Forum der Letteren. Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
De mystiek in de Nederlandse letterkunde rond de eeuwwisseling Jacqueline BelIn dit artikel wordt aan de hand van een receptie-historisch onderzoek naar het laat negentiendeeeuwse proza in Nederland, aangetoond dat naast het naturalisme ook een intensieve belangstelling voor de mystiek een belangrijke rol heeft gespeeld in de letterkunde van die tijd. Uit dit onderzoek blijkt dat contemporaine lezers een werk soms volstrekt anders concretiseren dan hedendaagse lezers. Zo noemt men nu bepaalde werken naturalistisch, die destijds in een ‘mystiek’ daglicht gesteld werden. Deze bevindingen leiden tot kritische kanttekeningen bij Jauss' artikel ‘La douceur du foyer’. Bij de reconstructie van de contemporaine verwachtingshorizon gaat Jauss in dit artikel niet uit van concrete lezersreacties, maar van een impliciete lezer, die op basis van een corpus teksten gereconstrueerd is vanuit een hedendaags perspectief. | |
InleidingTot nu toe is de aandacht voor het laat negentiende-eeuwse proza in Nederland vooral gericht geweest op het naturalisme. In de loop der jaren zijn veel studies en artikelen aan deze stroming gewijdGa naar eind1. Daarnaast werd een groot aantal naturalistische weken herdrukt. Zelfs werk van een minder bekend auteur als Johan de Meester is opnieuw uitgegeven. Hierdoor onstaat de indruk dat er aan het eind van de negentiende eeuw bijna uitsluitend naturalistisch proza werd gepubliceerd. Men kan zich afvragen of die indruk de literair-historische situatie adequaat weergeeft. Er is namelijk een aantal gegevens dat het belang van het naturalisme lijkt te relativeren. Zo heeft Ton Anbeek in zijn studie over de naturalistische roman in Nederland aangegeven dat er per jaar slechts drie à vier romans verschenen die naturalistisch genoemd kunnen wordenGa naar eind2. Verder geven deelstudies over Jugendstil, neoromantiek, sensitivisme en decadentismeGa naar eind3 -termen die gebruikt worden om niet-naturalistisch proza te benoemen- aan dat het prozabeeld in de hier besproken periode gevarieerder moet zijn geweest. Daarnaast is het opmerkelijk dat Jan Romein in zijn behandeling van de literatuur in Op het breukvlak van twee eeuwen weinig aandacht besteedt aan het naturalisme. Wel kent hij een belangrijke plaats toe aan de mystiek, een aan het naturalisme tegengestelde stroming. Ook Jan Fontijn heeft onlangs in een artikel over de receptie van Maeterlinck in Nederland gewezen op een niet-materiële, mystieke gerichtheid in de letterkunde van die tijdGa naar eind4. Het grote aantal literatuurwetenschappelijke genre-aanduidingen en -typeringen heeft ertoe geleid dat er van het niet-naturalistisch proza van de laatste tien jaren van de vorige eeuw een zeer verbrokkeld beeld is ontstaan. Het naturalisme wordt echter nog steeds beschouwd als de belangrijkste beweging van die jaren. In dit artikel wil ik proberen een beeld te schetsen van het proza aan het eind van de vorige eeuw, dat meer in overeenstemming is met de literair-historische situatie. | |
[pagina 82]
| |
WerkwijzeWil men inzicht krijgen in het literair verleden, dan dient men zich te richten op de contemporaine lezerGa naar eind5. Het system ofnormsGa naar eind6 van deze lezer moet gereconstrueerd worden. De literatuurgeschiedschrijver tracht immers in principe normbeschrijvend en niet normstellend te werk te gaanGa naar eind7. Het reconstrueren van contemporaine normsystemen verloopt lang niet altijd probleemloos. Maar al te vaak laat men zich ongewild leiden door hedendaagse literatuuropvattingen. Zo geeft Jauss in ‘La douceur du foyer -Lyrik des Jahres 1857 als Muster der Vermittlung sozialer Normen’Ga naar eind8, een dwarsdoorsnede van de poëzie van het jaar 1857 (het jaar waarin Baudelaire Les fleurs du mal publiceerde). Jauss reconstrueert de verwachtingshorizon van de contemporaine lezer. Althans: dat lijkt zo, want hij gaat hierbij niet uit van concrete lezersreacties, maar reconstrueert een impliciete lezer op basis van een corpus gedichten. Uiteindelijk gaat het dus om een reconstructie vanuit hedendaags perspectief. Er is met name op het ontbreken van concrete receptie-gegevens om de lezersverwachtingen empirisch te toetsen, kritiek gekomen. Zo stelt IbschGa naar eind9 terecht dat Jauss geen lezersonderzoek heeft verricht, maar een tekstinterpretatie. Aan de hand van een receptiehistorisch onderzoek naar het Nederlands proza in de jaren 1899-1900 (een vrij willekeurige keuze binnen de periode waarin het naturalisme geacht wordt dominant te zijn) zal ik hieronder kanttekeningen plaatsen bij het artikel van Jauss. Als basis voor mijn onderzoek diende eveneens een dwarsdoorsnede, maar dan één op basis van concrete lezersreacties. Omdat ik binnen dit beperkte kader niet op alle aspecten van dit onderzoek kan ingaan, beschrijf ik hier alleen de hoofdzaken. | |
Het contemporaine beeldWanneer men de contemporaine visie op het laat negentiende-eeuwse proza wil reconstrueren, is men in eerste instantie aangewezen op recensiesGa naar eind10 van het proza. Andere receptie-gegevens als uitleencijfers van leesbibliotheken en drukgeschiedenissenGa naar eind11 zijn te schaars en onvolledig om voldoende materiaal te bieden voor dit onderzoek. Maar ook aan het gebruik van recensies als receptie-materiaal kleven problemen.Ga naar eind12 Zo krijgt men door uit te gaan van literaire kritieken slechts een beeld van de opvattingen van een beperkte lezersgroep: de critici. Men kan er echter van uit gaan dat zij niet in een vacuüm schreven. Voor een deel zullen zij de normen van een zeker publiek weerspiegeld hebben en als zodanig zijn recensies als receptie-materiaal zeker bruikbaar. Een ander probleem schuilt in het feit dat recensies regelmatig moeilijkheden opleveren bij de interpretatie. Niet alle critici schreven even helder. Tevens bevatten recensies soms te weinig informatie over de manier waarop een criticus een werk interpreteerde. Overigens zijn niet alle recensies problematisch. Uiteindelijk vallen de hoofdlijnen in concretisaties en waarderingen goed te destilleren. Tenslotte is er het probleem van de diversiteit aan meningen. Wellek geeft aan dat men in een receptie-onderzoek te maken krijgt men een ‘anarchy of | |
[pagina 83]
| |
values’Ga naar eind13. Dit lijkt mij echter te absoluut gesteld. Door de aandacht te richten op die stromingen en werken die zeer regelmatig ter sprake gebracht worden door de critici, kan men een selectie aanbrengen in het materiaal, waardoor de chaos wordt ingeperkt. Hoewel er verschillende meningen naast elkaar blijven staan, kan men ook in de waardering wel een bepaald patroon ontdekken.
Welk beeld onstaat er nu van het proza wanneer men de recensies van contemporaine critici bestudeert? In hoeverre wordt de indruk bevestigd dat het naturalisme een overheersende rol heeft gespeeld in het laat negentiendeeeuwse proza? Critici geven inderdaad regelmatig aan dat het naturalisme of realisme (beide termen worden als synoniemen gebruikt) een belangrijke plaats inneemt in de letterkunde van die tijd. ‘Het zoogenaamde “realisme” is, op het oogenblik, aan de orde van de dag’Ga naar eind14, aldus Kloos in De Nieuwe Gids. Maar daarnaast besteden recensenten ook veel aandacht aan een reeks andere genres. Uit de dwarsdoorsnede van de jaren 1899-1900 duiken diverse genreaanduidingen op als Indische romans, tendensromans, idealistische romans, en mystieke werken. Deze genres blijken minstens zo sterk vertegenwoordigd te zijn als het naturalisme. De anonieme criticus van Nederland merkt bijvoorbeeld op: ‘[...] want inderdaad, aan de Indische romans [...] komt geen einde’Ga naar eind15. Hierna wil ik vooral één aspect nader belichten, namelijk de belangstelling voor de mystiek. Het gaat hierbij immers om een stroming die in vele opzichten tegengesteld is aan het naturalisme. | |
MystiekIn hoeverre speelt de mystiek nu een belangrijke rol in de letterkunde rond de eeuwwisseling? In veel recensies wordt een niet-materiële gerichtheid gesignaleerd. Zo schrijft Kloos in De Nieuwe Gids: ‘Wij, menschen van tegenwoordig, leven in een moeielijken overgangs-tijd. Het theoretisch materialisme, dat alles dorst negeeren, [.....] heeft voor ons, die naar de twintigste eeuw gaan, geen wezenlijk belang meer, [.....]’Ga naar eind16. C.R. de Klerk, recensent van Van Onzen Tijd, een katholiek tijdschrift, meldt liet volgende: ‘Want 't is een tragische overgangstijd, die reactieperiode van het jongste Mysticisme tegen het koude, starre Rationalisme’Ga naar eind17. En Van Nouhuys, een gezaghebbend criticus in die dagen, verbonden aan De Amsterdammer en De Nederlandsche Spectator, merkt in een recensie over Het boek van toevertrouwen van H.W.Ph.E. van den Bergh van Eysinga het volgende op: ‘De schrijver heeft gevoeld dat de mensheid aan niets zoo zeer behoefte heeft als aan een groot, sterkmakend, bezielend geloof. Dat geloof is velen ontvallen; ten minste de uiterlijke vorm er van [...]. En het groote misverstand onzer eeuw is geweest, dat men een versleten formuleering heeft gehouden voor een versleten geloof. [.....] Onze tijd heeft aan [profeten] niet minder behoefte dan voorgaande eeuwen.’Ga naar eind18 | |
[pagina 84]
| |
Henriëtte Roland Holst wijdt in De Nieuwe Tijd een artikelenreeks aan ‘Middeneeuwsche en moderne mystiek’Ga naar eind19 en P.D. Chantepie de la Saussaye houdt in 1900 een lezing voor de Maatschappij der Nederlandse letterkunde over de mystiekGa naar eind20. Ook de polemiek over mystiek en socialisme, die enkele jaren daarvoor plaatsvindt in De Kroniek is in dit kader vermeldenswaardGa naar eind21.
Wat moet men nu onder deze nieuwe mystiek verstaan? Jan Fontijn heeft in zijn bundel Leven in extaseGa naar eind22 gewezen op een boek van H.M. van Nes uit 1900 getiteld De nieuwe mystiek. In deze tweehonderd pagina's tellende studie doet Van Nes een poging de nieuwe mystiek in kaart te brengen. Ik neem dit boek, dat als receptie -document zeer bruikbaar is, verder als uitgangspunt bij de beschrijving van deze stroming in de letterkunde. Van Nes schrijft dat er sprake is van ‘[.....] een trek naar de mystiek bij velen onzer tijdgenooten, en wel een trek, die zich zoo krachtig openbaart, dat hij bij de kenschetsing van het einde der negentiende eeuw met haar uiterst ingewikkeld karakter niet alleen mag vergeten worden, maar zelfs op den voorgrond dient te worden gesteld.’ (p.63) Van Nes stelt overigens ook vast dat het woord ‘mystiek’ te pas en te onpas gebruikt wordt, waardoor het aan ernstige begripsinflatie lijdt. Toch doet hij een poging het begrip nader te omschrijven. Zijn definitie luidt: ‘(Mystiek is) het geheel der pogingen [...] welke door onze tijdgenooten zijn en worden aangewend om in betrekking te komen met die wereld, welke ligt buiten het bereik van het zinnelijk waarnemingsvermogen.’ (p.12) Hij geeft ook een omschrijving van mystieke stemmingen: ‘Men voelt zich dan een weinig aan de aarde onttogen, men meent te ademen in een anderen dampkring, men is voor een oogenblik doordrongen van het besef der ijdelheid van al het wereldsche, en keert, alweder voor een oogenblik, met verachting aan het lage, platvloersche, maar werkelijke leven den rug toe. Dat heet dan religieuze aandoening, mystieke vroomheid; schoon zij met de kerk weinig wil te maken hebben, wordt zij door den aanblik eener kathedraal licht opgewekt [.....].’ (p.2-3) Men spreekt volgens Van Nes van moderne of nieuwe mystiek om deze richting te onderscheiden van middeleeuwse mystiek. Deze is op God gericht, ascetisch en vroom, terwijl de nieuwe mystiek vooral esthetisch van aard is en zich met name manifesteert in de letteren. Men heeft overigens veel belangstelling voor de middeleeuwen en voor middeleeuwse mystici als Ruusbroec en neoplatonisten als Plotinus. De vrouw neemt binnen de nieuwe mystiek een bijzondere plaats in, omdat men haar als wezen verfijnder acht dan de man. Van Nes noemt verder een aantal geestelijke stromingen die volgens hem onder de nieuwe mystiek vallen: theosofie, boeddhisme, spiritisme, occultisme, magie, satanisme en zo verder. Uit deze bonte reeks mag blijken hoe breed men dit begrip nieuwe mystiek dient op te vatten. (In het vervolg van dit artikel zal ik telkens spreken van mystiek, wanneer ik doel op nieuwe mystiek). Als vertegenwoordigers van de mystiek in de letterkunde noemt Van Nes onder meer de Belgische auteur Maeterlinck en Van Eeden. Maeterlinck geldt als een duidelijk voorbeeld van een modern mysticus die bovendien in | |
[pagina 85]
| |
Nederland grote bekendheid genoot. Zoals Fontijn steltGa naar eind23 was deze auteur in Nederland bij velen populair, hoewel sommigen hem ook beschouwden als een charlatan en een poseur. Dat de belangstelling voor de mystiek niet beperkt blijft tot de bewondering voor het werk van Maeterlinck en Van Eeden, blijkt wanneer men nagaat welke prozawerken door critici in een mystiek daglicht geplaatst werden. | |
Mystiek prozaEen uitgebreide reeks werken wordt mystiek genoemd. Ik beperk me in eerste instantie tot de volgende boeken die zeer veel aandacht krijgen van de critici: Louis Couperus: Langs lijnen van geleidelijkheid (1900), De stille kracht (1900), Psyche (1898), Fidessa (1899), Frederik van Eeden: Van de koele meren des doods (1900), Josephine Giese: Van een droom (1900), Maurits Wagenvoort: De droomers (1900), Henri Borel: Een droom (1899). Ik wil deze romans en novellenbundels hieronder de revue laten passeren en telkens kort aangeven in welk opzicht zij door de critici met de mystiek in verband worden gebracht. Op die manier hoop ik een beter inzicht te geven in de wijze waarop de mystiek zich in de letterkunde van die jaren manifesteert. Auteurs als Van Eeden en Couperus zijn nu nog bekend, terwijl de overige hier genoemde schrijvers grotendeels vergeten zijn. Ik zal eerst de aandacht richten op die minder bekende boeken. Mede door de bestudering van deze werken kan het beeld dat men zich gevormd heeft van het proza uit die tijd, genuanceerd en aangevuld worden. Josephine Giese is met haar novellenbundel Van een droom tegenwoordig zo'n volstrekt vergeten auteur. Van Nouhuys omschrijft haar boek als volgt: ‘Alle sympathieke personen willen van de aarde weg, hooger - hooger .....leven in extazes ... [...] Hun zielen hebben vleugelen, onaardsche verlangens ..... dorsten naar de vreugden des hemels.....’Ga naar eind24. Van een droom blijkt in veel opzichten te voldoen aan de omschrijving die Van Nes van de mystiek heeft gegeven. Zo ligt het accent in de verhalen op het zieleleven van de personages; zij streven naar het hogere. Men vindt zijn geluk in principe in het leven na de dood. Vrouwen worden getypeerd als verfijnde en dromerige wezens. Zo wordt in het verhaal ‘Zwaan’ een vrouw meegesleept door de muziek van Wagner: ‘Door die wonderakkoorden gedragen, getroffen in de geheimzinnigste diepten van haar wezen, deinde in dit bedwelmend tonenweefsel, haar ziel verblind als op een zachtwiegend schitterend zonnemeer. Nu lag de aarde ver beneden.... zij doorzweefde een kristallijnen sfeer, doorschijnend als de zonnedraden, die haar trokken .... Hooger, immer hooger, met het immer stijgend heimwee dier hemelmelodie .....’Ga naar eind25. En in het verhaal ‘Zielebanden’ leest men het volgende: ‘Als zij de oogen ophief naar de wolken, dan voelde zij een trekken wonderbaar, een heimwee onuitsprekelijk naar die gewesten, van zonnegloed doortinteld [.....] Hooger, dichter bij den Oorsprong van het Wezen, groot Liefdedoel, Kern van wijsheid en gedachten, Lichtbron, gezocht door des menschen eeuwig zielesmachten’. (p.149) Van Nouhuys oordeel over de novellen van Giese is negatief: de schrijfster stelt zich aan en | |
[pagina 86]
| |
bovendien schrijft ze slecht, aldus de recensent. Andere critici plaatsen weliswaar kanttekeningen bij Giese's stijl, maar hun oordeel valt gunstiger uit. Zo schrijft Nederland: ‘[.....] het bijzondere in de levensbeschouwing der schrijfster geeft aan dit alles een harmonie, die naar kleinigheden niet vragen doet.’Ga naar eind26 De droomers, een anarchistische roman van Maurits Wagenvoort, wordt eveneens door critici met de mystiek in verband gebracht. Met betrekking tot dit boek kan men in De Kroniek lezen: ‘In “De droomers” van Maurits komt allerhande interessants en bijzonders voor [...]’ V.O. maakt melding van ‘een Zweedschen baron, die het goud maken aanleert en de geheimzinnige wetenschap der chiromantie beoefent [.....]’Ga naar eind27. Voor de duidelijkheid: Van Nes rekent alchemie en handleeskunde tot de mystiek. Door het verhaal van de sociaal bewogen anarchist Hugo Vos worden mystieke, boeddhistische en paranormale theorieën geweven. Zo zegt één der personages, een moderne magiër die op zoek is naar de steen der wijzen: ‘[.....]; maar bovenal is mijn doel religieus, omdat de menschheid, in het bezit der materia prima, God van aangezicht tot aangezicht zal zijn genaderd’. (p.67) Later stelt hij dat de kernvraag van alles is: ‘wat is God? Wiè is God? Hoè is God?’ (p.75) Opgemerkt dient te worden dat deze vragen met de kerk niets te maken hebben en dit is weer een element dat door Van Nes met betrekking tot de mystiek gesignaleerd wordt. Niet alle recensenten kunnen waardering opbrengen voor De droomers. Met name de lange monologen die de loop van het verhaal onderbreken zijn mikpunt van kritiek.Ga naar eind28 Men oordeelt daarentegen overwegend positief over het in de roman gepresenteerde gedachtengoed. Zó schrijft Wolfgang (van der Meij) in De Nederlandsche Spectator: ‘Den geest van het boek stel ik hooger dan de objectiveering er van’.Ga naar eind29 Andere werken uit die tijd vertonen, evenals De droomers, een combinatie van engagement en mystiek. Een voorbeeld hiervan is de minder vaak besproken tendensroman Naar het groote licht van Felix Ortt. De criticus van Nederland omschrijft de roman als een bundel brochures en merkt naar aanleiding van het boek op: ‘Nu is het tijd om alle zoete dweperijen, het vegetarisme, de anti-alcoholbond, de antiserum-beweging, de anti-vivisectie, het Christendom volgens den Bijbel of tegen den Bijbel [...], de Theosophie [onderwerpen die in deze roman aan de orde komen, J.B.], te bespreken [...]’Ga naar eind30. De inleiding die door de criticus spiristisch genoemd wordt, vertoont een grote gelijkenis met het einde van het sprookje Psyche van Couperus, waar de lezer ook in hogere sferen terecht komt. Verderop ga ik dieper in op Couperus' sprookjes. Eerst verdient de relatief onbekende roman Een droom van Henri Borel enige aandacht. Van Nouhuys signaleert in Een droom ‘een dualistische boeddhistische wereldbeschouwing’.Ga naar eind31 In deze korte roman is eveneens sprake van het voor de mystiek zo kenmerkende streven naar het hogere en van een scheiding tussen ziel en zinnen, terwijl ook verwijzingen naar de middeleeuwen niet ontbreken. Van Nouhuys vergelijkt Een droom met Johannes Viator van Frederik van Eeden: ‘Al wat tot het lichaam behoort [.....] wordt door beiden als droef en donker en onrein geoordeeld [.....]Zoo | |
[pagina 87]
| |
komen ze tot de platonische liefde, de “shohe Minne” der middeneeuwen, de liefde van den reinen ridder” [......]’ (p.163) Een droom bestaat voor het grootste gedeelte uit het dagboek dat een zekere Rudolf de Wall schrijft in Tosari, een kuuroord in Indië. Men leeft er ‘in hoogere reinere sferen’ (p. X) en ‘men is er zoo heel dicht bij den [...] hemel’. (p. XVI) In Tosari leeft Rudolf als ‘in een droom’ (p. 4), vooral door de aanwezigheid van Annie, met wie hij een ‘reine’ romance beleeft. Nadat deze Annie Tosari verlaten heeft, sterft Rudolf. Het dagboek wordt vooraf gegaan door een inleiding, die overigens deel uitmaakt van de roman, en die zogenaamd geschreven is door een vriend van Rudolf na diens overlijden. Deze inleider schrijft dat hij het gelukkig vindt dat ‘[.....]Rudolf daar boven is gestorven, en nu één is met de reinste essence van al het verheven schoon, dat hij daar in zijn laatsten levensdroom mocht aanschouwen’. (p. XXII) Van Nouhuys heeft bezwaren tegen deze verhevenheid en tegen het ‘sensuele platonisme’: ‘Onder den schijn van platonisme, van alleen de ziel te willen, is zijn verhaal vol van met moeite bedwongen zinnelijkheid.’ (p. 158) Hij noemt Een droom ‘[.....] Een sensueel boek, dat door zijn schijnbare onthouding-prediking juist de zinnen kittelt’. (p. 158) Andere critici hebben echter geen of nauwelijks bezwaar tegen deze dubbele moraal.Ga naar eind32 Zoals vermeld brengen critici naast deze vrijwel vergeten auteurs ook bekende schrijvers als Couperus en Van Eeden in verband met de mystiek. Zo noemt Lodewijk van Deyssel, redacteur van Het Tweemaandelijksch Tijdschrift, de romans Langs lijnen van geleidelijkheid en De stille kracht: ‘would-be-symbolistische en mystische romans’.Ga naar eind33 (Hoewel Van Deyssel geen waardering heeft voor Couperus, gaat zijn belangstelling wel uit naar de mystiek. In zijn opstel ‘Van Zola tot Maeterlinck’ heeft hij zijn overgang van naturalisme tot mystiek beschreven). Dat Van Deyssel deze opmerking maakt met betrekking tot Langs lijnen van geleidelijkheid is des te opmerkelijker omdat men dit boek op dit moment doorgaans als naturalistisch typeert.Ga naar eind34 In deze roman probeert Cornélie, een gescheiden vrouw, een nieuw leven op te bouwen met de kunstenaar Duco. Dit lukt niet en uiteindelijk wordt ze weer opgeëist door haar ex-man, van wie gezegd wordt dat Cornélie hem ‘in haar bloed’ voelt. (VW, dl. 3, p. 645) Van Deyssel noemt met name de lijnen -dit zijn de levenslijnen die in het boek een bepalende rol spelen- mystieke elementen. Als Duco en Cornélie, tegen de wil van het lot in, proberen hun lijnen weer bij elkaar te brengen, leest men: ‘Het was of zij hun uit elkaar gesprongen lijnen met menselijk geweld weer samen hadden gebogen tot één weg, en langs die weg de witte madelieven, de witte leliën opschoten met een tederheid van zacht mystisch herkennen, dat bijna was als een droom’. (p. 669) Verderop staat echter: ‘Maar de madelieven en leliën bloeiden uit: de ziel bloeit maar een enkele zomer [...] Zij bloeit misschien vóór het leven, zij bloeit er misschien na, maar in het leven zelve bloeit de ziel maar één enkele zomer.’ (p. 672) Duidelijk mystiek is hier de verwijzing naar de onsterfelijkheid van de ziel. Uit de recensies van deze roman blijkt dat de contemporaine lezer het | |
[pagina 88]
| |
boek volstrekt anders geconcretiseerd heeft dan de hedendaagse lezer. Langs lijnen van geleidelijkheid wordt nu gekenschetst als naturalistische roman, terwijl de mystieke kenmerken niet worden onderkend. Beide elementen zijn in het boek aanwezig, maar de huidige lezer lijkt geen oog te hebben voor de spirituele, vergeestelijkte kant van de roman. Dat de observatie zeker niet alleen geldt voor dit boek, blijkt bijvoorbeeld uit een opmerking in De Gids naar aanleiding van Een nagelaten bekentenis van Marcellus Emants. De criticus spreekt over ‘Willem Termeer [.....] met zijn erotische en mystische droomerijen, zijn half zinnelijke, half etherischreine aandoeningen en visioenen’Ga naar eind35, hetgeen menig twintigste-eeuwse lezer op z'n minst zal verbazen. Ook naar aanleiding van de receptie van De stille kracht valt dit verschil in concretisaties tussen tijdgenoten en hedendaagse lezers waar te nemen. Van Deyssel brengt de roman, zoals gezegd, in verband met de mystiek en de meeste andere criticiGa naar eind36 uiten vooral hun bewondering voor de manier waarop de mysterieuze oosterling is vormgegeven in het boek. Daarentegen legt bijvoorbeeld Rob Nieuwenhuys in zijn Oost-Indische Spiegel (p. 252 e.v.) er de nadruk op dat De stille kracht de geschiedenis is van de resident Van Oudijck. Nieuwenhuys stelt ook dat men de roman verkeerd leest (p. 257) wanneer men het occulte als centraal motief ziet. Terwijl hedendaagse lezers deze visie wellicht zullen beamen, legden de contemporaine lezers wel het accent op het occulte, de mystiek en op het mysterie van het Oosten. Ook hieruit blijkt dat literaire werken in verschillende perioden met een andere gerichtheid gelezen kunnen worden. Een verschil tussen hedendaags en contemporain leespubliek van geheel andere orde komt aan het licht wanneer blijkt dat Couperus rond de eeuwwisseling vooral ook grote bekendheid genoot als sprookjesschrijverGa naar eind37. Nu worden zijn sprookjes nauwelijks meer gelezen. De sprookjes Psyche en Fidessa worden door I. Querido in De Jonge Gids en NederlandGa naar eind38 mystiek genoemd. De hoofdpersonen van de sprookjes vinden hun geluk in een leven na de dood. Evenals Van Deyssel is Querido negatief in zijn oordeel over Couperus. Maar ook hij is wel in mystiek geïnteresseerd. Zijn kritiek richt zich voornamelijk op het feit dat hij de mystiek van Couperus onecht vindt. In Nederland schrijft Querido: ‘Heelemaal is Couperus in z'n sprookjes beduimeld door iets adamistisch-mystiek-middeleeuwsch, iets ridderlijk-hooghartigs [....]’. (p.337) Vervolgens vergelijkt hij de dialogen van Couperus met die van Maeterlinck, hetgeen van belang is omdat deze auteur één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de mystiek is. Uit Querido's ironische bewoordingen blijkt echter ook al geen bewondering voor Maeterlinck: ‘Nu zweeft een Maeterlincksche schim voor de nevelen van Couperus' levensbeschouwing: “-Dat kan mijn doel niet zijn, Fidessa!” “-Je doel?” “-Niet mijn levensdoel”..... “-Doel van je leven....?” Drommels ja! hoor je dan niet, ben je doof Fidessa? zou je willen roepen. Maar ach, hoe ruw zou je dan 't teere weefsel van dit geheimzinnig zacht kruisgevraag stukscheuren....’(p. 345) Het sprookje Psyche en Een droom van Borel worden door IbschGa naar eind39 on- | |
[pagina 89]
| |
dergebracht bij de Jugendstil. Hier is in principe geen bezwaar tegen; de werken voldoen immers aan haar kenmerkenlijst voor de Jugendstil. Men kan zich echter afvragen of het, om de verbrokkeling van het literair-historisch beeld tegen te gaan, niet zinvol is deze werken in eerste instantie binnen het brede kader van de mystiek te plaatsen om ze later eventueel verder te rubriceren.
Interessant is in dit kader ook de receptie van de in 1900 verschenen roman van Frederik van Eeden Van de koele meren des doods. Met name het einde van deze roman wordt door critici bestempeld als mystiek. De Tijdspiegel schrijft: ‘Wanneer we met Hedwig, die lijdende en strijdende menschenziel [...] hebben meegeleefd, dan voelen we die laatste bladzijden van geloof en mystiek en berusting [.....] .als 'n heelenden balsem op de schroeiende en geslagen wonden. Wij verstaan 't, hoe die dolende ziel nu eindelijk tot rust moet komen en, getrouwelijk standhoudende, nu langzamerhand nadert tot hooger leven [.....]’Ga naar eind40. NederlandGa naar eind41 wijst op de paranormale, dus mystieke gaven van Hedwig. Op dit moment wordt ook deze roman, evenals Langs lijnen van geleidelijkheid, primair in verband gebracht met het naturalismeGa naar eind42, al betreft het hier een boek dat niet voldoet aan alle kenmerken. Met name de idealistische wending aan het slot van de roman past niet in het naturalistische stramien. Het verdient vermelding dat juist die aspecten in Van de koele meren die wél in het naturalistische schema passen door de critici worden afgekeurd. Men vindt het boek nauwelijks een roman, maar eerder een wetenschappelijk verslagGa naar eind43. Overigens speelt het werk van Van Eeden een belangrijke rol in de mystiek. Veel recensenten kijken met weemoed terug naar het ‘poëzie-rijke’ sprookje De kleine JohannesGa naar eind44. (De vele sprookjes die in deze tijd geschreven worden, wijzen ook op een zich afkeren van de werkelijkheid.) Johannes Viator, een roman die hiervoor al ter sprake gebracht is, wordt ook regelmatig genoemd in kritieken om andere mystieke werken nader te karakteriseren. Zo wordt Ontwijding van G. van Eckeren en Het boek van toevertrouwen van H.W. van den Bergh van EysingaGa naar eind45 in verband gebracht met Johannes Viator.
Naast de hierboven genoemde romans en novellenbundels worden ook de volgende werken door de critici in een mystiek daglicht geplaatst: M. Antink: Catherine (1899), Marcellus Emants: Op zee (1899), E.S. Haarlem: Stille wegen (z.j.), H.B. Kennedy van Dam: Avondrood en morgenschemering (1899), Vincent Loosjes: Kameleon (1899), H.L. Rigail Certon: Bij den vijver der sfinx (1900), Mari J. Ternooy Apèl: Doodzonde (1899), S.G. van der Vijgh: Werkers (1900). Ik kan hier onmogelijk ingaan op deze werken; ik noem ze om aan te geven dat tot nu toe slechts een topje van de ijsberg in zicht is gekomen. Ik ben er van overtuigd dat de mystiek zich in veel meer werken openbaart dan ik tot nu toe heb kunnen achterhalen. Mijn onderzoek heeft zich immers beperkt tot een periode van twee jaar. Er is nog veel meer onderzoek nodig | |
[pagina 90]
| |
om de mystiek in de letterkunde beter in kaart te brengen, waardoor ook een scherp omlijnde definitie gegeven kan worden. Het is gebleken dat de mystiek zich in verschillende soorten romans manifesteert, om die reden wil ik bepleiten dat men de mystiek als een stroming en niet als een beweging beschrijft, analoog aan de wijze waarop GoedegebuureGa naar eind46 decadentisme omschreven heeft. Een dergelijke zienswijze maakt het mogelijk mystieke tendenzen, die in het algemeen onverenigbaar geacht worden met een positivistisch georiënteerde stroming als het naturalisme, te betrekken op teksten die door hedendaagse literatuur-historici in overwegende mate als naturalistisch worden getypeerd. Voorbeelden als Van de koele meren des doods en Langs lijnen van geleidelijkheid geven aan hoezeer naturalistische en mystieke aspecten binnen één werk geïntegreerd kunnen zijn. Uit mijn onderzoek blijkt in ieder geval dat Van Nes geen ongelijk heeft wanneer hij zegt: ‘kortom, er waait door heel onze literatuur een mystieke geest, die zich ook waar hij niet krachtig zich openbaart, toch telkens in kleine trekken kenbaar maakt.’ (p. 106). | |
ConclusieUit het receptie-onderzoek naar het proza in de jaren 1899-1900 blijkt dat een correctie moet worden aangebracht in het beeld dat men zich in de loop der jaren heeft gevormd van het laat negentiende-eeuwse proza. Naast het naturalisme neemt de mystiek een belangrijke plaats in. Nader onderzoek moet deze stroming beter in beeld brengen. De vraag waarom de mystiek in het proza van de laatste jaren van de vorige eeuw een vergeten hoofdstuk geworden is in de literatuurgeschiedschrijving, terwijl aan het naturalisme wel veel aandacht is gewijd, kan pas beantwoord worden door nader onderzoek naar het proces van canonisatie, zoals dat in het spoor van de kritiek plaatsvindt.Ga naar eind47 Het gegeven dat de mystiek een belangrijke rol speelt correspondeert met het beeld dat Romein schetst van de literatuur rond de eeuwwisseling. Ook hij benadrukt het belang van deze internationale stroming. Verder heeft zijn methode van integrale geschiedschrijvingGa naar eind48 als groot voordeel dat hij probeert te komen tot een coherent beeld. Ook wij trachten immers een verbrokkeling in de beeldvorming van het laat negentiende-eeuwse proza tegen te gaan. Het bezwaar tegen Romeins werkwijze is echter dat hij uitgaat van zijn eigentijdse esthetische opvattingen over literatuur. Hij baseert zich niet op contemporaine lezersreacties. Het lijkt daarom aantrekkelijk om aansluiting te zoeken bij Jauss, die immers de aandacht vraagt voor de lezer. Het probleem is echter dat Jauss niet of nauwelijks werkt met concrete lezersreacties. Bovendien meen ik via dit verslag van onderzoek te hebben aangetoond dat reconstructie vanuit hedendaagse perspectief onbetrouwbaar is. Concretisaties van literaire werken blijken per periode sterk uiteen te lopen. Zo is het mogelijk dat een roman die op dit moment als naturalistisch bestempeld wordt, rond 1900 het etiket ‘mystiek’ opgeplakt kreeg. De reconstructie van de impliciete lezer door Jauss zegt mogelijk meer over twintigste eeuwse lezers dan over de con- | |
[pagina 91]
| |
temporaine lezers. Daarom is men aangewezen op concrete lezersreacties uit de tijd zelf. Zowel de ideeën van Jauss als die van Romein zijn vruchtbaar, op voorwaarde dat ze op deze wijze gecombineerd worden met onderzoek naar contemporaine lezersreacties. Hiermee kan een aanzet gegeven worden tot een nieuwe vorm van literatuurgeschiedschrijving, in de lijn van de door Romein beoogde integrale geschiedschrijving. |
|