Forum der Letteren. Jaargang 1984
(1984)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||
Over de Nederlandse imperativus H. ProemeIn dit artikel wordt de Nederlandse imperativus eerst als vorm omschreven, vervolgens wordt getracht te komen tot een omschrijving van de invariante betekenis van die vorm en tenslotte wordt bezien hoe IMPERATIVUS zich laat combineren met de verschillende ‘tijden’ van het werkwoord. | |||||||||||||||||||||||||
1. InleidingEr bestaat een populaire opvatting dat een imperativusa alleen een imperativusb is als het een imperativusc is. Imperativus betekent hier dan wel drie keer iets anders - vandaar mijn toevoeging van de letters a, b, c. Imperativusa is een formeel verschijnsel. De aard van dit formele verschijnsel is geheel duidelijk bij talen waarin het werkwoord een of meer aparte imperativusvormen kent, zoals het Latijn, het Russisch of het Pools. Ten aanzien van het Nederlands bestaat er enige verwarring: weliswaar overheerst het inzicht dat imperativusa er een formeel verschijnsel van syntactische aard is, maar toch wordt er in dit verband soms gesproken van ‘formele kenmerken van het werkwoord’ (De Schutter 1974:351) en heet het werkwoord zijn in wees een aparte imperativusvorm te hebben. Imperativusc is te omschrijven als ‘drager van de imperativusbetekenis’, waarbij ‘de imperativusbetekenis’ een universele notie is - ongeveer datgene wat de betekenissen van de woorden bevel, verzoek en aansporing met elkaar gemeen hebben. Imperativusb zou zoiets moeten zijn als een taalteken in saussuriaanse zin: een vereniging van signifié en signifiant. Ik zeg hier met nadruk ‘zou zoiets moeten zijn als’ en niet ‘is’, omdat aan een imperativusb a priori de eis wordt gesteld dat het een imperativusc is. De hierboven beschreven opvatting moge een karikatuur lijken, toch komt men haar vrijwel onversneden tegen bij veel ontwikkelde Nederlanders die blootgesteld zijn geweest aan tenminste 10 jaar taalonderwijs. In de literatuur over het Nederlands wordt deze opvatting weliswaar zelden volmondig beleden (zie echter Van Es 1966:148-9), maar zij is veel minder vaak totaal afwezig dan men zou mogen wensen.Ga naar eind1 Ik denk dat het juist de diffuse aanwezigheid van die opvatting is die hier en daar in de literatuur heeft geleid tot uitspraken over vermeende onverenigbaarheid van de imperativus met bepaalde werkwoorden en verbale groepen en met bepaalde verbale categorieën die in werkelijkheid alleen maar onverenigbaar zijn met imperativusb. | |||||||||||||||||||||||||
2. De vorm ‘imperativuszin’Het Nederlands kent geen imperativus als morfologische categorie: niet één Nederlands werkwoord heeft enige specifieke imperativusvorm. De in gebiedende zinnen gebruikte verbale vormen komen alle ook in andere types zinnen voor. In dit opzicht onderscheidt het Nederlands zich niet alleen van het Latijn of het Russisch, maar ook van het Duits (gib, bijvoorbeeld, is uitsluitend imperativus). Toch laat zich in het Nederlands een vorm aanwijzen waarvan het gebruik overeenkomsten vertoont met het gebruik van imperatieven in talen die een morfologisch gekenmerkte imperati- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||
vus hebben. Die vorm is een zinstype. Dit zinstype onderscheidt zich van andere zinstypes hierdoor, dat de finiete verbale vorm (persoonsvorm) erin op de eerste plaats staat en niet wordt gevolgd door een nominale groep (pronomen) in de rol van subject. De vooraangeplaatste persoonsvorm heeft de imperativuszinGa naar eind2 gemeen met een paar andere zinstypes. Zinnen met een persoonsvorm op de eerste plaats noem ik voortaan V1-zinnen. Het ontbreken van een nominale groep in de rol van subject heeft de imperativuszin gemeen met één ander zinstype uit de spreektaal, waaraan wat in (1-3) niet tussen haken staat voorbeelden zijn:
Dit zinstype onderscheidt zich van de imperativuszin hierdoor dat alle persoonsvormen erin kunnen voorkomen die ook kunnen voorkomen in zinnnen met op de eerste plaats een nominale groep in de rol van subject (waarmee zinnen van dit type nauwer verwant zijn dan imperativuszinnen). Het in (3) niet tussen haken staande zou wel een imperativuszin kunnen zijn, maar dat in (2) beslist niet. Daarom moeten de V1-zinnen in (1-3) worden beschouwd als voorbeelden van een apart zinstype, waarvan de manifestaties incidenteel homoniem kunnen zijn met imperativuszinnen. Naast het vooropgeplaatst zijn van de persoonsvorm en het ontbreken van een subject is het beperkte repertorium aan persoonsvormen de derde eigenschap waardoor de imperativuszin zich onderscheidt van andere zinstypes. De in imperativuszinnen gebruikte persoonsvorm komt overeen met de vorm die wordt gebruikt in combinatie met ik. Men zou ook kunnen zeggen dat het de vorm is die bij inversie voorkomt met jij, je, maar dan moet erbij worden vermeld dat als imperativus van zullen en kunnen uitsluitend zal en kan (dus niet zul en kun) wordt gebruikt (voor voorbeelden zie paragraaf 6). Met zinnen als loop door en kom hier kan één individu of kunnen meerdere individuen worden toegesproken. De meervoudsvorm op -t (loopt, komt) is optioneel en wordt in de gewone omgangstaal niet of nauwelijks gebruikt. Het zinstype dat ik hier imperativuszin heb genoemd is hiermee als vorm onderscheiden van andere zinstypes. Deze vorm heeft een bredere toepassing dan alleen als middel om de toegesprokene aan te sporen tot uitvoering van het in de zin genoemde. Kunnen de verschillende toepassingen van de imperativuszin worden gezien als interpretaties van één invariante betekenis of is het onvermijdelijk de vorm te beschouwen als drager van verschillende discrete betekenissen? De laatste visie is m.i. alleen aanvaardbaar als is bewezen dat de eerste de feiten geen recht kan doen. De betekenis van de behandelde vorm zal worden besproken in paragraaf 4. Daarvóór wil ik eerst stilstaan bij wat bekend staat als ‘congruerende imperativus’. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||
3. ‘Congruerende imperativus’V1-zinnen waarin de finiete verbale vorm wordt gevolgd door een van de pronomina jij, u, jullie kunnen worden gebruikt en geïnterpreteerd als gebiedende zinnen, bijvoorbeeld kom jij eens hier; gaat u zitten; gaan jullie maar weg. Om uiteenlopende redenen kan een spreker er behoefte aan hebben door middel van zo'n pronomen de toegesprokene te noemen in een als gebiedende zin bedoelde zin. Voor zulke gevallen is de term ‘congruerende imperativus’ in gebruik. Wanneer het erom gaat betekenis en gebruik van de imperativus te bestuderen kunnen congruerende imperatieven in eerste instantie beter buiten beschouwing worden gelaten omdat ze dubbelzinnig zijn. Of een toegesprokene een V1-zin met jij, u of jullie al dan niet interpreteert als congruerende imperativus hangt af van de spreeksituatie en/of de kontekst. De zinsintonatie speelt daarbij op zijn hoogst een zeer bescheiden rol. Zo kanGa naar eind3 worden geïnterpreteerd a) als een uitnodiging om te gaan zitten waarop de spreker geen andere reactie van de toegesprokene verwacht dan dat deze gaat zitten (congruerende imperativus), b) als een vraag waarop de spreker ja of nee als antwoord verwacht (vraagzin), c) noch als congruerende imperativus, noch als vraagzin, maar als mededelende zin, bijvoorbeeld in Ga naar eind4 Congruerende imperatieven zullen in het verdere verloop van dit artikel niet meer ter sprake komen. | |||||||||||||||||||||||||
4. Twee gebruiksvarianten: ‘uitvoeringsinterpretatie’ en ‘voorstellingsinterpratie’In paragraaf 2 is de imperativus(zin) als vorm beschreven. Wat is nu de betekenis van deze vorm? Er laten zich gemakkelijk twee gebruiksvarianten onderscheiden:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||
De spreker kan het noemen van gevolgen ook achterwege laten, bijvoorbeeld als die gevolgen evident zijn. Zo kan de spreker van (7) en (8) even goed niet als wel wijzen op het (on)genoegen dat voortvloeit uit het in de imperativuszin genoemde:
Dwingt het naast elkaar bestaan van de uitvoerings- en de voorstellingsinterpretatie er nu toe aan te nemen dat we hier te doen hebben met homonymie - twee verschillende betekenissen geassocieerd met een en dezelfde vorm? Nee, en wel om twee onderling samenhangende redenen: a) we hebben hier niet te doen met discrete betekenissen en b) het is mogelijk voor de vorm imperativuszin één invariante betekenis aan te nemen (en te omschrijven) die enerzijds duidelijk onderscheiden is van de betekenissen van andere zinstypes en waarbij het anderzijds mogelijk is de uitvoerings- en de voorstellingsinterpretatie te beschouwen als interpretaties van die ene invariante betekenis. Neem ter vergelijking een geval van echte (lexicale) homonymie: beer heeft een aantal betekenissen, waaronder ‘ursus’ en ‘mannetjesvarken’. Bij normaal taalgebruik, d.w.z. zonder dat de spreker een woordspeling maakt, heeft beer slechts één van die betekenissen tegelijk of, anders gezegd, zijn alle betekenissen van beer op een na uitgesloten. Daarom is het niet alleen niet mogelijk om zonder grappig te willen zijn een ursus en een mannetjesvarken samen twee beren te noemen, maar zou men ook, sprekend over een omgeving waar geen andere dieren dan ursi en mannetjesvarkens voorkomen, beslist niet kunnen zeggen dat men in de mist een beer heeft gezien maar dat wegens slecht zicht niet viel uit te maken of het nu een ursus of een mannetjesvarken was. (Natuurlijk kan men in zo'n geval wel zeggen dat men een dier gezien heeft.) De verhouding tussen de uitvoerings- en de voorstellingsinterpretatie van de imperativuszin is een andere dan die tussen de betekenissen ‘ursus’ en ‘mannetjesvarken’ van beer. Hebben we bij beer te doen met discrete betekenissen, bij de imperativuszin lijken de uitvoerings- en de voorstellingsinterpretatie soms ineen te vloeien, hetgeen erop wijst dat ze elkaar niet zoals de twee besproken betekenissen van beer wederzijds uitsluiten. Een door elkaar heen lopen van de uitvoerings- en de voorstellingsinterpretatie kan zich met name voordoen bij zinnen van het type waartoe (6) behoort. Ik zal dit demonstreren aan de hand van zinnen waarin, zoals in (6b), en de beide stukken van de zin verbindt. In zulke zinnen geldt voor de imperativuszin die er het eerste stuk van vormt in ieder geval de voorstellingsinterpretatie: de spreker zet de toegesprokene ertoe aan zichzelf in een situatie voor te stellen uit het bestaan waarvan de waarheid van het stuk na en heet te volgen. Deze omschrijving geldt voor alle zinnen van dit type, d.w.z. van zinnen die als volgt zijn samengesteld: (imperativuszin) en (mededelende zin).
De voorstellingsinterpretatie is in gelijke mate van toepassing op de imperativus- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||
zinnen in (9) en (10). Daarbij zal doorgaans de imperativuszin in (9) niet, en die in (10) wel worden opgevat als aansporing om het genoemde uit te voeren. Op die manier krijgt in (10) maak je huiswerk tegelijkertijd zowel de voorstellings- als de uitvoeringsinterpretatie, hetgeen uitgesloten zou zijn als die twee interpretaties discrete betekenissen waren. De verhouding tussen de uitvoerings- en de voorstellingsinterpretatie en de vorm imperativuszin komt niet overeen met die tussen ‘ursus’, ‘mannetjesvarken’ en beer, maar met die tussen ‘ursus’, ‘mannetjesvarken’ en (zoog)dier. Overigens acht ik de hier gedane moeite om de afwezigheid van homonymie aan te tonen in wezen overbodig omdat men er m.i. van behoort uit te gaan dat met één vorm één betekenis correspondeert en dat men pas mag spreken van homonymie nadat is aangetoond dat er geen andere mogelijkheid bestaat dan voor een bepaalde vorm meerdere discrete betekenissen aan te nemen. | |||||||||||||||||||||||||
5. De betekenis IMPERATIVUSDe invariante betekenis van de vorm imperativuszin zal ik voortaan IMPERATIVUS noemen. Als omschrijving van IMPERATIVUS stel ik voor: despreker zet de toegesprokene(n) ertoe aan zichzelf te beschouwen als in het genoemde de rol vervullend die anders (bij een ander zinstype) zou worden vervuld door de referent van het subject. Met deze betekenis zelf hangt het feit samen dat er geen imperativuszinnen kunnen corresponderen met mededelende zinnen als het begint te vriezen, het is daar prettig winkelen: in zulke zinnen refereert het onderwerp het niet aan enige participant in het genoemde buitentalige verschijnsel. Ik denk dat dit de enige principiële beperking is op de vorming van imperativuszinnen. Imperativuszinnen zijn in principe mogelijk met alle predicaten die een onderwerp kunnen hebben waarvan de referent toespreekbaar is - en wat toespreekbaar is bepaalt niet het taalsysteem, maar de spreker, zoals ook uitsluitend de spreker uitmaakt in wat voor situatie of gebeuren hij de toegesprokene kan aansporen zichzelf als betrokken te beschouwen. In het gebruik wordt met behulp van informatie uit andere bron (andere elementen in de tekst, de spreeksituatie, kennis van de wereld) aan de betrekkelijk vage inherente betekenis van de imperativus een concretere interpretatie gegeven. Met name op twee punten is er ruimte voor verschillende interpretaties: 1) de spreker kan verschillende bedoelingen (verondersteld worden te) hebben met zijn in de betekenisomschrijving hierboven vermelde aansporing: het is de spreker hetzij te doen om realisatie van het genoemde (uitvoeringsinterpretatie), of het gaat hem erom dat de toegesprokene het genoemde beziet met zijn al dan niet erbij vermelde konsekwenties (voorstellingsinterpretatie), of hij heeft deze beide mogelijkheden tegelijk op het oog, zoals het geval kan zijn bij (10); 2) de toegesprokene kan worden opgevat hetzij als individu, hetzij als willekeurig specimen van het mensdom. Deze interpretatievarianten komen overeen met die van je: je als individu (‘jij’) en je als ‘men’. De uitvoeringsinterpretatie gaat gepaard met de opvatting van de toegesprokene als individu, maar buiten de uitvoeringsinterpretatie kan de toegesprokene op beide manieren worden geïnterpreteerd. Zo ligt voor (9) interpretatie van de toegesprokene als individu voor de hand. Bij een met | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||
(9) overeenkomende zin als (11) kan de toegesprokene echter gemakkelijk worden opgevat als willekeurig specimen van het mensdom, welke interpretatie impliceert dat (11) wordt opgevat als bewering van algemene geldigheid:Ga naar eind6
Evenzo kan de toegesprokene op beide manieren worden opgevat bij zinnen als (7) en (8), waarvoor de voorstellingsinterpretatie voor de hand ligt ook als er niet achteraan wordt vermeld wat voor konsekwentie(s) de voor te stellen situatie met zich meebrengt. In concrete gevallen kan het vrijwel onmogelijk zijn de alternatieve interpretaties van zowel de toegesprokene als de bedoeling van de spreker van elkaar te onderscheiden:
Bij (12) zal zelfs de spreker desgevraagd moeilijk kunnen preciseren of hij nu de toegesprokene (ironisch) ertoe aanzet zich 's avonds op de Zeedijk te begeven dan wel hem ertoe prikkelt zichzelf zo'n ommetje makend voor te stellen in de verwachting dat de toegesprokene zich daarbij ook de aan zo'n wandeling verbonden risico's voorstelt. Evenzo zal het de spreker van (12) om het even zijn of de toegesprokene wordt opgevat als individu dan wel als specimen van het mensdom. Op een dergelijke manier kan de vraag of de voorstellings- dan wel de uitvoeringsinterpretatie meer voor de hand ligt weinig zin hebben bij zinnen als: kom daar maar eens om, ga daar maar (eens) aan staan, begin daar maar eens aan, weet dat maar eens, heb daar maar eens van gehoord. Dat verschillende alternatieven niet altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn is typisch voor de verhouding tussen interpretaties van een en dezelfde betekenis. | |||||||||||||||||||||||||
6. Zijn er (lexicale) betekenissen a priori onverenigbaar met IMPERATIVUS?Indien men ervan uitgaat dat bevelen, verzoeken en aansporingen met elkaar gemeen hebben dat de spreker de uitvoering ervan op het spreekmoment wenst en mogelijk acht en dat die uitvoering van de toegesprokene een zekere bewuste inzet vereist, dan moet men vaststellen dat de uitvoeringsinterpretatie van IMPERATIVUS meer kan omvatten dan alleen bevelen, verzoeken en aansporingen om het in de zin genoemde uit te voeren. Menige spreker zou immers verbaasd of ontsteld zijn als hij op zijn wenken werd bediend na het uitspreken van imperativuszinnen als barst, krijg de pest, val dood of, gericht tot een in de weg staand zwaar voorwerp: ga eens opzij. Bevelen, verzoeken en aansporingen (als hierboven opgevat) veronderstellen beperkingen van grammaticale en ogenschijnlijk ook van lexicale aard die op zichzelf niet eigen zijn aan de imperativuszin als zodanig-ook niet bij uitvoeringsinterpretatie. In grammaticaal opzicht is de keuze van de tijd beperkt: als aan een bevel, verzoek of aansporing de vorm van een imperativuszin wordt gegeven, dan kan de persoonsvorm in die imperativuszin alleen een praesensvorm zijn. Andere dan praesens-persoonsvormen zijn echter mogelijk in imperativuszinnen-ook bij | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||
uitvoeringsinterpretatie. Ik kom hierop terug in de paragrafen 7-12. De betekenis van bepaalde werkwoorden maakt dat die werkwoorden minder gemakkelijk de kern uitmaken van een als bevel, verzoek of aansporing bedoelde imperativuszin. Paardekooper (zonder jaartal: 24 en 303-4) noemt in dit verband kunnen, mogen, moeten, zullen, blijken, schijnen, heten, vóorkomen, daarnaast ook hebben en worden in combinaties als heb uw eigen dokter, word maar bekeken, word es onbekend. Zulke verba kunnen niettemin als persoonsvorm voorkomen in imperativuszinnen - niet alleen bij voorstellingsinterpretatie, maar ook bij uitvoeringsinterpretatie. Voor (13-17) ligt voorstellingsinterpretatie voor de hand:
Toevoeging van nou zèlf of nou óók aan zulke zinnen maakt dat de uitvoeringsinterpretatie meer voor de hand ligt:
Het is spreker bij deze laatste zinnen kennelijk wel te doen om realisatie van het genoemde, maar er is geen sprake van een ‘bevel, verzoek of aansporing’ in de zin waarin dat begrip aan het begin van deze paragraaf werd opgevat, omdat de realisatie van het genoemde plaats vindt buiten toedoen van de toegesprokene. Door de toegesprokene ertoe aan te zetten zichzelf in die situatie te zien geeft de spreker te kennen dat hij ermee instemt en/of dat hij wenst dat de toegesprokene zich (ongewild) in die situatie bevindt of komt te bevinden. Overigens lijken mij ook als bevel te interpreteren imperativuszinnen met de in (13-18) gebruikte werkwoorden niet uitgesloten; in zulke zinnen zou kan, mag, blijk enz. een interpretatie krijgen die zich laat parafraseren als ‘maak dat je kunt, mag, blijkt’, enz., bijvoorbeeld:
Het ziet er niet naar uit dat zich (groepen van) werkwoorden laten aanwijzen waarvan de betekenis zelf hetzij de uitvoeringsinterpretatie, hetzij de voorstellingsinterpretatie volledig uitsluit. Uit de voor imperativuszinnen mogelijke interpretaties kan alleen worden gekozen op grond van niet in het praedicaat zelf aanwezige informatie. In dit opzicht nemen imperativuszinnen met een persoonsvorm van zullen een bizondere plaats in: met zulke imperativuszinnen krijgt de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||
toegesprokene expliciet de opdracht om zichzelf voor te stellen als in een in de zin genoemde situatie of gebeuren betrokken. Ik geef hier als voorbeelden zinnen die sterk overeenkomen met de eerder gegeven zinnen (7, 12, 13, 13a, 16, 16a):
Het effect van de aanwezigheid van zal is hier in overeenstemming met Kirsner's (1969) omschrijving van de betekenis van zullen als /Hypothetical/ en met Ebeling's (1962:89) omschrijving van die betekenis: ‘If we describe the meaning of werk- as “a thing (person) working”, the stem zul- means: “a thing (at a certain moment M) conceived of by the speaker or his interlocutor as carrying a certain feature at the moment M or later, which conception is not based on immediate evidence simultaneous with the moment M”’. Minder bevredigend lijkt me hier Bakker's (1975) omschrijving van de functie van zullen als uitdrukking gevend aan het feit de spreker de verbinding tussen subject en predicaat als problematisch beschouwt. Combineren we mijn omschrijving van IMPERATIVUS met elk van deze drie omschrijvingen van ZULLEN, dan kunnen we (7a) als volgt parafraseren: ‘De spreker zet de toegesprokene ertoe aan zich te beschouwen als iemand
| |||||||||||||||||||||||||
7. IMPERATIVUS en de ‘tijden’ ott, vtt, ovt, vvtHet feit dat de persoonsvormen in imperativuszinnen geheel overeenkomen met persoonsvormen in mededelende zinnen maakt dat er geen formele redenen zijn waarom er niet in imperativuszinnen evenals in mededelende zinnen andere dan praesenspersoonsvormen zouden kunnen voorkomen. Van de semantische kant zouden er daartoe beletselen zijn als aan het gebruiken van een imperativuszin het geven van een bevel, verzoek of aansporing in enge zin (zie paragraaf 6, eerste alinea) inherent was, maar we hebben gezien dat dit laatste niet het geval is. Inderdaad beperkt de imperativuszin zich niet tot de onvoltooid tegenwoordige tijd (ott).Ga naar eind9
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||
In de beide stellen zinnen (20-23) en (24-25) hebben we te doen met imperativuszinnen in respectievelijk ott, vtt, ovt en vvt. Voor (24ab) en (25ab) ligt de voorstellingsinterpretatie voor de hand, voor (20-23) de uitvoeringsinterpretatie. Voorgelegd aan een aantal andere sprekers van het Nederlands bleken zinnen als (22) uiteenlopende reacties op te roepen: voor sommigen waren zulke zinnen vreemd, voor anderen gewoon; niemand had daarentegen moeite met de corresponderende (25a). Hieruit volgt dat ovt-imperativuszinnen weliswaar bestaan en algemeen zijn - (25a) is er immers een voorbeeld van - maar dat ze bij een deel van de sprekers van het Nederlands moeilijk een uitvoeringsinterpretatie kunnen hebben. | |||||||||||||||||||||||||
8. De betekenissen PRAESENS, NONPRAESENS EN PERFECTUMNu blijkt dat we bij de imperativuszin niet alleen te doen hebben met ott, maar ook met vtt, ovt en vvt, is het gewenst even stil te staan bij de grammaticale betekenissen die IMPERATIVUS (kunnen) vergezellen: de geopponeerde betekenissen PRAESENS en NONPRAESENS (corresponderend met de tweede letter t resp. vin ott, vtt, ovt, vvt) en het semantische element PERFECTUM (corresponderend met de eerste letter v in vtt en vvt; de o in ott en ovt duidt niet meer aan dan afwezigheid van PERFECTUM). Drager van de betekenissen PRAESENS en NONPRAESENS zijn de finiete verbale vormen (persoonsvormen). PRAESENS en NONPREASENS localiseren ten opzichte van het spreekmoment de periode die ik verder NP (afkorting van ‘narrated period’) zal noemen.Ga naar eind10 NP is de periode met betrekking waartoe aan de referent van het subject het door het predikaat uitgedrukte kenmerk wordt toegeschreven. PRAESENS localiseert NP in de eigen realiteit van de spreker niet vóór het spreekmoment. NONPRAESENS localiseert NP hetzij in de eigen realiteit van de spreker vóór het spreekmoment, hetzij in een andere dan de eigen realiteit van de spreker niet vóór het spreekmoment.Ga naar eind11 Bij NONPRAESENS laten zich dus een temporele en een modale interpretatievariant onderscheiden. Eventuele preciezere localisering van NP binnen de door PRAESENS en NONPRAESENS aangegeven gebieden is een kwestie van interpretatie op basis van informatie van andere herkomst (kontekst, spreeksituatie). Zo ligt bij de PRAESENS-zinnen (20) en (21) de NP vóór ‘je examen’, terwijl het bij (24) voor de hand ligt de NP te beschouwen als liggend op een willekeurige plaats in het PRAESENS-gebied. Door middel van een verbinding subject + predikaat roept de spreker een beeld op van een situatie in de wereld; die situatie zal ik verder NE (afkorting van ‘narrated event’Ga naar eind12) noemen. Het is niet uitgesloten dat NP en NE soms precies met elkaar overeenkomen, maar regel is dat beslist niet. Ook als het predikaat niet het semantische element PERFECTUM bevat is het mogelijk dat NE en NP duidelijk niet met elkaar overeenkomen. In de volgende twee voorbeelden komt NP kennelijk niet overeen met NE: a) in toen ik zoëven langs haar huis fietste stond Nelie de ramen te zemen duidt de finiete vorm stond op een NP vóór het spreekmoment die nader wordt gespecificeerd door de bijzin - de duur van die NP komt eerder niet van wel overeen met die van de NE, d.w.z.: van de hele periode waarin Nelie de ramen stond te zemen; b) een spreker die zojuist iemand buiten zijn | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||
gezichtsveld heeft horen vallen vraagt: Wat gebeurt er? Val je? Hoewel de NE (het vallen van de toegesprokene) op het spreekmoment kennelijk al voorbij is presenteert de spreker door het gebruik van de ott-vorm val het spreekmoment als nog deel uitmakend van NP - de door val je gekarakteriseerde periode. Als het semantische element PERFECTUM deel uitmaakt van een predikaat komen NP en NE per definitie niet met elkaar overeen. PERFECTUM is door Ebeling (1962:96) omschreven als ‘a thing (person) carrying a certain feature at a time anterior to the time mentioned’. In combinaties van PERFECTUM met PRAESENS of NONPRAESENS (vtt resp. vvt) is ‘the time mentioned’ identiek met de NP. Als in Jan slaapt de referent van Jan wordt voorgesteld als in de (in de spreker's eigen realiteit niet vóór het spreekmoment gelegen) NP het kenmerk ‘slapend’ dragend, dan wordt diezelfde persoon in Jan heeft geslapen voorgesteld als in de NP gekenmerkt door het in eerdere periode dragen van het kenmerk ‘slapend’. In een imperativuszin wordt dus door de persoonsvorm de gedachte opgeroepen aan een hetzij in de PRAESENS-gebied, hetzij in het NONPRAESENS-gebied gelegen NP die gekarakteriseerd is door de toeschrijving van het door het predikaat uitgedrukte kenmerk aan wat de referent van het subject zou zijn geweest als de plaats van het subject in de zin niet was opengelaten. Door de toegesprokene zo'n zin aan te bieden zet de spreker deze ertoe aan op enigerlei wijze de opengelaten plaats in te nemen. | |||||||||||||||||||||||||
9. IMPERATIVUS en de ‘tijden’ ott, vtt, ovt, vvt (vervolg)In (24) en (25) wordt de toegesprokene opgewekt de plaats van de referent van het subject in te nemen kennelijk alleen in een voorstelling van de gepresenteerde situatie. De voorstellingsinterpretatie van IMPERATIVUS in (24) komt overeen met die van IMPERATIVUS in (6). Hetzelfde geldt voor (25), met dat verschil echter dat daar NONPRAESENS de voor te stellen situaties plaatst buiten de eigen realiteit van de spreker tijdens en/of na het spreekmoment. Afhankelijk van de kontekst waarin de zin voorkomt zijn voor (25) zowel de temporele als de modale interpretatie van NONPRAESENS mogelijk: de temporele interpretatie bijvoorbeeld als de spreker het heeft over de militaire dienst vroeger; de modale interpretatie ligt voor de hand in een kontekst waarin sprake is van een denkbeeldige situatie als in (25'):
In (20-23) ligt het meer voor de hand aan te nemen dat het de spreker op de een of andere manier te doen is om realisatie van het genoemde door de toegesprokene. In de ott-, resp. vtt-zinnen (20) en (21) ligt de NP in het PRAESENS-gebied, d.w.z. in de eigen realiteit van de spreker niet vóór het spreekmoment. Bij PRAESENS zal de NP vaak het spreekmoment omvatten, maar het kan op grond van kontekst of spreeksituatie ook duidelijk zijn dat de NP niet wordt geacht het spreekmoment te omvatten. Als de spreker van (21) alsnog uitvoering van het genoemde mogelijk acht impliceert dat dat hij de NP beschouwt als in zijn geheel | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||
na het spreekmoment liggend. In extreme gevallen kan ook bij een vttimperativuszin bij uitvoeringsinterpretatie de NP het spreekmoment omvatten - in zo'n geval betuigt de spreker zijn instemming met het feit dat de toegesprokene op het spreekmoment is gekenmerkt door diens eerdere betrokkenheid in een event, bijv.
| |||||||||||||||||||||||||
10. IMPERATIVUS + modaal NONPRAESENSOp ovt-imperativuszinnen met uitvoeringsinterpretatie, waar (22) een voorbeeld van is, zal ik wat uitgebreider ingaan. Ik zal er ook een paar voorbeelden meer van geven omdat zulke zinnen in het idiolect van een deel der Nederlandssprekenden schijnen te ontbreken. Ook in zulke zinnen is voor NONPRAESENS zowel de modale als de temporele interpretatie mogelijk. Voor (22) ligt de modale interpretatie van NONPRAESENS voor de hand. Evenals in (20) wordt in (22) de toegesprokene ertoe aangezet zichzelf te beschouwen als in de NP ‘dat boek’ lezend. De voor beide zinnen meest plausibele opvatting is die als aansporing om het genoemde te realiseren liever dan iets (niet genoemd) anders te doen. In de ott-zin (20) plaatst de spreker de NP in het stuk tijd dat begint met het spreekmoment (en eindigt met het examen van de toegesprokene) en in zijn eigen realiteit; hij geeft daarmee aan dat hij bij het geven van de aansporing zijn eigen realiteit en die van het lezen door de toegesprokene als identiek beschouwt. In (22) daarentegen plaatst de spreker de NP buiten het PRAESENS-gebied, d.w.z. in de nu besproken variant van NONPRAESENS: in het stuk tijd vanaf het spreekmoment tot aan het examen, maar buiten zijn eigen realiteit. Door dat te doen schept hij bij het geven van de aansporing een afstand tussen zijn eigen realiteit en de realiteit waarin het in de zin genoemde door de toegesprokene zou moeten worden uitgevoerd. Het is mogelijk, maar niet noodzakelijk, dat de spreker die afstand schept omdat hij (in zijn eigen realiteit) de toegesprokene zich zodanig ziet gedragen dat hij niet erg aan uitvoering van het genoemde door de toegesprokene gelooft; het kan echter ook zijn dat hij zich bij het geven van de aansporing alleen maar uiterst discreet jegens de toegesprokene wil opstellen. De hier beschreven interpretatie van NONPRAESENS in las in (22) komt overeen met die welke (ook bij las) geldt in als ik jou was las ik dat boek maar liever vóór mijn examen. Er volgen hier nog enkele voorbeelden van ovt-imperativuszinnen die op een dergelijke manier als (22) kunnen worden geïnterpreteerd:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||
Een met de voor (22) beschrevene te vergelijken interpretatie als aansporing is voor (23) misschien niet de eerste mogelijkheid waar men bij het lezen van die zin buiten enige kontekst aan denkt; toch lijkt zo'n interpretatie me voor (23) niet uitgesloten mits (23) wordt gesproken ruim voor het examen van de toegesprokene. Dan verhoudt (23) zich tot (21) als (22) tot (20); de interpretatie van NONPRAESENS in had (gelezen) komt er dan overeen met die welke ook voor had (gelezen) geldt in als ik jou was had ik dat boek maar liever gelezen vóór mijn examen. (De interpretatie waar men bij het lezen van (23) ongetwijfeld het eerst aan denkt wordt besproken in paragraaf 12.) | |||||||||||||||||||||||||
11. IMPERATIVUS + temporeel NONPRAESENSIn ovt-imperativuszinnen waarvoor de uitvoeringsinterpretatie plausibel is kan NONPRAESENS ook zuiver temporeel worden opgevat. Als voorbeelden van aldus te interpreteren zinnen mogen dienen:
De kontekst en de spreeksituatie waarin imperativuszinnen als deze worden geuit doen kiezen voor de temporele interpretatie van NONPRAESENS en de uitvoeringsinterpretatie van IMPERATIVUS. Het ligt voor de hand bijvoorbeeld (35) als volgt te interpreteren: de spreker zet de toegesprokene ertoe aan zichzelf te beschouwen als in de NP ‘zich niet aanstellend’. De kontekst wijst erop dat de NP moet worden geïdentificeerd met een periode in de gemeenschappelijke realiteit van spreker en toegesprokene vóór het spreekmoment waarin de toegesprokene door een hond werd besnuffeld (temporeel NONPRAESENS). Tegen de achtergrond van het werkelijk gedrag van de toegesprokene tijdens de besnuffeling (naar welk gedrag door zo wordt verwezen) ligt het voor de hand aan te nemen dat de spreker tot het uitspreken van de imperativuszin wordt gemotiveerd door zijn wens dat de toegesprokene zich toen inderdaad niet aanstelde (uitvoeringsinterpretatie van IMPERATIVUS). Het gaat hier dus om een opdracht tot ander gedrag die betrekking heeft op een moment (de NP) waarop die opdracht nog kon worden uitgevoerd; op het spreekmoment is dat moment zelf echter onbereikbaar geworden omdat het voorbij is. Het effect van een zo gebruikte ovt-imperativuszin is er een van kritiek | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||
op het werkelijke gedrag van de toegesprokene in de voorbije periode waarop de spreker door middel van temporeel NONPRAESENS de aandacht richt.Ga naar eind13 In de ovt-imperativuszinnen waarop de hier besproken interpretatie van toepassing is komt vaak (ongeaccentueerd) dan ook voor: hier is dat het geval in (32, 34, 36, 38, 40). Met dit dan ook geeft de spreker te kennen dat er een causaal verband bestaat tussen de boodschap die hij door middel van de rest van de zin aan de toegesprokene overbrengt en een andere situatie. Die andere situatie is de situatie die, gegeven de kontekst en de spreeksituatie, meer dan enige andere situatie voor de hand ligt door hem bedoeld te zijn. Vaak gaat het om een in de voorgaande zin genoemde situatie, maar er kan ook een in de spreeksituatie zelf aanwezige omstandigheid worden bedoeld. Dan ook geeft alleen aan dàt er causaal verband is, maar laat verder de aard van dat causale verband in het midden.Ga naar eind14 Vergelijk in dit verband de volgende zinnen a) en b): a) We rammelden van de honger- we hadden dan ook de hele dag niets gegeten; b) We hadden de hele dag niets gegeten - we rammelden dan ook van de honger. Door middel van dan ook wordt de in een ovt-imperativuszin verwoorde boodschap in verband gebracht hetzij met een ten tijde van de door NONPRAESENS aangeduide NP bestaande of bekende omstandigheid, hetzij met een omstandigheid die relevant is op het spreekmoment en die tijdens de NP nog niet bestond of bekend was. Met de eerste mogelijkheid hebben we te doen in:
Als voorbeeld van de tweede mogelijkheid zou (38) kunnen dienen, verondersteld dat (38) wordt gesproken nadat de toegesprokene een bekeuring heeft gekregen wegens te snel rijden:
Bij zulk gebruik van dan ook in een ovt-imperativuszin stelt de spreker zich op een merkwaardige manier boven de toegesprokene: hij presenteert zijn op de door NONPRAESENS aangeduide voorbije periode (NP) betrekking hebbende opdracht (reed niet zo hard) als in causaal verband staand met een omstandigheid (de bekeuring) die hij en de toegesprokene tijdens het spreekmoment wel kennen maar waarvan zij geen van beiden weet hadden tijdens de NP. Op die manier verwijt de spreker van (38') de toegesprokene niet alleen dat deze hard reed, maar ook dat hij bij dat harde rijden voorbijging aan het nu wel maar toen niet bekende feit van de bekeuring. Aldus verwoordt een ovt-imperativuszin met op deze manier gebruikt dan ook een in zijn onredelijkheid veel agressiever verwijt dan een ovt-imperativuszin zonder dan ook of met dan ook gebruikt als in (34'). Ovt-imperativuszinnen met aan een pas tijdens het spreekmoment bekende omstandigheid refererend dan ook kunnen altijd worden vervangen door vvtimperativuszinnen zonder dat er semantische incoherentie in de tekst ontstaat. De betekenis van de imperativuszin bij die vervanging van ovt door vvt natuurlijk wel, hetgeen alleen al blijkt uit het feit dat had dan ook niet zo hard gereden een duidelijk minder agressief verwijt verwoordt dan reed dan ook niet zo hard in (38'). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||
12. IMPERATIVUS + PERFECTUM + modaal NONPRAESENSAan het eind van paragraaf 10 is de vvt-imperativuszin (23) had dat boek maar liever gelezen vóór je examen al even ter sprake geweest in een interpretatie als ruim vóór ‘je examen’ uitgesproken discrete aansporing aan de toegesprokene om maar liever te maken dat hij ‘dat boek’ vóór zijn examen gelezen heeft. Wie (23) buiten enige kontekst leest zal deze zin echter eerder beschouwen als niet vóór ‘je examen’ uitgesproken en hem ook niet interpreteren als een discrete aansporing, maar als een uiting van spijt over het feit dat de toegesprokene ‘dat boek’ niet vóór zijn examen gelezen heeft. Deze laatste, meest voorkomende interpretatie van de vvt-imperativuszin zal ik ‘spijtinterpretatie’ noemen en voor de hierboven en in paragraaf 10 besproken interpretatie van (23) als aansporing zal ik in deze paragraaf de naam ‘aansporingsinterpretatie’ gebruiken. De spijtinterpretatie van een vvt-imperativuszin is opgebouwd uit: de uitvoeringsinterpretatie van IMPERATIVUS, PERFECTUM en modaal NONPRAESENS met de NP gelijktijdig met het spreekmoment. De spijtinterpretatie van (23) ziet er dan als volgt uit: de spreker zet de toegesprokene ertoe aan zichzelf te beschouwen als in een andere dan de eigen realiteit van de spreker (modaal NONPRAESENS) en ten tijde van het spreekmoment (NP gelijktijdig met het spreekmoment) gekenmerkt door het in een eerdere periode dragen van het kenmerk ‘dat boek lezend’ (PERFECTUM); de spreker wenst realisatie van het genoemde, d.w.z. hij wenst dat de toegesprokene ‘dat boek’ vóór zijn examen gelezen heeft (uitvoeringsinterpretatie van IMPERATIVUS); hij sluit realisatie van het genoemde echter uit op grond van de wetenschap dat de geschikte periode voor het lezen van ‘dat boek’, nl. de periode vóór ‘je examen’, voorbij is - daarom is de NP gelijktijdig met het spreekmoment. In dit laatste punt zit het enige verschil tussen de aansporings- en de spijtinterpretatie van (23): in de aansporingsinterpretatie heeft vóór je examen betrekking op de NP (en niet op de ervoor gelegen NE), terwijl in de spijtinterpretatie vóór je examen betrekking heeft op de vóór de NP gelegen NE; de NP wordt dan beschouwd als gelijktijdig met het spreekmoment. Het (modale) NONPRAESENS in de spijtinterpretatie van (36) geeft aan dat de spreker een discrepantie ziet tussen de door hem voor het spreekmoment gewenste situatie (‘de toegesprokene heeft dat boek vóór zijn examen gelezen’) en de situatie die in zijn eigen realiteit op het spreekmoment bestaat (de toegesprokene heeft ‘dat boek’ niet vóór zijn examen gelezen). Vervanging van NONPRAESENS door PRAESENS zou, als de andere elementen van de spijtinterpretantie ongewijzigd blijven, een imperativuszin opleveren waarin de spreker te kennen geeft geen discrepantie te zien tussen gewenste en werkelijke situatie op het spreekmoment: een vtt-imperativuszin (met spreekmoment = NP) waarmee de spreker alleen zijn instemming betuigt met de in zijn realiteit op het spreekmoment bestaande situatie. In paragraaf 9 is als voorbeeld van zo'n zin gegeven: (26) Mooi zo! Heb nou zelf maar eens je been gebroken op de eerste dag van je skivakantie! De spreker zou op een analoge manier zijn instemming kunnen betuigen met eenzelfde situatie zoals die op een zeker moment in het verleden bestond: (39') Mooi zo! Had toen ook maar eens je been gebroken op de eerste dag van je skivakantie! - | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||
een vvt-imperativuszin met temporeel NONPRAESENS! Zowel ovt- als vvt-imperativuszinnen kunnen dus worden gebruikt om een toegesprokene te bekritiseren om zijn ergens vóór het spreekmoment wel of niet betrokken zijn in een door de spreker niet, respectievelijk wel gewenste event. De beide types zo gebruikte imperativuszinnen verschillen van elkaar wat betreft de localisering van de NP zowel ten opzichte van het spreekmoment als ten opzichte van de NE. Bij de ovt-zinnen vallen NP en NE in het verleden samen; bij de vvt-zinnen ligt de NP in een andere realiteit dan het spreekmoment, maar wel gelijktijdig ermee, en wordt er door middel van PERFECTUM teruggezien op de NE. Nu speelt de NP een fundamentele rol in wat ik de ‘temporele samenhang’ van de zin met de kontekst en/of de spreeksituatie zou willen noemen. Een finiete verbale vorm stelt een NP (in het PRAESENS- of in het NONPRAESENS-gebied), d.w.z.: een finiete verbale vorm geeft aan dat er een periode op een zekere manier is gekarakteriseerd. Zo mogelijk wordt die periode (de NP) bij de interpretatie van de zin beschouwd als overeenkomend met de uit de kontekst en/of de spreeksituatie bekende periode die daarvoor het meest in aanmerking komt. Bij PRAESENS is er altijd tenminste één periode bekend waarmee de NP kan overeenkomen: het spreekmoment. Bij NONPRAESENS kan het gebeuren dat er geen periode uit de kontekst of de spreeksituatie bekend is waarmee de NP als overeenkomend kan worden beschouwd. In zo'n geval introduceert de finiete verbale vorm een tevoren onbekende periode en roept hij de verwachting op dat er over die periode nog iets te vertellen zal zijn. Zo kan de NP die zat stelt in ik zat in de bioscoop worden beschouwd als overeenkomend met de eerder vermelde periode van ‘dat onweer’ in Heb je nog last gehad van het onweer? - Nee, ik zat in de bioscoop. Aan de andere kant kan ik zat in de bioscoop het begin zijn van een tekst; in dat geval wekt zat met het introduceren van een periode waarover tevoren niets bekend was de verwachting dat die periode de achtergrond zal vormen voor verder nog van belang zijnde informatie (ik zat in de bioscoop en daar gebeurde van alles en nog wat). Bij ovt-imperativuszinnen met temporeel NONPRAESENS komt de NP altijd overeen met een op het spreekmoment bekende periode in het verleden. In (32-40) correspondeert de NP van de imperativuszinnen met die van de zinnen in de erbij gegeven kontekst. Het betekenisverschil tussen wt- en ovt-imperativuszinnen wordt goed zichtbaar als we in de eerder gegeven imperativuszinnen ovt vervangen door vvt (ik geef hier vvt-varianten van alleen de zinnen uit paragraaf 11 zonder dan ook):
Als deze zinnen op het eerste gezicht een enigszins incoherente indruk maken, dan komt dat doordat de temporele samenhang van de oorspronkelijke ovt-impera- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||
tivuszinnen met de erbij geveven kontekst verstoord is: de NP's van de ovt-vormen buiten de imperativuszinnen komen nu alleen nog maar overeen met de NE's, niet meer met de NP's van de (vvt-)imperativuszinnen. De zinnen (33'), (35'), (37') en (39') zijn in een erbij passende spreeksituatie volkomen aannemelijk: ze suggereren alle dat het eerdere gedrag van de toegesprokene een ongewenst gevolg heeft gehad (dat overigens niet meer hoeft te zijn dan een gevoel van spijt). De in een denkbeeldige realiteit gelijktijdig met het spreekmoment gesitueerde NP van had kan niet corresponderen met een tevoren al geïntroduceerde periode, maar wordt zelf als niet eerder bekende periode geïntroduceerd, waarmee de verwachting wordt gewekt dat er over die periode nog meer te zeggen valt. Inderdaad zou bijvoorbeeld in (37') over de door had geïntroduceerde periode als volgt meer kunnen worden gezegd:
Zulke verdere informatie over de door had geïntroduceerde periode wordt vaak weggelaten als ze al te zeer vanzelf spreekt, d.w.z.: als het om niet meer gaat dan dat het in de spreeksituatie evident aanwezige betreurenswaardige gevolg van het eerdere gedrag van de toegesprokene er niet zou zijn. | |||||||||||||||||||||||||
13. BesluitIn het voorgaande heb ik getracht betekenis en gebruik van de Nederlandse imperativus te beschrijven uitgaande van de gedachte dat dezelfde vorm (constructie) overal waar hij voorkomt altijd dezelfde betekenis draagt, tenzij zich duidelijk laat bewijzen dat er sprake is van homonymie. Hierbij zijn zaken ter sprake gekomen waarvan meer dan eens is ontkend dat ze zouden kunnen bestaan, hoewel ze in de gesproken taal van vele Nederlandssprekenden toch heel gewoon zijn, zoals bijvoorbeeld de ovt-imperativus of imperativuszinnen met persoonsvormen van zullen, kunnen, mogen, blijken en andere werkwoorden. Waarom is in het verleden zo gemakkelijk het bestaan van zulke zaken ontkend? Een aantal factoren zou hierbij een rol gespeeld kunnen hebben: er zijn aanzienlijke verschillen juist in het gebruik van de imperativus tussen verschillende idiolecten van Nederlandssprekenden; het domein van de imperativus is meer de gesproken dan de geschreven taal en zoiets vluchtigs als gesproken taal laat zich nu eenmaal moeilijker observeren; een vooropgezet idee over wat ‘de imperativusbetekenis’ zou zijn moet de observatie van de feiten hebben bemoeilijkt; de Nederlandse imperativus lijkt op het eerste gezicht misschien oninteressant omdat hij niet morfologisch is gekenmerkt. Dat de Nederlandse imperativus toch interessanter is dan hij op het eerste gezicht misschien lijkt moge blijken uit het feit dat het merendeel van de voorbeeldzinnen in dit artikel zich niet met een imperativus laten vertalen in het Frans, Duits, Engels en vele andere talen.
Drs. H. Proeme is als taalkundige verbonden aan de vakgroep Slavische taal- en letterkunde van de Rijksuniversiteit Leiden. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|