, anders dan het subject in (45). In de passieve constructie staat dus de werking centraal, en ook daarom kan het passief worden gebruikt. Om dezelfde reden kunnen zinnen zonder object, als
In dit onpersoonlijke passief hebben we te doen met een beschrijving van de situatie, waarin een gebeurtenis plaats vindt. De rol van de bemanning wordt onderbelicht en kan zelfs buiten beschouwing blijven. Er zijn, samenvattend, tenminste drie redenen waarom de eenfasige passieve constructie kan worden gebruikt: het object wordt als uitgangspunt genomen van de beschrijving; de werking wordt centraal gesteld; de agens wordt naar het tweede plan geschoven. Een van de genoemde redenen is al voldoende om voor het passief te kiezen. Vaak kunnen zelfs niet alle drie factoren tegelijkertijd een rol spelen: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
er zijn immers actieve zinnen zonder object, en in andere zinnen is er geen agens. In alle gevallen echter gaat het erom, dat de feiten worden gepresenteerd in afwijking van de verhoudingen in de werkelijkheid, zoals die blijkens het actief worden geanalyseerd. Het, gezien de frequentie van gebruik uitzonderlijke, eenfasige passief dient ter vermijding van de gewone actieve meerfasige presentatie. Analyseren we het gebruik dat in het hedendaags Nederlands van het passief wordt gemaakt, dan komen we dus tot dezelfde conclusie waartoe ons de diachrone beschouwing heeft gebracht. Dat het eenfasige passief inderdaad dient ter vermijding van het meerfasige actief, blijkt ook uit de beperkingen ten aanzien van de vorming van het passief. Zoals we zullen zien, geldt in alle gevallen: wanneer in het actief fasering ontbreekt, is er geen passief mogelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||
5. Beperkingen van het gebruik5.1. De verhouding tussen S en VHet onpersoonlijke passief, dat ook wel ‘pseudo-passief’ of ‘onecht passief’ heet, kan alleen worden gebruikt wanneer de agens een persoon is. In:
In zinnen als (52)
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Komen we dus zinnen tegen als (50), waarin de agens verzwegen is, dan moet dit een menselijke agens zijn, daar anders passiefvorming niet mogelijk was geweest. Het is in (50) onbekend wie de handelende persoon is. Dat betekent niet dat de oppositie met het actief ontbreekt, dat we niet met een afleiding van het actief te doen zouden hebben. De zinnen corresponderen met:
Voor x kunnen we meestal men of iemand invullen, maar afhankelijk van context en situatie, kunnen er allerlei handelende personen zijn verzwegen. Datzelfde geldt overigens voor het persoonlijke passief zonder door-bepaling. Ook in:
Ten aanzien van sommige zinnen aarzelt men of de door-bepaling kan worden weggelaten; vergelijk:
Hier is men geneigd te denken, dat de jonge leeuwen door een oppasser met de fles worden grootgebracht. Maar misschien is toch wel de moeder-leeuw bedoeld.Ga naar eind10 Dezelfde onzekerheid nu bestaat er ten aanzien van de structuur van de corresponderende actieve zin de leeuwin voedt de welpen:
Daar het om een dier gaat, ligt een tweefasige interpretatie voor de hand: geen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
handeling maar een gebeuren (62). Dan mag de door-bepaling in het passief niet ontbreken. Een zorgzaam moederdier is echter uit op het welzijn van haar jongen. Daardoor is het ook wel aanvaardbaar de leeuwin als een met overleg handelend subject te zien (63). In dat geval is ook de passieve zin (61) acceptabel. In een natuurbeschrijving bijvoorbeeld is de volgende mededeling zeer wel denkbaar: ‘In de schemering gaan de leeuwinnen op jacht. Maar eerst worden de welpen gevoed’. De vermelding van het tijdstip en de ‘zinnige’ opeenvolging der acties wekken de indruk van keuzevrijheid en overleg. De rationele, menselijke eigenschappen die we ook dieren in zekere mate toeschrijven, worden versterkt. Daardoor kunnen soms ook acties van dieren als tweefasige handelingen worden beschouwd, en is passivering mogelijk. En wanneer er geen verwarring dreigt met een menselijke agens kan in die gevallen de door-bepaling achterwege blijven. Het onderscheid tussen mens en dier is dus menigmaal niet scherp. Het verschil kan bovendien door personificatie van dier (of zaak) bewust worden opgeheven. Dan zijn ook dieren en dingen ‘handelende personen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
5.2. De verhouding tussen V en OZoals passivering van zinnen zonder object alleen mogelijk is wanneer de zin tweefasig is [S → V], zo kan ook het object van een transitieve zin slechts tot subject van een passieve zin worden, wanneer er van fasering sprake is [V → O]. In beide gevallen moet de nominale constituent (S resp. O) op zichzelf staan, van V onafhankelijk zijn. Dat gebeurt onder vergelijkbare condities. Om een tweeledige structuur [S → V] te bewerken moet het subject tot handelen in staat zijn. Het mag niet door de werking worden beheerst, doch moet deze controleren. Het subject moet dus keuzevrijheid hebben, de handeling al dan niet kunnen verrichten. Er is sprake van vrije wil, opzet, overleg, doelbewustheid. Alleen dan is het subject een zelfstandige constituent, die in het passief kan worden weggelaten. En ook het werkwoord is dan een zelfstandige constituent, die in een passieve zin centraal kan worden gesteld. Ontbreekt de keuzevrijheid, dan is passivering uitgesloten, ook wanneer het subject een persoon is:
Een vergelijkbare keuzevrijheid moet er bestaan ten aanzien van het object, wil dit als een zelfstandig, uitwisselbaar element kunnen worden beschouwd. Heeft de werking noodzakelijkerwijs op het gegeven object betrekking, dan is er geen fasering, en geen passivering. Het verschil kan worden geïllustreerd met het werkwoord treffen, dat ‘raken’ resp. ‘ontmoeten’ betekent:
De laatste zin kan niet in het passief worden omgezet: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijk ook:
In (67) is zijn vriendin weliswaar vervangbaar door legio andere objecten. Maar in de beschreven werkelijkheid is de ontmoeting onafwendbaar, er is geen alternatief. Nu is dit een kwestie van beoordeling. De taalgebruikers maken in laatste instantie uit of het object als een noodzakelijke aanvulling bij de werking moet worden gezien, of als een vrije invulling van de door het werkwoord gecreëerde lege plaats. Dit oordeel is gekoppeld aan het werkwoord, maakt deel uit van de woordbetekenis. Doordat treffen in de betekenis van ‘raken’ een op zichzelf staand werkwoord is, een afgeronde mededelingseenheid, kan ook een zin als (69) als tweeledig worden beschouwd:
Daardoor is mogelijk:
Ontmoeten daarentegen is een ‘onzelfstandig’ werkwoord. Een ontmoeting wordt gezien als een toevallige gebeurtenis, waarop geen van de betrokken personen invloed uitoefent. Er is sprake van keuze noch alternatief: [A ontmoet B] is eenfasig. Passiefvorming is daardoor uitgesloten:
Mensen zijn echter in staat een ontmoeting te organiseren. Maar ook wanneer het om een opzettelijke ontmoeting gaat als in
Ondanks het persoonlijke subject zijn ook de navolgende zinnen ongefaseerd:
We hebben hier in de meest voor de hand liggende interpretatie met een eenfasige gebeurtenis te doen. Niet alleen werken onze zintuigen los van onze wil, waardoor de fasering [S → V] is uitgesloten. Het object, datgene wat we ervaren, ligt in de gegeven situatie vast. Daardoor vormen werkwoord en object een eenheid [V O], hetgeen passivering onnodig maakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Geheel uitgesloten is het passief echter zelden of nooit. Daar in het passief de werking centraal wordt gesteld en als kern van de ongedeelde gebeurtenis wordt gepresenteerd, vormt het passief ook een middel om de werking geforceerd op de voorgrond te plaatsen, ook wanneer het actief ongefaseerd is. In het volgende voorbeeld wordt de grens tussen de categorieën (gefaseerde en ongefaseerde structuur) duidelijk en bewust overschreden:
En de navolgende zin, waarin zien kan worden omschreven met ‘opgemerkt’, is zeker aanvaardbaar:
Afgezien van opzettelijke grensoverschrijdingen is passiefvorming slechts mogelijk wanneer de zinskern van de actieve zin tenminste twee zelfstandige elementen bevat. Dat is niet het geval in:
Het gaat hier om beschrijvingen van een gebeurtenis resp. toestand, dus [S V], en de werkwoorden zijn zozeer in betekenis verzwakt en daarmee zo onzelfstandig dat zij zonder het object niet zinvol zijn, dus [V O]. Het onzelfstandige werkwoord kan niet centraal worden gesteld; het in deze verbindingen onzelfstandige object kan niet het uitgangspunt van de beschrijving vormen. Passivering is uitgesloten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
6. BesluitMet de verschillende zinsstructuren corresponderen verschillende interpretaties. De gefaseerde structuur [S → V] is de formele representatie (de vorm) van de handelingsinterpretatie (de betekenis). De gefaseerde structuur [V → O] is de abstracte vorm van de transitieve zin.Ga naar eind11 In beide gevallen is er sprake van chronologie, opeenvolging. S gaat aan V, en V gaat aan O vooraf. De elementen zijn daarmee zelfstandige informatieëenheden. De gefaseerde zinsstructuur vereist zelfstandige constituenten. Een onzelfstandig element kan nooit een fase vormen binnen de zinskern. Er zijn werkwoorden die niet op zichzelf een werking aangeven doch een aanvulling nodig hebben. En vele subjecten zijn niet tot handelen in staat. Er zijn ook werkingen die niet worden ondernomen en daardoor niet kunnen worden nagelaten. Het hangt dus van de woordbetekenissen en van hun interactie af, of er een gefaseerde structuur kan worden aangenomen. En in vele gevallen zijn er verschillende zienswijzen mogelijk en kan er aan een actieve zin meer dan één structuur worden toegeschreven. Ten aanzien van de structuur van actieve zinnen is er dus een mate van onzekerheid: woordbetekenissen en interpretatie spelen een rol. Beslissend is | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
telkens de vraag of de taalgebruikers menen, dat zij met een verplichte aanvulling te doen hebben dan wel met een vrije invulling.Ga naar eind12 Wat de relatie tussen S en V betreft gaat het erom, of de werking kan worden gezien als een activiteit die het subject ook achterwege had kunnen laten. Ten aanzien van de verhouding tussen V en O geldt hetzelfde: is het specifieke object in de gegeven situatie onontkoombaar of is er een alternatief? Fasering is geen vast en onveranderlijk gegeven, doch hangt af van de wijze waarop de taalgebruikers de werkelijkheid zien. Dit feit verandert echter niets aan de relatie die er tussen actief en passief bestaat. Wordt de actieve zin eenmaal als gefaseerd gezien, dan is er een eenfasige passieve zin mogelijk. En anders niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|