Forum der Letteren. Jaargang 1983
(1983)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |||||||||||||
Metaforenreeksen De Rougon-Macquart van Emile ZolaGa naar voetnoot* Maarten van BuurenIn poëzie, maar vooral in proza staan metaforen meestal niet op zichzelf. Ze maken deel uit van series of reeksen en de gedachte ligt voor de hand dat die reeksen mede bepalend zijn voor de manier waarop de afzonderlijke metaforen functioneren. Vanaf het begin moeten daarbij twee principes onderscheiden worden, enerzijds ontwikkelt de reeks zich volgens een interne samenhang, anderzijds onderhoudt de reeks een bepaalde relatie tot de nietmetaforische context. Die twee principes zal ik respectievelijk het paradigmatische en het syntagmatische principe noemen. | |||||||||||||
Paradigma en SyntagmaBeide principes zijn al lange tijd bekend in de literatuurtheorie, met name sinds Jakobson. De manier waarop ik syntagma en paradigma echter wil gebruiken wijkt af van de gangbare betekenis. Ik zal daarom beginnen met een overzicht van beide begrippen. De tegenstelling paradigma/syntagma stamt uit de taalkunde. Saussure formuleerde het begrippenpaar voor het eerst in zijn Cours de Linguistique générale: ‘Enerzijds onderhouden woorden, omdat ze in het betoog worden aaneengeschakeld onderlinge relaties die berusten op het lineaire karakter van de taal [...]. Die combinaties, die steunen op het tijdsverloop, kunnen syntagma's genoemd worden. Een term die zich in een syntagma bevindt ontleent zijn waarde alleen aan wat voorafgaat of wat volgt of aan beide. Aan de andere kant worden woorden die buiten het betoog iets gemeen hebben door het geheugen geassocieerd zodat zich groepen vormen die beheerst worden door zeer uiteenlopende verbanden [...]. We zullen die associatieve verbanden noemen. De syntagmatische relatie is in praesentia; hij berust op twee of meer termen die alle aanwezig zijn in een daadwerkelijke reeks. De associatieve relatie daarentegen verbindt termen in absentia in het geheugen tot een potentiële reeks.’Ga naar voetnoot1 Jakobson breidde de betekenis van het begrippenpaar uit in de richting van de literatuurtheorie, maar in zijn definitie sluipen een paar onduidelijkheden. Allereerst wordt niet duidelijk of hij bij het paradigmatisch principe (dat hij omdoopt tot ‘selectie-as’) doelt op elementen in absentia, of elementen in praesentia. Enerzijds citeert hij instemmend de Saussure in ‘Deux aspects du langage’: ‘Om de twee ordeningsprincipes die we hebben beschreven als combinatie en selectie af te bakenen, stelt F. de Saussure dat het eerste “in praesentia is, het berust op twee of meer termen die alle aanwezig zijn in een | |||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||
daadwerkelijke reeks”, het tweede daarentegen “verbindt in termen in absentia in het geheugen tot een potentiële reeks”. Anders gezegd: de selectie [...] betreft de eenheden die binnen de code verband met elkaar houden, maar niet in de gegeven boodschap.’Ga naar voetnoot2 Uit de beroemde definitie van het ‘poetic principle’ valt echter af te leiden dat paradigmatische elementen (bijvoorbeeld de ‘i’ klanken in ‘I like Ike’) ook in praesentia kunnen voorkomen.Ga naar voetnoot3 Vervolgens voegt Jakobson een belangrijk element toe wanneer hij het paradigmatische en het syntagmatische principe karakteriseert als respectievelijk een relatie van similariteit en contiguiteit. Die uitbreiding maakt het hem mogelijk om de twee taalkundige processen te associëren met twee begrippen uit de poëtica: metafoor en metonymia: ‘De ontwikkeling van een betoog kan verlopen volgens twee verschillende semantische lijnen: het ene thema (topic) leidt naar het andere hetzij via similariteit, hetzij via contiguiteit. Het beste zou ongetwijfeld zijn om in het eerste geval te spreken van een metaforisch proces, in het tweede van een metonymisch proces’.Ga naar voetnoot4 Daarmee is de identificatie tussen paradigma en metafoor enerzijds en syntagma en metonymia anderzijds een feit. Vanaf dat moment worden paradigma en metafoor bijna als synoniemen beschouwd, een recent voorbeeld daarvan is Die Struktur literarischer Texte van Jurij Lotman. Een dergelijke identificatie lijkt me onjuist. Diverse theoretici vanaf Richards tot Black en Ricoeur hebben erop gewezen dat de metafoor in relatie tot zijn verbale context moet worden bestudeerd. De meest uitgesproken mening daaromtrent komt van de kant van Ricoeur. De ‘plaats’ van de metafoor ligt volgens hem niet in het metaforische woord, maar in de relatie tussen dat woord en de zin waarin hij voorkomt. De spanning tussen de zin en de metaforische ‘focus’ is volgens hem bepalend voor het functioneren van metaforen. Ricoeur's opvatting berust met andere woorden op een syntagmatische visie: ‘als het juist is dat betekenissen het resultaat zijn van een zekere invloed die woorden op elkaar uitoefenen in de zin, dan moet de metaforische uiting inderdaad beschouwd worden als een syntagma.’Ga naar voetnoot5 Ricoeur verwijt Jakobson dan ook dat hij de metafoor rangschikt aan de kant van het paradigma. Overigens werkt Ricoeur die stellingname niet uit. Uit zijn werk blijkt dat hij metaforiek beschouwt als een syntagmatisch proces; het begrip paradigma schuift hij terzijde als niet ter zake doende. Die eenzijdige belangstelling valt te verklaren uit de omstandigheid dat Ricoeur weliswaar een belangrijke rol toekent aan de relatie tussen metafoor en context, maar zich daarbij beperkt tot afzonderlijke metaforen binnen de context van één zin. De groepering van metaforen tot reeksen met een paradigmatische samenhang laat hij buiten beschouwing. In de volgende bladzijden | |||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||
zal ik de paradigmatische en syntagmatische samenhang tussen metaforen nader toelichten aan de hand van voorbeelden uit de Rougon-Macquart van Emile Zola. | |||||||||||||
Het paradigmatische principeOnder een paradigma versta ik een reeks metaforen die tot dezelfde isotopie behoren. Die metaforen bevinden zich daadwerkelijk in de tekst en zijn derhalve termen in praesentia. Over het algemeen overschrijdt een paradigma de grenzen van de zin; vaak breidt het zich uit over een hele roman, soms zelfs over meerdere romans. De enige die over dit onderwerp iets belangwekkends heeft gepubliceerd is Michael Riffaterre: ‘La métaphore filée dans la poésie surréaliste’.Ga naar voetnoot6 Riffaterre legt sterk het accent op de eerste metafoor, waar de andere metaforen van worden afgeleid: ‘de métaphore filée is een typisch voorbeeld van een speciale code aangezien de beelden waaruit hij bestaat alleen betekenis hebben, zowel afzonderlijk als in groepsverband, in functie van de eerste uit de reeks’. Het grootste deel van het artikel is gewijd aan de diverse wijzen van afleiding. De nadruk op dat aspect heeft te maken met het specifieke karakter van Riffaterre's studieobject: de surrealistische poëzie. Dat zijn over het algemeen korte gedichten waarin de ‘écriture automatique’ één van de belangrijkste organisatie-principes vormt. De metaforen in die gedichten volgen vaak de richting die door de eerste metafoor wordt aangegeven. De teksten die we hier bestuderen - zeer uitgebreide prozateksten met ingewikkelde netwerken van metaforen - vragen aandacht voor andere vormen van paradigmatische organisatie. Wat is nu de invloed van een paradigma op de afzonderlijke termen? In het begin van Germinal daalt Etienne voor de eerste maal af in de mijn. Beneden aangekomen hoort hij geluiden die uit de ‘ingewanden’Ga naar voetnoot7 van de aarde lijken te komen. Uit de context blijkt dat daarmee gedoeld wordt op de mijngangen. Toch is een juiste interpretatie van de metafoor onmogelijk zonder een beroep op andere metaforen die het mijncomplex tot in de kleinste onderdelen associëren met een vraatzuchtig monster. De ingang wordt voorgesteld als een verslindende muil die de mijnwerkers opslokt, de mijnschacht als een slokdarm, de pomp als de ademhaling van iemand met spijsverteringsmoeilijkheden. Deze metaforen groeperen zich tot een paradigma waartoe ook ‘ingewanden’ behoort. Het paradigma beperkt en stuurt de betekenis van de afzonderlijke termen: bepaalde betekeniselementen worden geaccentueerd, andere afgedekt. ‘Ingewanden’ krijgt als onderdeel van het verslindende monster een bijzonder ongunstige betekenis. Hoe sterk is nu de regulerende dwang van het paradigma? Het antwoord op die vraag hangt af van twee factoren: a de mate waarin het paradigma tot ontwikkeling komt en b de mate waarin de afzonderlijke termen zich concentreren op één plaats. Een voorbeeld van een sterk ontwikkeld paradigma is de personificatie van de locomotief ‘La Lison’ in La bête humaine. Van het begin van de roman | |||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||
tot het eind wordt de locomotief geïdentificeerd met een machtig en eigenzinnig wezen. Wanneer Jacques, de machinist van de Lison op een dag bemerkt dat Séverine, zijn geliefde, zich onder de passagiers bevindt is hij nog voorzichtiger dan gewoonlijk bij de besturing van zijn machine: ‘...très attentif, ce jour-là, à la bonne conduite de sa machine’Ga naar voetnoot8 staat er in de Franse tekst, wat in het Nederlands zoiets oplevert als: ‘terwijl hij er die dag nauwlettend op toezag dat hij zijn machine goed bestuurde’. Tenminste dat zou een correcte vertaling zijn als we de zin uit de metaforische context zouden isoleren. Het woordje ‘conduite’ kan echter niet alleen ‘besturing’ betekenen, maar ook ‘gedrag’ en die laatste vertaling dringt zich op wanneer we rekening houden met het uitzonderlijk sterk ontwikkelde paradigma dat de locomotief voorstelt als een wezen met een eigen wil. De juiste vertaling luidt dan ook: ‘.. terwijl hij er die dag nauwlettend op toezag dat zijn machine zich goed gedroeg’. De herkenning van ‘conduite’ als metafoor berust uitsluitend op het paradigma dat zich in de rest van de roman ontwikkelt. Wanneer het paradigma sterk ontwikkeld is en de termen zich bovendien concentreren op één plaats is de paradigmatische pressie maximaal. Ik zal een kort fragment citeren uit de bladzijdenlange beschrijving van het treinongeval dat de Lison fataal wordt: ‘De arme Lison had nog maar enkele minuten te leven. Ze koelde af, de gloeiende kolen uit haar stookplaats vervielen tot as, de adem die zo heftig aan haar flanken was ontsnapt stierf uit tot de klacht van een kind dat huilt. Zij die altijd glom was nu besmeurd met aarde en kwijl. Ze had het tragische eind van een raspaard dat door een ongeluk midden op straat geveld, zich ruggelings uitstrekt in een zwarte plas kolen.’Ga naar voetnoot9 De personificatie van de locomotief gebeurt zo nadrukkelijk dat een term als ‘koelde af’ onder druk van het paradigma gelezen wordt als een personificatie. In dat geval gaat het om een woord dat, net als ‘conduite’ twee interpretaties toestaat (levend/niet levend). De ‘plas kolen’ is een ander geval. ‘Plas’ suggereert de manier waarop de uit de locomotief ‘stromende’ kolen zich op de aarde hebben verspreid. ‘Kolen’ is niet metaforisch. Toch is de pressie van het paradigma zo groot dat het beeld van een plas geronnen bloed zich onontkoombaar opdringt. Die suggestie wordt nog versterkt doordat enkele pagina's ervoor de dan nog gloeiende kolen vergeleken worden met rood bloed dat uit een wond stroomt. Uit dit laatste voorbeeld blijkt dat ook niet-metaforische termen gemetaforiseerd kunnen worden door de pressie van een omringend paradigma. Het paradigma ‘contamineert’ om zo te zeggen de niet-metaforische context en vormt zo de overgang naar het syntagmatische principe. Voordat we naar dat principe overgaan wil ik nog twee opmerkingen maken. De eerste betreft een belangrijk neveneffect dat het gebruik van metaforenparadigma's met zich meebrengt. Bij het beschrijven (in dit geval van de locomotief) worden bij voorkeur dié aspecten geselecteerd die zich lenen voor metaforisatie. Men mag veronderstellen dat Zola het verschijnsel van de af- | |||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||
koeling niet zou hebben gesignaleerd als dat detail niet een dubbele interpretatie (afkoelend voorwerp/stervend wezen) zou hebben toegestaan. De selectieve perceptie van een voorwerp met het doel om dié aspecten te accentueren waarin het voorwerp overeenkomt met een metaforisch thema (in dit geval een stervend wezen) is één van de meest onopvallende, maar tegelijk één van de meest invloedrijke gevolgen van het metaforisch proces. De tweede opmerking betreft de zogenaamde dode metaforen, dat zijn metaforen waarvan de oorspronkelijke figuurlijke betekenis langzamerhand is overgegaan in een letterlijke betekenis (de voet van een berg).Ga naar voetnoot10 Het is hier niet de plaats om in te gaan op de vraag hoe metaforen tot leven komen en weer sterven. Ik zal volstaan met de opmerking dat dode metaforen gereanimeerd kunnen worden en dat die herleving vaak het gevolg is van een paradigma waarin de dode metafoor wordt opgenomen. Het misschien wel meest gebruikte voorbeeld van een dode metafoor, de poot van een tafel, wordt tot leven gebracht in de volgende passage uit La débâcle, waarin de meubels van een geplunderd huis worden beschreven als verminkte lijken: ‘.. arme meubelen die uit het raam waren gegooid en op het troittoir verpletterd: invalide tafels met gebroken poten, kasten met gapende flanken en opengereten borst, wasgoed dat over de grond sleepte, verscheurd, bevuild..’Ga naar voetnoot11 | |||||||||||||
Het syntagmatische principeIn de afgelopen vijftig jaar is door een aantal theoretici betoogd dat het metaforisch proces berust op de spanning tussen twee componenten. Richards noemde die ‘tenor’ en ‘vehicle’ en hun onderlinge relatie karakteriseerde hij als ‘interactie’. Black nam dat laatste begrip van hem over, maar hij gaf een veel genuanceerder weergave van het proces, waarbij hij onderscheid maakte tussen de verbale context, het ‘frame’, en de eigenlijke metafoor, die hij ‘focus’ noemde. Uit Blacks artikelen blijkt dat de interactie tussen beide metafoorcomponenten (die hij respectievelijk ‘principal’ en ‘subsidiary subject’ noemt) het karakter heeft van een syntagmatisch proces. Dat aspect heeft Paul Ricoeur benadrukt en uitgewerkt.Ga naar voetnoot12 La métaphore vive is in feite één groot pleidooi voor een syntagmatische visie op het metaforisch proces. Het soort benadering dat Richards, Black en Ricoeur voorstaan is, in de woorden van Mooij een dualistische benadering,Ga naar voetnoot13 een benadering die ervan uitgaat dat de metafoor berust op een relatie tussen twee elementen. Die twee elementen zal ik hier comparant en comparé noemen (in het voorbeeld ‘ingewanden van de aarde’ is ingewanden de comparant, de mijn- | |||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||
ingangen de comparé) en de relatie in navolging van Richards en Black interactie. Voor het bestuderen van interactie bij metaforenreeksen is het van belang onderscheid te maken tussen gevallen waarin beide componenten van de metafoor worden geëxpliciteerd en die waarin maar één van beide wordt geëxpliciteerd terwijl de tweede component impliciet aanwezig is. Dat leidt tot drie interactie-varianten:Ga naar voetnoot14
a. Een voorbeeld van een beschrijving waarin de eerste vorm van interactie overweegt is de presentatie van de ‘Voreux’ in Germinal: ‘De mijn die daar in een glooiing lag met zijn gedrongen bakstenen gebouwen en die zijn schoorsteen oprichtte als een dreigende hoorn, gaf hem de kwalijke indruk van een gulzig beest dat daar gehurkt zat om iedereen op te eten [...]. Hij kon ook de ontsnappende lucht van de pomp thuisbrengen, die vette en moeizame ademhaling, puffend zonder ophouden en die wel leek op de verstopte adem van het monster.’Ga naar voetnoot15 De onderdelen van het mijnemplacement worden in deze beschrijving stuk voor stuk vergeleken met de lichaamsdelen van een monster: mijn=gulzig monster, diepgelegen=gehurkt, schoorsteen=dreigende hoorn, lucht van de pomp=ademhaling/puffend/adem. Zowel comparant als comparé worden expliciet genoemd. De analogiefiguren die bij deze vorm van interactie optreden zijn de vergelijking: schoorsteen als een hoorn, mijn gaf hem de indruk van een beest, ontsnappende lucht die leek op de adem van het monster. Daarnaast de identificatie: ‘ontsnappende lucht, die vette en moeizame ademhaling’. Het dubbelzijdig expliciteren geeft hier en daar een logge nadruk aan de analogie. Deze vorm van interactie komt dan ook alleen voor op plaatsen die grote nadruk vereisen. In de beschrijving die ik citeerde wordt de ‘Voreux’ voor de eerste maal aan de lezer gepresenteerd. De analogie van de mijn met een monster moet de lezer worden ingeprent. Wanneer dat gebeurd is kan volstaan worden met lichtvoetiger aanduidingen. Als aan het eind van het eerste hoofdstuk een laatste blik wordt geslagen op de mijn zijn een reeks comparanten - ademhaling, spijsvertering - voldoende om het complete beeld van het mijnemplacement op te roepen. b. In de volgende beschrijving van een groep vetplanten in La faute de l'abbé Mouret valt éénmaal het woord vetplanten (comparé). De rest van de beschrijving bestaat uitsluitend uit comparanten die echter impliciet verwijzen naar het comparé: ‘Toen ze uit het bosje kwamen namen ze een paar passen over de treden in de rots, waar een heel volk van vurige vetplanten gehurkt zat. Monsters zonder naam, zoals ze in nachtmerries opduiken, kropen er rond, monsters die iets weghadden van uitzonderlijk vergrote spinnen, rupsen | |||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||
en pissebedden, de naakte zeegroene huid overdekt met een ruig, weerzinwekkend dons, kreupele ledematen en gebroken armen achter zich aanslepend, sommige opgeblazen als obscene buiken, andere met ruggen gezwollen van de bulten, weer andere zich onbeholpen rondbewegend als geraamtes met gebroken gewrichten.’Ga naar voetnoot16 De interactie verloopt zodanig dat de reeks comparanten aan de kant van de comparé (vetplanten) implicaties teweegbrengen die samen het dubbelbeeld van beestachtige planten oproepen. c. De laatste variant is van alle drie de moeilijkst grijpbare omdat de enige expliciete term hier de comparé is, dat wil zeggen een in beginsel niet-metaforische term die echter metaforische implicaties verkrijgt onder invloed van andere metaforen die zich in de nabijheid bevinden. Een dergelijke overdracht vindt alleen plaats wanneer de invloed van de omringende metaforen voldoende groot is, en dat is met name het geval bij het optreden van metaforenparadigma's. Ik herinner aan het voorbeeld van de ‘plas kolen’, waarin de comparé ‘kolen’ de metaforische implicaties van geronnen bloed aanneemt onder invloed van een reeks metaforen die de verongelukte locomotief associëren met een dodelijk gewond slachtoffer. | |||||||||||||
De Rougon-Macquart van Emile ZolaHet is niet toevallig dat ik mijn voorbeelden aan Zola ontleend heb. Zola is bij uitstek geschikt voor studie van metaforenreeksen, niet alleen omdat hij overvloedig gebruik maakt van metaforen, maar vooral omdat die metaforen in een belangrijk opzicht aan de omgevende tekst tegengesteld zijn. Zola streefde in zijn romans naar een zo getrouw mogelijke weergave van de maatschappelijke werkelijkheid in Frankrijk tijdens het Tweede Keizerrijk (1850-1872). Uit de krante-artikelen, manifesten en programmatische geschriften waarmee hij zijn romans begeleidde blijkt de quasi-wetenschappelijke visie die Zola op de romankunst had. In de twintig delen van de romancyclus de Rougon-Macquart probeerde Zola die visie te realiseren. Achteraf kan worden vastgesteld dat er nogal wat schort aan de thematische eenheid van de cyclus. Zola werd bijvoorbeeld gedwongen teveel gebeurtenissen in een te kort tijdsbestek te proppen, omdat het Tweede Keizerrijk eerder ten val kwam dan hij had voorzien. Vele anachronismen zijn daarvan het gevolg. Bovendien waren de twintig romandelen ontoereikend voor de vele onderwerpen die Zola wilde behandelen. Daarom combineerde hij in één roman vaak meerdere thema's die in feite niets met elkaar te maken hadden. Een berucht voorbeeld is La bête humaine, waarin zijn ondergebracht de wereld van justitie, de wereld van de spoorwegen en de beestachtige instincten die de mens beheersen. De eenheid van de cyclus is kortom nogal verbrokkeld.Ga naar voetnoot17 Des te verbazingwekkender is het dat de vele metaforen wel een eenheid vormen. Een gedetailleerde studie van alle in de Rougon-Macquart gebruikte metaforen brengt aan het licht dat Zola van de eerste tot de laatste roman steeds dezelfde metaforen gebruikt en dat die metaforen tot een klein aan- | |||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||
tal gebieden behoren. Die gebieden staan onderling in een zo nauwe relatie dat van een metaforische structuur gesproken kan worden. De uiteindelijke geledingen van die structuur zijn van mythische aard. Nergens in zijn theoretische geschriften schenkt Zola aandacht aan dat belangrijke aspect van zijn werk. Het frappante is dat hij de Romantici ervan beticht allerlei irrationele tendensen in hun werk te hebben getolereerd, terwijl juist die tendensen, op metaforisch niveau de eenheid van zijn eigen werk garanderen. Die omstandigheid, plus het feit dat de samenhang tussen de metaforen niet op het eerste gezicht duidelijk is geven de metaforen in de Rougon-Macquart het karakter van een dieptestructuur die met de thematische oppervlakte structuur op gespannen voet staat. Ook op dit globale niveau vinden we het paradigmatische en het syntagmatische principe terug. De relatie tussen de metaforen enerzijds en de thematiek van de romans anderzijds wil ik tot slot in drie stellingen samenvatten:
|
|