Forum der Letteren. Jaargang 1985
(1985)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandse nominalisaties in een funktionele grammatika S.C. DikDit stuk bespreekt de manier waarop twee soorten Nederlandse nominalisaties (resp. van het type het dalen van de prijzen en de daling van de prijzen) behandeld kunnen worden binnen het kader van de Funktionele Grammatika. Nominalisaties worden in het algemeen gezien als ingebedde predikaties die bepaalde eigenschappen gemeen hebben met nominale konstituenten. Deze eigenschappen worden voor beide typen bekeken, waarbij blijkt dat het tweede type meer nominaal en minder verbaal van karakter is dan het eerste. Vervolgens wordt geschetst hoe beide typen in FG beschreven kunnen worden. Ook wordt enige aandacht besteed aan het feitelijk gebruik van beide typen, en aan de vraag welke faktoren de keuze tussen beide typen bepalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0. InleidingGa naar eind*De behandeling van nominalisaties vormt een erkende uitdaging aan elke grammatika-theorie met verklarende pretenties. De kern van het probleem kan als volgt worden omschreven. Vergelijk de volgende konstrukties:
De gekursiveerde nominalisaties in (2a-b) hebben allerlei eigenschappen die kenmerkend zijn voor nominale konstituenten, maar vertonen aan de andere kant allerlei systematische relaties met een verbale konstruktie zoals (1). Dat deze relaties tussen nominalisaties en de korresponderende verbale strukturen systematisch verantwoord moeten worden in de grammatikale beschrijving wordt algemeen erkend, maar de vraag hoe dit moet gebeuren is omstreden. Twee oplossingen kunnen worden onderscheiden: (i) een derivationele oplossing, waarin de nominalisatie wordt afgeleid van een struktuur die ook ten grondslag ligt aan de verbale konstruktie; (ii) en een niet-derivationele oplossing, waarin aan de nominalisatie een eigen onderliggende struktuur wordt toegekend, die echter wel in wezenlijke opzichten parallel is aan de struktuur van de korresponderende verbale konstruktie. De keuze tussen deze beide oplossingen heeft zoals bekend een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de theorie der Transformationele Grammatika.Ga naar eind1 Werd aanvankelijk de voorkeur gegeven aan een transformationele (d.w.z. derivationele) behandeling van nominalisaties (Lees 1960), later pleitte Chomsky (1970) voor een lexikalistische (d.w.z. niet-derivationele) oplossing. Om de parallelie tussen de - nu verschillende - onderliggende strukturen van verbale en genominaliseerde konstrukties te kunnen verantwoorden werd de X-bar theorie ontwikkeld, waarin transkategoriale generalisaties over verbale en nominale strukturen konden worden geformuleerd. In dit stuk bespreek ik de problematiek van nominalisaties (in het Nederlands) vanuit het oogpunt van de theorie der Funktionele Grammatika (FG).Ga naar eind2 Ook in dit theoretisch kader komt men voor de keuze te staan tussen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derivationele en niet-derivationele oplossingen voor de beschrijving van nominalisaties. Maar door het verschil in uitgangspunten met de TG doen deze oplossingen zich in andere vorm voor. Dit komt doordat binnen FG niet de ‘zin’, maar de predikatie als fundamentele komponent van onderliggende strukturen wordt beschouwd. Zo is (1) één mogelijke uitdrukkingsvorm van de onderliggende predikatieGa naar eind3:
Een dergelijke predikatie is zelf weer gevormd op basis van een predikaatschema van de vorm:
Een onderliggende predikatie zoals (3) kan via verdere expansie tot allerlei uitdrukkingsvormen leiden. Zo ontstaat een aktieve konstruktie zoals (1) wanneer de funktie Subjekt wordt toegekend aan de Agens; maar wanneer Subjekt wordt toegekend aan de Goal kan dit leiden tot een passieve uitdrukking van de onderliggende predikatie:
Bij dergelijke afleidingen worden transformaties in de zin van struktuurveranderende operaties vermeden. Dit houdt in dit geval in dat zowel de aktieve konstruktie (1) als de passieve konstruktie (5) uitdrukking geven aan de onderliggende predikatie (3). We kunnen dus binnen het kader van FG een derivationele beschrijving geven van een nominalisatie, wanneer we de nominalisatie zonder struktuurveranderende operaties kunnen afleiden van de onderliggende predikatie die ook ten grondslag ligt aan de korresponderende verbale konstruktie. Ik zal in dit stuk betogen dat dit mogelijk is voor nominalisaties van type (2a). Daartegenover zal blijken dat nominalisaties van het type (2b) ook binnen FG niet derivationeel behandeld kunnen worden. Dit houdt in dat dergelijke nominalisaties beschreven moeten worden in termen van een predikaatschema dat niet identiek is aan (4). Hier heeft FG echter het voordeel dat nominale predikaten predikaat-schema's kunnen hebben die in hoge mate identiek zijn aan die van de korresponderende verbale predikaten. Wanneer we overname in (2b) aanduiden als een ‘verbaal nomen’ (VN), dan kan het predikaatschema de volgende vorm krijgenGa naar eind4:
De parallelie tussen de predikaat-schema's (4) en (6) - beide in het lexikon opgenomen - verantwoordt nu op direkte wijze de systemantische overeenkomsten tussen de konstrukties (1) en (2a) aan de ene kant, en (2b) aan de andere.
Dit stuk is als volgt opgebouwd: in 1. wordt een nominalisatie gedefinieerd als een bepaald soort ingebedde predikatie, nl. een ingebedde predikatie met zekere nominale eigenschappen. In 2. wordt nader gespecificeerd wat deze nominale eigenschappen zijn. In 3. wordt betoogd dat infinitief-kon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
strukties (INF) onderscheiden moeten worden van nominalisaties van type (2a), verder genoemd NOM-1. In 4. worden de eigenschappen van NOM-1 vergeleken met nominalisaties van type (2b), hierna genoemd NOM-2. In 5. wordt beschreven hoe NOM-1 en NOM-2 binnen het kader van FG behandeld kunnen worden. In 6. wordt een indruk gegeven van het voorkomen van NOM-1 en NOM-2 in feitelijk taalgebruik. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Omschrijving van ‘nominalisatie’.Onder nominalisatie versta ik: een ingebedde predikatie die bepaalde eigenschappen gemeen heeft met nominale termen. Nominalisaties hebben dus een plaats in een taxonomie van ingebedde predikaties. Een ingebedde predikatie is een predikatie die fungeert als specifikatie van een term (argument of satelliet) binnen een hogere (matrix-)predikatie. Een ingebedde predikatie heeft de volgende interne struktuur:
Het gaat daarbij om een term die verwijst naar een bepaalde entiteit xi, waarvan de aard wordt gespecificeerd in de predikatie. Aangezien een predikatie altijd een stand van zaken aanduidt, kunnen we (7) ook omschrijven als een term die verwijst naar een entiteit van het type ‘stand van zaken’. Neem als voorbeeld de zin:
Daarin wordt het predikaat prettig toegepast op een term, die een bepaalde stand van zaken (in dit geval een Proces) aanduidt, inhoudende dat de prijzen dalen. De ingebedde predikatie kan volgens het model van (7) worden weergegeven als:
En de volledige predikatie die aan (8) ten grondslag ligt heeft de volgende vormGa naar eind5:
Vrijwel hetzelfde wat in (8) wordt uitgedrukt kan ook worden geformuleerd als:
Vandaar de aanname dat ook NOM-1 en NOM-2 de status hebben van een ingebedde predikatie, zij het niet identiek aan die welke in (9) is weergegeven, en ook onderling verschillend.
We nemen dus aan dat nominalisaties een plaats hebben in een taxonomie van verschillende typen ingebedde predikaties. Deze taxonomie kan als volgt worden weergegeven: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik bespreek nu in het kort de verschillende eigenschappen van de in (12) onderscheiden soorten ingebedde predikaties. Kenmerkend voor finiete ingebedde predikaties is dat ze gespecificeerd kunnen worden voor de Tempus-onderscheidingen Presens/Preteritum, zoals het geval is in (9) en (10). Finiete ingebedde predikaties worden gerealiseerd als ondergeschikte bijzinnen die gemarkeerd worden door een voegwoord, maar afgezien daarvan alle elementen kunnen bevatten die ook kenmerkend zijn voor de hoofdzin. Aangezien infiniete ingebedde predikaties nooit gespecificeerd kunnen worden voor de predikaat-operatoren Pres/Pret, kan de aanwezigheid van één van deze operatoren in de onderliggende struktuur geïnterpreteerd worden als een teken dat de ingebedde predikatie in de vorm van een bijzin uitgedrukt moet worden. Infiniete ingebedde predikaties zijn die ingebedde predikaties die niet gespecificeerd kunnen worden voor Pres/Pret. Wel is, in sommige typen infiniete ingebedde predikaties, specifikatie voor Perfectum mogelijk, zij het dat dit meestal tot vrij gemarkeerde konstrukties leidt:
In het Nederlands is kongruentie tussen Subjekt en predikaat beperkt tot finiete predikaties. Alle infiniete ingebedde predikaties kenmerken zich dus tevens door afwezigheid van kongruentie.
Zoals we in 2. zullen zien kunnen ingebedde predikaties eigenschappen hebben die overigens kenmerkend zijn voor ‘gewone’ nominale termen met een nominale kern. Zo vinden we zowel in (11a) als in (11b) een bepaald lidwoord, een typische eigenschap van een nominale term; en in beide konstrukties wordt het argument van dalen resp. daling, nl. de prijzen, in de vorm gegoten van een possessieve konstituent met van, hetgeen eveneens kenmerkend is voor nominale termen. Voorzover ingebedde predikaties dergelijke eigenschappen gemeen hebben met nominale termen, spreken we van nomi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nalisaties. Er zijn echter ook infiniete ingebedde predikaties die niet gekenmerkt worden door dergelijke nominale eigenschappen. Deze kunnen als kern een infinitief of een participium hebben. In het eerste geval spreken we van een infinitiefkonstruktie (INF), in het tweede geval van een participium-konstruktie (PART). Voorbeelden van INF zijn zulke konstrukties als:
Hieruit volgt dat we verschil maken tussen de volgende konstruktie-typen:
In 3. wordt dit onderscheid nader gemotiveerd. Voorbeelden van PART vinden we in:
Het gaat hier om ingebedde predikaties die fungeren als satelliet van Omstandigheid bij de matrix-predikatie, en waarvan het Subjekt-argument koreferentieel is met een konstituent in die matrix-predikatie. Zij worden gerealiseerd als predikatieve bepaling of ‘bepaling van gesteldheid’. Deze participiale ingebedde predikaties blijven in dit stuk verder buiten beschouwing. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Nominale eigenschappen.We hebben nominalisaties omschreven als ingebedde predikaties met bepaalde nominale eigenschappen. Het feit dat ingebedde predikaties (in wezen verbale strukturen) eigenschappen kunnen verwerven die kenmerkend zijn voor nominale termen is is Dik (1985a) uitgelegd in termen van het ‘Principe van Formele Aanpassing’. Dit principe houdt in dat afgeleide of sekundaire konstrukties van type X de neiging zullen hebben om zich aan te passen aan het model dat kenmerkend is voor niet-afgeleide, primaire konstrukties van type X. Ingebedde predikaties zijn predikaties die fungeren als term. Maar primaire termen hebben typisch de vorm van nominale konstituenten met een nominale kern, al dan niet nader bepaald door zulke elementen als lidwoord, demonstrativum, adjektief en possessief. Kenmerkende modellen voor primaire, niet-afgeleide termen zijn dus zulke strukturen als:
Het Principe van Formele Aanpassing zegt nu dat een ingebedde predikatie, als een sekundair soort term, de neiging zal hebben zich a.h.w. te voegen naar het model van primaire nominale termen zoals (17a-b). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De manieren waarop ingebedde predikaties zich aanpassen aan het model van nominale termen zijn typologisch vrij uniform. De belangrijkste aanpassingen van verbale aan nominale strukturen kunnen als volgt in kaart worden gebrachtGa naar eind6:
Voor elk van de in (18) aangegeven aanpassingen van de verbale predikatie aan het model van de nominale term zijn in het Nederlands voorbeelden te vinden:
In al deze gevallen kunnen wij zeggen dat een konstituent die kenmerkend is voor het verbale domein wordt uitgedrukt in een gedaante die typerend is voor het nominale domein. Naast deze modellering van verbale konstituenten volgens het model van de nominale term kunnen nominalisaties ook gekenmerkt worden door (i) een verlies van typisch verbale eigenschappen, en (ii) de verwerving van typisch nominale eigenschappen, die geen bron hebben in de verbale predikatie. Een voorbeeld van (i) is het feit dat toekenning van Subjekt en Objekt, kenmerkend voor de verbale predikatie, niet mogelijk is binnen het domein van Nederlandse nominalisaties, zoals we in 3. en 4. zullen zien.Ga naar eind8 Een voorbeeld van (ii) is het feit nominalisaties kunnen worden gedetermineerd door lidwoorden en aanwijzende voornaamwoorden, zoals in:
In verschillende talen, en ook binnen één taal, kunnen de verschillende hierboven onderscheiden aanpassingen van de verbale struktuur aan het model van de nominale term in verschillende kombinaties optreden. Hoe meer van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze aanpassingen zich voordoen, des te ‘nominaler’ is de resulterende konstruktie. Dit houdt in dat ingebedde predikaties kunnen worden geordend in een reeks van ‘zuiver verbaal’ tot ‘zuiver nominaal’. Dit is aangetoond door Comrie (1976a) met betrekking tot talen in het algemeen, en door Mackenzie (1984) voor het Engels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Infinitief-konstrukties en nominalisaties.Vergelijk de volgende konstrukties:
Omdat de ingebedde predikaties in (20a) en (20b) allebei een infinitief als kern hebben, zou men geneigd kunnen zijn deze twee konstrukties als varianten van één en hetzelfde konstruktie-type te beschouwen. In feite hebben beide typen ingebedde predikaties echter heel verschillende eigenschappen. Ik zal de ingebedde predikatie in (20a) aanduiden als infinitief-konstruktie (INF), en die in (20b) als nominalisatie van type 1 (NOM-1), en betogen dat er in het geval van INF geen reden is om van een nominalisatie te spreken, althans niet volgens de in 1. gegeven definitie van ‘nominalisatie’.Ga naar eind9 INF is een infiniete verbale konstruktie, die geen enkele eigenschap gemeen heeft met nominale termen, in tegenstelling tot NOM-1. De verschillen tussen INF en NOM-1 blijken bv. uit de volgende feitenGa naar eind10: (a) INF korrespondeert met postverbale infinitief-konstrukties met (om) te; voor NOM-1 bestaat een dergelijke korrespondentie niet:
In feite kunnen preverbale INF-konstrukties zoals in (21a) en postverbale zoals in (21b) behandeld worden als alternatieve uitdrukkingsvormen van één en hetzelfde type ingebedde predikatie. De wijze waarop dit binnen het FG-kader kan worden uitgewerkt is behandeld in Dik (1985b). (b) Subjekt-toekenning is mogelijk binnen het domein van INF, niet binnen het domein van NOM-1:
Hierbij moet worden aangetekend dat sommige sprekers konstrukties van type b acceptabel vinden. Maar ook voor deze sprekers zijn deze konstrukties meer gemarkeerd dan de a-konstrukties. (c) De volgorde-regels voor INF zijn gelijk aan die welke gelden voor het niet-finiete deel van een verbale predikatie; die voor NOM-1 wijken hiervan af. Vergelijk: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(d) Het verschil in volgorde tussen INF en NOM-1 heeft vooral betrekking op de plaats van de Goal-konstituent, en hangt samen met verschillen in vormgeving van de Goal binnen het domein van INF en NOM-1. Binnen het kader van INF moet het Goal-Objekt de vorm hebben die voor een Objekt gebruikelijk is, en de preverbale positie innemen:
Binnen het kader van NOM-1 krijgt de Goal bij voorkeur possessieve vormgeving, en wordt dan in postverbale positie geplaatst:
We kunnen al deze feiten verantwoorden door INF en NOM-1 als twee verschillende konstruktie-typen te beschouwen, en INF te omschrijven als een infiniete ingebedde predikatie waarvan het Subjekt niet gespecificeerd kan worden. Zo kan in een aktieve INF-konstruktie het eerste argument op geen enkele manier tot uitdrukking worden gebracht:
Op grond hiervan kan voor een konstruktie als (28a) de volgende onderliggende struktuur worden aangenomen:
Deze onderliggende predikatie kan vervolgens ook in de volgende vorm worden gerealiseerd:
De wijze waarop dit kan worden beregeld wordt besproken in Dik (1985b). Daar wordt ook betoogd dat het ‘nul-argument’ (ϕ) in (29) een anaforische of een generieke waarde kan krijgen. In konstrukties van het type (28a) en (30) heeft het nul-argument een generieke waarde. Voor de uitdrukking van de ingebedde predikatie in (29) zijn geen uitdrukkingsregels nodig die niet ook van toepassing zijn op het niet-finiete gedeelte van een finiete verbale predikatie. Zowel de vormgeving als de volgorde van de konstituenten is gelijk aan die welke gelden voor verbale predikaties. Er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn dus geen redenen om INF als een nominalisatie te beschouwen. Nu zou men deze bewering kunnen betwisten op grond van vergelijking van zulke konstrukties als:
Op het eerste gezicht kan een INF van type (31a) gemodificeerd worden door een aanwijzend voornaamwoord zoals in (31b), een duidelijke nominale eigenschap dus. Bij nader inzien zijn er echter verschillende redenen om (31a) als een geval van INF, en (31b) als een voorbeeld van NOM-1 te beschouwen. Bij een INF, zoals in (31a), kan het Subjekt niet uitgedrukt worden:
Zodra echter een aanwijzend voornaamwoord aanwezig is, zoals in (31b), kan ook het eerste argument uitgedrukt worden:
Verder bestaat in dat geval ook onmiddellijk de mogelijkheid om de Goal uit te drukken met van:
De schijnbare gelijkenis tussen (31a) en (31b) ontstaat nu, doordat ook binnen het kader van NOM-1 de Goal in beperkte mate in preverbale positie kan worden geplaatst, zonder van. Dit geldt vooral wanneer de Goal een generieke term is (i.t.t. definiete of specifieke termen), en intern niet al te komplex. Het bij voorkeur generieke karakter van de preverbale Goal blijkt uit:
De invloed van de interne komplexiteit van de Goal blijkt uit:
Dat dergelijke beperkingen niet bestaan in het geval van INF blijkt uit:
Ik zal om deze redenen aannemen dat een INF nooit gedetermineerd kan worden door een term-operator (bepaald/onbepaald lidwoord, aanwijzend voornaamwoord, etc.) Zodra dit schijnbaar wel het geval is, is er sprake van één van de varianten van NOM-1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Twee typen nominalisaties.In het navolgende beperk ik mij tot de twee typen nominalisaties die eerder zijn aangeduid als NOM-1 en NOM-2Ga naar eind11:
NOM-1 en NOM-2 hebben beide (per definitie) bepaalde nominale eigenschappen, en verschillen daarin van INF. Maar er zijn ook onderlinge verschillen tussen NOM-1 en NOM-2, en wel zodanig dat NOM-2 een hogere graad van ‘nominaliteit’ en een lagere graad van ‘verbaliteit’ heeft dan NOM-1. Dit blijkt uit het volgende overzicht van eigenschappen van NOM-1 en NOM-2:
Zoals uit dit schema blijkt, bezit NOM-1 een aantal verbale eigenschappen, en niet alle nominale eigenschappen. NOM-2 daarentegen heeft uitsluitend nominale eigenschappen. Ik bespreek de eigenschappen (a) - (1) nu stuk voor stuk, waarbij telkens NOM-1 en NOM-2 met elkaar vergeleken worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(a) produktiviteit.De vorming van NOM-1 is volledig produktief, in die zin dat van elke willekeurige predikatie een NOM-1 gevormd kan worden. Bij NOM-2 ligt de zaak gecompliceerder. We spreken van NOM-2 wanneer de kern van de ingebedde predikatie gevormd wordt door een verbaal nomen (VN) zoals in:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorwaarde om van een VN te kunnen spreken (en dus van een NOM-2) is dat het nominale predikaat kan worden gebruikt ter aanduiding van de stand van zaken die ook met een korresponderend verbaal predikaat tot uitdrukking kan worden gebracht. Dit kan bv. getest worden door na te gaan of het nominale predikaat kan worden gebruikt ter anaforische verwijzing naar een stand van zaken die eerder verbaal is uitgedrukt. (43a-c) voldoen aan dit kriterium, zoals bv. blijkt uit:
Veel nominale predikaten, die op het eerste gezicht de vorm hebben van een VN, voldoen niet aan dit kriterium. Neem als voorbeeld het nomen onderneming:
De reden hiervan is duidelijk: het nomen onderneming heeft zich volledig gespecialiseerd in de betekenis van ‘bedrijf’ of ‘uitvoering van een (meestal gevaarlijk en/of ingewikkeld) plan’. De laatste betekenis vinden we bv. in:
Hoewel het nomen, in beide betekenissen, nog wel een zekere relatie heeft met het werkwoord ondernemen, beschrijft het in beide gevallen niet de handeling van het ondernemen, maar een zaak die op de een of andere manier iets met ondernemen te maken heeft. Het is een volledig nominaal predikaat geworden, dat niet meer met een Agens- en/of een Goal-argument verbonden kan worden. Wanneer we ons beperken tot ‘echte’ VNs, die voldoen aan het genoemde kriterium, dan moeten we konstateren dat:
Beide feiten zijn afleesbaar uit het volgend overzicht van enkele werkwoorden die samenhangen met nemen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn nogal wat werkwoorden, zoals nemen, die geen korresponderend VN hebben. Men kan hieromtrent wel enkele tendenties formuleren, zoals Esau (1973) doet voor het Duits. Zo geldt bv. voor het Nederlands dat modale hulpwerkwoorden geen VN hebben, en de meeste werkwoorden van waarnemen ook niet (maar waarnemen heeft een VN waarneming, zodat het de vraag is of we hier met een algemene semantische beperking van doen hebben). Men zou eventueel, in navolging van Esau, op de volgende manier kunnen betogen dat er bij VN-vorming sprake is van een beperkte produktiviteit. Allereerst zou men algemene regels moeten formuleren inhoudende dat bepaalde typen verbale predikaten helemaal geen VN hebben. Alle overige verbale predikaten hebben een ‘slot’ voor een VN. Het kan zijn dat dit ‘slot’ niet gevuld is: in zo'n geval dient dit in het lexikon aangegeven te worden als een idiosynkratisch feit omtrent het desbetreffende predikaat (een ‘lexical gap'). Vervolgens kan het VN-'slot’ gevuld zijn met een niet-produktief gevormd VN; aanwezigheid van een dergelijk VN blokkeert de toepassing van de produktieve regel. Op deze wijze wordt van komen niet *koming gevormd, omdat het lexikon al het VN komst bevat. Op soortgelijke wijze zou de aanwezigheid van vertrek de vorming van *vertrekking kunnen blokkeren. In alle overgebleven gevallen zou het VN produktief kunnen worden gevormd uit V-stam + -ing. Hoe dit ook zij, het is in ieder geval duidelijk dat er talloze improduktieve VNs zijn, die de taalgebruiker als zodanig moet leren om ze korrekt te kunnen gebruiken. Binnen het kader van FG is dit een teken dat de betreffende vormen als zodanig in het lexikon moeten worden opgenomen. Indien en voorzover VNs op -ing produktief zijn, zouden deze gevormd worden door een predikaatvormende regel, die een verbaal predikaat-schema als input neemt en een VN-schema als output aflevert. Zo'n regel zou er als volgt uitzien:
Toegepast op een predikaat-schema als dat van verrichten zou deze regel het volgende effect hebben:
Essentieel aan een dergelijke beschrijving is, dat verrichting niet hetzelfde predikaat-schema heeft als verrichten, maar wel dezelfde argument-struktuur. Dit betekent dat het Agens- en het Goal-argument op dezelfde wijze gerelateerd zijn aan het VN als aan het V, en daarmee wordt de relatie tussen konstrukties met V en korresponderend VN expliciet op eenvoudige wijze uitgedrukt. Dit geldt echter ook voor improduktieve VNs. Zo zouden overnemen en overname in het lexikon niet dezelfde, maar wel in hoge mate gelijkvormige predikaat-schema's hebben: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de aanwezigheid van de selektiebeperking <menselijk> in (50a) en (50b) blijkt dat ook identiteit van selektie-beperkingen op deze wijze eenvoudig kan worden uitgedrukt. We kunnen uit het bovenstaande het volgende konkluderen. Een NOM-2 wordt gevormd op basis van een predikaat-schema dat verschilt van het predikaat-schema van het korresponderende werkwoord, maar daaraan wel systematisch gerelateerd is. Voorzover VN-vorming produktief is, wordt de relatie gelegd door een predikaat-vormende regel, die het VN-schema afleidt van het V-schema. Voorzover het VN niet produktief kan worden gevormd is het als zodanig opgenomen in het lexikon. In dat geval blijkt de relatie uit de gelijkvormigheid van het VN-schema met het korresponderende Vschema. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(b) Subjekt-toekenning.We hebben al gezien dat Subjekt-toekenning binnen het domein van NOM-1 niet of nauwelijks mogelijk is. Zie (23b) en (24b) hierboven. Het vraagteken in schema (42) slaat op het feit dat konstrukties van dit type voor sommige sprekers marginaal acceptabel zijn. Binnen het kader van NOM-2 is Subjekt-toekenning volledig uitgesloten. Hierbij moet nog het volgende worden opgemerkt: de mogelijkheid van een door-bepaling binnen het domein van NOM-1 en NOM-2 is wel als argument aangevoerd voor de gedachte dat er binnen nominalisaties sprake zou zijn van passivisering. Op die manier zou de volgende parallellie verantwoord kunnen worden:
Een dergelijke beschrijving is binnen het kader van FG echter niet nodig en ook niet wenselijk. Niet nodig, omdat een door-bepaling wordt gezien als de uitdrukking van een Agens-term die geen Subjekt-funktie heeft gekregen. Aangezien binnen het domein van NOM-1 en NOM-2 Subjekt-toekenning niet wordt toegepast, is uitdrukking van de Agens met door geheel konform de verwachting (uitdrukking met van moet speciaal beregeld worden, zie hieronder sub (g)). Toepassing van enigerlei passivisering binnen het domein van de nominalisatie is ook niet wenselijk, omdat het predikaat juist niet de gebruikelijke passieve vormgeving krijgt. Vergelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(c) Objekt-toekenning.Objekt-toekenning wordt in FG gebruikt om het verschil te verantwoorden tussen zulke konstrukties als: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elke poging om binnen het kader van NOM-1 Objekt-toekenning toe te passen leidt tot ongrammatikale of in ieder geval uiterst dubieuze konstrukties:
Wel zagen we in 3. dat binnen het kader van NOM-1 de Goal de vorm en de positie kan krijgen die gebruikelijk is voor het Objekt binnen het verbale domein:
Deze konstruktie staat naast de meer gebruikelijke:
M.i. is de mogelijkheid van (55) niet een voldoende reden om tóch Objekttoekenning aan te nemen binnen het domein van NOM-1. Immers, ook een Goalkonstituent binnen het verbale domein heeft geen eigen prepositie. M.a.w.: geschenken in (55) kan beschouwd worden als de normale uitdrukkingsvorm van een Goal, terwijl van geschenken in (56) een bijzondere uitdrukkingsvorm is, typerend voor de nominalisatie (zie punt (g) hieronder). Ik meen te kunnen konkluderen dat ook Objekt-toekenning niet relevant is binnen het domein van NOM-1. Binnen het kader van NOM-2 is er helemaal geen reden om aan te nemen dat Objekt-toekenning relevant zou zijn. In het algemeen geldt dus dat binnen het kader van een nominalisatie de alternatieve perspektivisering van de beschreven stand van zaken, een perspektivisering die in FG wordt uitgedrukt door Subjekt- en Objekt-toekenning, onmogelijk c.q. geneutraliseerd is. Hierdoor mist de nominalisatie een eigenschap die bij uitstek kenmerkend is voor verbale konstrukties. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(d) Niet-possessieve vormgeving Goal.We hebben in 3. al gezien dat binnen het kader van NOM-1 vooropplaatsing van de Goal (die dan geen possessieve vormgeving krijgt) in beperkte mate mogelijk is. Dit kan alleen wanneer de Goal-term generiek en intern niet te komplex is.
Deze vormgeving en plaatsing van de Goal-term komt overeen met de behandeling van een Goal-term in het verbale domein, en kan dus als een verbale eigenschap van NOM-1 worden beschouwd. De mogelijkheid is echter beperkt, en komt dicht in de buurt van een konstruktie waarin de Goal in het verbale predikaat geïnkorporeerd is (zie Dik 1980: hfdst. 2 voor het verschijnsel Goal-inkorporatie). Dit blijkt ook uit het feit dat zeer vaak wanneer de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Goal-term binnen NOM-1 voor het werkwoord wordt geplaatst, een korresponderend nomen agentis bestaat waarin de Goal-term zeer duidelijk is geïnkorporeerd. Vergelijk:
Tegenover de beperkte vooropplaatsingsmogelijkheid van de Goal-term binnen NOM-1 staat de veel gebruikelijker possessieve vormgeving van de Goal, zoals in:
Deze vormgeving van de Goal is een typisch nominale eigenschap van de NOM-1 konstruktie. Zie punt (g) hieronder. Binnen het kader van NOM-2 is alleen possessieve vormgeving van de Goal mogelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(e) Plaatsing van termen in het Voorveld.De term ‘Voorveld’ is ontleend aan een theorie over konstituentenvolgorde ontwikkeld in Dik (1983), waarin o.a. de volgende onderscheidingen een rol spelen: V, N en A worden beschouwd als ‘Centrum’ van hun respektievelijke konstrukties (predikatie, term, adjektivische konstituent). Het gebied vóór het Centrum wordt aangeduid als ‘Voorveld’, het gebied na het Centrum als ‘Achterveld’:Binnen het verbale domein (althans het infiniete gedeelte daarvan) worden termen in principe in het Voorveld geplaatst:
hoewel bepaalde termen ook in het Achterveld kunnen verschijnen (vgl. de regel ‘PP over V’, Koster 1973):
Binnen het nominale domein verschijnen termen gewoonlijk in het Achterveld:
Het verschijnen van termen in het Voorveld kan dus gezien worden als een verbale eigenschap, het verschijnen in het Achterveld als een nominale eigenschap. Nu geldt voor NOM-1 dat termen in beperkte mate in het Voorveld ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaatst kunnen worden. Dit is al het geval bij vooropplaatsing van de Goal, zoals beschreven onder (d). Maar ook andere termen kunnen in het Voorveld optreden, zij het in vrij gemarkeerde konstrukties zoals:
Binnen het kader van NOM-2 is een dergelijke vooropplaatsing volledig onmogelijk, behalve voor konstituenten die de vorm kunnen aannemen van een pre-nominale genitief:
Uit een en ander kunnen we het volgende konkluderen:
In tegenstelling tot NOM-2 kan een NOM-1 door een adverbium gespecificeerd worden. Vergelijk:
Het feit dat NOM-1 zowel adverbiaal als adjektivisch bepaald kan worden, en NOM-2 alleen adjektivisch, duidt weer op het meer nominale karakter van NOM-2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(g) Possessieve vormgeving van de centrale argumenten.De neiging van de centrale argumenten (= eerste en tweede argumenten) van een genominaliseerde predikatie om de vorm aan te nemen van possessieve termen is een typologisch zeer wijdverbreid fenomeen. Het ligt ook voor de hand, als we aannemen dat het Principe van Formele Aanpassing (zie 2. hierboven) de vormgeving van nominalisaties bepaalt. Een modificerende term binnen het nominale domein neemt typisch de vorm aan van een possessieve term; wanneer een op verbaal niveau opererende term zich derhalve gaat aanpassen aan de struktuur van de nominale term, vormen possessieve termen daarvoor een natuurlijk model.Ga naar eind14 Met opzet spreek ik hier van ‘possessieve’ termen, en bv. niet van termen in de ‘genitief’: het is niet het geval dat termen binnen een nominalisatie simpelweg een bijzondere naamval krijgen (‘genitivus subjectivus’, ‘genitivus objectivus’); net als in vele andere talen kan in het Nederlands elke uitdrukking die een ‘bezitter’ kan aangeven ook als uitdrukkingsvorm dienen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een van de centrale argumenten van de nominalisatie. In het Nederlands hebben we bv. de volgende possessieve termen:
Elk van deze vormen kan ook een centraal argument binnen de nominalisatie tot uitdrukking brengen:
Het lijkt inderdaad juist om hier te spreken van centrale argumenten die de vorm, de gedaante hebben aangenomen van possessieve termen. Zo is Jans in (69b) een Agens-term in de gedaante van een possessieve term. Er is geen reden om aan te nemen dat de possessieve vormgeving voortvloeit uit een semantische eigenschap van termen binnen het domein van de nominalisatie. Vergelijk:
Uit de onmogelijkheid om van Jan in (70b) predikatief te gebruiken blijkt dat de possessieve term in dit geval niet uitdrukt dat er een bezitsrelatie bestaat tussen het ‘fluiten’ en ‘Jan’ (zie ook Bolkestein 1983 voor soortgelijke verschijnselen in het Latijn). Verder geldt dat een centraal argument binnen het domein van de nominalisatie soms wel, soms niet een possessieve vormgeving krijgt. Vergelijk:
Er is geen reden om aan te nemen dat van de kinderen in (71a) een andere relatie heeft tot zingen dan door de kinderen in (70b). In beide gevallen zijn de kinderen de Agens van zingen. Dit bewijst nog eens dat de possessieve vormgeving inderdaad een kwestie is van ‘formele aanpassing’, niet van verschil in semantische relatie. We hebben onder (d) gezien dat in het geval van NOM-1 de Goal niet noodzakelijkerwijs de vormgeving krijgt van een possessieve term. We gaan nu na hoe de ‘formele aanpassing’ precies verloopt wanneer dit wel het geval is. Wat dat betreft zijn er slechts kleine verschillen tussen NOM-1 en NOM-2. We beginnen met NOM-1. Allereerst geldt dat binnen het kader van NOM-1 een Goal term niet door een prenominale possessief kan worden uitgedrukt. Vergelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit houdt in dat de prenominale possessief bij NOM-1 alleen het eerste argument kan uitdrukken:
Hieruit volgt dat een nominalisatie van de vorm:
alleen zó geïnterpreteerd kan worden, dat Jan de Agens, en de kinderen de Goal uitdrukt. Merk op dat er vrij sterke beperkingen gelden op het optreden van een term als prenominale possessief: naast de bezittelijke voornaamwoorden alleen eigennamen en enkele pseudo-eigennamen zoals vaders, moeders en enkele andere verwantschapsnamen. Deze beperkingen gelden ook voor eerste argumenten die in de vorm van een prenominale possessief worden gegoten. We kunnen nu de vormgeving van de centrale argumenten binnen NOM-1 als volgt beregelen:
Laten we de werking van deze regels demonstreren aan een paar voorbeelden:
De Goal-term is niet generiek, dus niet (a). Het eerste argument voldoet aan de eisen voor prenominale possessief, dus toepassing van (b) is mogelijk (maar niet verplicht). Derhalve twee mogelijkheden:
Er is in beide gevallen een Goal waarop (a) niet is toegepast, dus verplicht (c):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan (iv) is niet voldaan, dus (hij) in (78b) kan niet uitgedrukt worden als van hem. Derhalve geldt voor deze term (v), zodat de normale uitdrukkingsvorm voor de Agens, door hem, gekozen wordt:
De regels van (75) voorspellen dus korrekt de volgende output:
Nu een voorbeeld met een éénplaatsige predikatie:
(iii) is niet vervuld dus (c) is niet van toepassing. (iv) is vervuld in (82b), dus twee mogelijkheden:
Voor (83b) (ii) geldt konditie (v), dus:
Daarbij geldt dat volgens regel (75) (d) de vorm (84b) (i) sterk geprefereerd is boven (84b) (ii). Ik persoonlijk vind een konstruktie van de vorm het fluiten door Karel van dubieuze grammatikaliteit.Ga naar eind15 Het effekt van de regels in (75) is
Het eerste feit kan in verband gebracht worden met het ‘model’ dat nominale termen aanbieden voor de formele aanpassing van ingebedde predikaties. Dit model biedt geen voorbeeld voor konstrukties van de vorm:
Het tweede feit kan in verband gebracht worden met de gebruikswijzen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nominalisaties van transitieve predikaten. Zoals we in 4. zullen zien hebben deze gewoonlijk de vorm van (86a), en slechts bij hoge uitzondering die van (86b):
Dit betekent dat bij een transitieve input gewoonlijk slechts de Goal gespecificeerd wordt, welke dan vervolgens possessieve vormgeving krijgt. In het geval van NOM-2 gelden dezelfde vormgevingregels als bij NOM-1, met de volgende verschillen: (i) De Goal-term, indien aanwezig, moet possessieve vormgeving krijgen. Dus (75) (i) is niet van toepassing. (ii) De prenominale possessief kan ook een Goal tot uitdrukking brengen. Dit blijkt bv. uit:
Dit betekent dat (75) (ii) zó moet worden aangepast dat hetzij een eerste argument, hetzij een Goal-term in de vorm van een prenominale possessief kan worden gerealiseerd. Dit blijkt bv. ook uit:
Merk op dat (75), zo aangepast, reeds voorspelt dat door de politie in (88b) niet uitgedrukt kan worden als van de politie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(h) Plaatsing van termen in het Achterveld.Zoals onder (e) is opgemerkt, kan plaatsing van termen in het Achterveld beschouwd worden als een eigenschap van nominale termen, plaatsing in het Voorveld als een eigenschap van verbale konstrukties. Voor NOM-1 en NOM-2 geldt het volgende: prenominale possessieve termen worden uiteraard in het Voorveld geplaatst. Voor de overige termen geldt dat ze vrijwel altijd in het Achterveld geplaatst kunnen worden, en dat dit bij NOM-2 ook de enige mogelijkheid is. Bij NOM-1 bestaat daarnaast een beperkte mogelijkheid om termen in het Voorveld te plaatsen. Vergelijk:
De voorwaarden waaronder, zoals in (89b), termen in het Voorveld geplaatst worden, dienen nader onderzocht te worden. In ieder geval moet worden opgemerkt dat er bepaalde adverbiale konstituenten zijn die alleen in het Voorveld kunnen optreden:
Dergelijke konstituenten worden in het geval van NOM-2 typisch adjektivisch gerealiseerd: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(i) Adjektivische modifikatie.Zoals hierboven onder (f) al is opgemerkt geldt dat NOM-1 zowel adverbiaal als adjektivisch gemodificeerd kan worden, NOM-2 alleen adjektivisch. De vraag óf bepaalde satellieten adjektivisch uitgedrukt kunnen worden, hangt mede af van de beschikbaarheid van een geschikt adjektief.Ga naar eind16 Vergelijk bv.:
Overigens kan in het geval van NOM-2 ook door kompositie het probleem van de modifikatie worden opgelost:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(j) Bepaaldheid.Zowel NOM-1 als NOM-2 hebben met nominale termen gemeen dat ze een bepaald lidwoord kunnen hebben:
Voor NOM-1 geldt dat een dergelijke bepaalde terminator vrijwel verplicht is. Zowel het weglaten van het lidwoord als toevoegen van een onbepaald lidwoord leidt tot gemarkeerde konstrukties:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(k) Onbepaaldheid.NOM-2 kan ook met een onbepaald lidwoord optreden:
Uit (j) en (k) blijkt opnieuw dat NOM-2 meer ‘nominaal’ is dan NOM-1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(l) MeervoudDit wordt bevestigd door het feit dat NOM-1 niet, NOM-2 veelal wel in het meervoud kan voorkomen:
Hiermee hebben we de belangrijkste eigenschappen van NOM-1 en NOM-2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekeken. Beide konstrukties passen zich aan aan de uitdrukkingsvorm van nominale termen, maar bij NOM-2 is deze aanpassing vollediger dan bij NOM-1. In feite is NOM-2 een volledig nominale konstruktie, die echter gebaseerd is op een predikaatschema dat een sterke gelijkenis vertoont met een verbaal predikaat-schema. We vatten nu in 5. samen hoe nominalisaties van type NOM-1 en NOM-2 binnen het kader van FG behandeld kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De beschrijving van nominalisaties in FG.We kunnen nu een schets geven van de manier waarop de verschillende typen nominalisaties in FG behandeld kunnen worden. Om de nominalisaties te kunnen plaatsen binnen het ruimere kader van ingebedde predikaties in het algemeen, laat ik zien op welke wijze de volgende konstrukties behandeld kunnen worden:
In (100a) hebben we een finiete ingebedde predikatie, die zich van alle andere onderscheidt door de specifikatie van de predikaat-operatoren Presens/ Preteritum. Dit betekent dat de volgende onderliggende struktuur alleen als (100a) gerealiseerd kan worden:
Dit houdt ook in dat de expressieregels aan (101) voldoende hebben om de uitdrukking (100a) te vormen. In (100b) hebben we een INF-konstruktie die (a) niet gespecificeerd kan worden voor Pres/Pret, (b) noodzakelijkerwijs een ongespecificeerd Subjekt heeft dat (c) anaforisch of generiek geïnterpreteerd kan worden (vgl. Dik 1985b). Er is geen reden om aan te nemen dat in INF-konstrukties de parameter ‘Bepaaldheid’ een rol speelt. Dit houdt in dat de volgende onderliggende struktuur alleen als INF-konstruktie uitgedrukt kan wordenGa naar eind17:
Opnieuw ‘weten’ de expressieregels nu voldoende om (102) af te beelden op (100b).Ga naar eind18 In (100c) hebben we een NOM-1 konstruktie. Deze komt overeen met de INF-konstruktie in zoverre specifikatie van Pres/Pret onmogelijk is, maar verschilt van INF in allerlei andere opzichten, o.a. in het feit dat de parameter ‘Bepaaldheid’ nu wel van belang is (zelfs in die zin dat NOM-1 vrijwel altijd bepaald is). Van dit feit maken we gebruik door aan (100c) de volgende onderliggende predikatie toe te kennen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merk op dat in deze konfiguratie Subjekt-toekenning niet van toepassing is. (103) zal nu eenduidig op (100c) worden afgebeeld, waarbij de in (75) geformuleerde regels zorgen voor de juiste vormgeving van de termen. Uiteraard zijn ook de plaatsingsregels anders dan in zuiver verbale konstrukties, met name wat betreft plaatsing van termen in Voorveld en Achterveld. Volgens deze analyse heeft NOM-1 een verbale ingebedde predikatie tot uitgangspunt. Maar de term-operator ‘d’ triggert een aantal speciale uitdrukkingsregels die de uitdrukkingsvorm in de richting voeren van een nominale term. (100d) tenslotte is een NOM-2 konstruktie. Deze heeft, zoals hierboven in 4. sub (a) betoogd, een andere onderliggende predikatie, waarin het predikaat niet de status van V, maar van VN heeft. Het desbetreffende predikaatschema is in het lexikon opgenomen of wordt, indien van (beperkte) produktiviteit sprake is, gevormd door een predikaatvormende regel van type (48). De onderliggende struktuur van (100d) heeft dan de volgende vorm:
Opnieuw werken hier de uitdrukkingsregels van (75) - in iets aangepaste versie, zie 4. sub (g). Merk op dat in dit geval ook het getal van de ingebedde predikatie is aangeduid d.m.v. de term-operator ‘1’. Dit in verband met het feit dat in dit geval ook de parameter ‘Getal’ relevant is. De onderliggende predikaties (101) - (104) lijken in hoge mate op elkaar, in overeenstemming met de semantische overeenkomsten tussen (100a-d). Zij verschillen echter ook van elkaar, en wel zo, dat ze steeds minder verbale, en steeds meer nominale eigenschappen hebben, korresponderend met het steeds ‘nominaler’ karakter van hun uitdrukkingsvormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Het feitelijk gebruik van nominalisaties.Tot dusverre heb ik mijn beweringen omtrent NOM-1 en NOM-2 gebaseerd op grammatikaliteitsoordelen van mijzelf en anderen. Daarnaast is het ook nuttig om na te gaan hoe de verschillende konstruktie-typen nu eigenlijk in feitelijk taalgebruik voorkomen. Om daarvan een indruk te krijgen heb ik de eerste honderd nominalisaties verzameld uit De Volkskrant van 8.2.1984 (p. 1-4, alle tekst; een krantepagina bevat gemiddeld dertig nominalisaties). Daarbij heb ik alleen die konstrukties geteld waarbij minstens één argument tot uitdrukking werd gebracht, met uitsluiting van losse infinitieven en VNs zoals in:
Dit materiaal is vanzelfsprekend te beperkt (in omvang en stijl) om verregaande konklusies op te baseren. Niettemin laat het een aantal interessante dingen zien: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(i) spreiding over de typen.De spreiding over de typen NOM-1 en NOM-2 is als volgt:
M.a.w.: NOM-2 wordt bijna drie maal zoveel gebruikt als NOM-1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(ii) Agens en Goal.Uitdrukking van de Agens én de Goal behoort zowel bij NOM-1 als bij NOM- 2 tot de grammatikale mogelijkheden:
Op de 100 feitelijke voorbeelden komt dit echter maar één keer voor:
Dit is des te opvallender, omdat het merendeel van zowel NOM-1 als NOM-2 gebaseerd is op een transitief predikaat:
Ook is er slechts één voorbeeld van een transitief predikaat waarbij alleen de Agens wordt uitgedrukt:
In het algemeen kunnen we dus stellen: van de centrale argumenten van het predikaat (Eerste Argument en Goal) wordt in de nominalisatie normaal gesproken slechts één argument gerealiseerd. Bij transitieve predikaten is dit de Goal; bij intransitieve argumenten het Eerste Argument. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(iii) de vormgeving van de centrale argumenten.We hebben gezien dat in NOM-1 de Goal in principe zonder prepositie in preverbale positie kan worden gerealiseerd:
Hiervan komt in het materiaal echter geen enkel voorbeeld voor. Ook hebben we gezien dat bij afwezigheid van een Goal de Agens in principe hetzij met door, hetzij met van gerealiseerd kan worden. In het materiaal doen zich hiervan slechts 6 gevallen voor, met de volgende distributie:
De voorbeelden van NOM-2 met door Agens zijn de volgende: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(iv) prototypische modellen van NOM-1 en NOM-2.Uit de punten (ii) en (iii) volgt dat vrijwel alle feitelijke voorkomende konstrukties van type NOM-1 en NOM-2 de volgende ‘prototypische’ vorm hebben:
Hierdoor krijgen we een beter begrip van de uitdrukkingsregels die in (75) gegeven zijn. Een en ander betekent nl. dat voor 97 van de 100 gevallen de volgende uitdrukkingsregel zou volstaan:
We kunnen hier een parallel trekken met een eigenschap van de kausatieve konstruktie met laten, zoals gekonstateerd in Dik (1980:81). We hebben daar o.a. de volgende mogelijke konstrukties:
Nu bleken in feitelijk voorkomen de in (119) gegeven typen 81.6% van alle kausatief-konstrukties te vormen. En deze konstrukties hebben dezelfde eigenschap als de in (115) - (116) gegeven nominalisaties: bij transitieve predikaten in het komplement van laten wordt de Goal uitgedrukt, bij intransitieve predikaten het Eerste Argument. Ook hier zou voor het overgrote merendeel van de feitelijk voorkomende gevallen een eenvoudige regel volstaan:
Zowel in kausatieve konstrukties als in nominalisaties is er dus sprake van een soort voorrang voor de Goal bij transitieve predikaten. Het resultaat is in beide gevallen een ‘ergatief’ patroon in de ‘prototypische’ konstrukties: in deze konstrukties wordt de Goal van een transitief predikaat op dezelfde wijze behandeld als het Eerste Argument van een intransitief predikaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Slotopmerking.Eén aspekt van de nominalisatie-problematiek dat in dit artikel niet aan de orde is gekomen is de vraag of er een systematisch semantisch verschil bestaat tussen NOM-1 en NOM-2 en zo ja, van welke aard dit verschil is. Vooralsnog ben ik er niet van overtuigd dat er, zoals door verschillende auteurs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt gesteld, een verschil in Aspekt of Aktionsart zou bestaan tussen beide konstrukties. Ik hoop in ander verband op deze kwestie nader in te gaan.
S.C. Dik is Hoogleraar Algemene Taalwetenschap, GU, Amsterdam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|