Reacties en commentaar
Commentaar op de bespreking door Ariane van Santen, van M. Klein (Red.) Taal Kundig Beschouwd, Den Haag 1980, in: Forum der Letteren 23 (1982) 1, p. 70-72.
Arianisme in de MO-opleiding?
In een pinnig stukje heeft Ariane van Santen de door mij geredigeerde bundel Taal Kundig Beschouwd verketterd. Het gaat er mij niet om haar te bekeren en haar te doen inzien wat een goede bundel het eigenlijk is. Maar ik vind wel, dat de lezers van FdL met name op het einde van haar besprekinkje onjuist geïnformeerd worden over het taalkundeprogramma van de opleiding Nederlandse MO-A, en daarmee over mijn boek.
Mevrouw Van Santen vindt die opleiding verouderd en citeert ter ondersteuning van haar zienswijze de zesde stelling bij Booijs proefschrift: ‘Het studieprogramma en de wijze van examineren van de part-time opleidingen MO-A Nederlands zijn volstrekt verouderd’. En mevrouw Van Santen voegt hier aan toe: ‘Klein's bundel is afgestemd op deze verouderde praktijk’.
Ik vind deze laatste opmerkingen daarom zo ongeloofwaardig, omdat mevrouw Van Santen al geruime tijd lid is van de centrale examencommissie Nederlands MO-A en bij mijn weten nimmer op enige vergadering van die commissie iets van haar ontevredenheid heeft laten merken. Bovendien zijn het studieprogramma en de wijze van examineren sinds de publicatie van Booijs stelling (ik bedoel niet een causaal verband te suggereren) aan een grondige wijziging onderworpen geweest en het resultaat is dat de MO-opleidingen volledig aangepast zijn aan de eisen van deze tijd.
De MO-opleidingen brengen sinds jaar en dag uitnemende leraren voort. Daaraan heeft ook mevrouw Van Santen het hare bijgedragen. Het is me dan ook een raadsel waarom zij nu via een bespreking van een leerboek afgeeft op een opleiding en een wijze van examineren die zij zelf gedurende vele jaren gediend heeft c.q. gepraktizeerd heeft. Het zou heel wat beter zijn geweest, als mevrouw Van Santen te midden van haar collega's met argumenten het ‘verouderde’ karakter van de vernieuwde MO-opleiding aangetoond had. Nu heeft haar oordeel geen andere waarde dan die van een gratuite opmerking.
Daar komt nog bij, dat het citeren van Booij wel een heel vreemde indruk maakt. Booij heeft namelijk zelf Taal Kundig Beschouwd op een welwillende wijze besproken in Spektator 10 (375-376). Hij ziet dus blijkbaar scherper dan mevrouw Van Santen dat zijn inmiddels vijf jaar oude stelling ‘volstrekt verouderd’ is.
M. Klein, Nijmegen