Forum der Letteren. Jaargang 1982
(1982)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| ||||||||||||||
Over de relatie tussen context en accentuatieGa naar voetnoot* C.E. KeijsperDit artikel behandelt drie hypothesen over de aard van de relatie tussen context en de plaats van toonhoogteaccenten in een zin. | ||||||||||||||
1Geschreven Nederlands vertoont in vergelijking met gesproken Nederlands een aantal gebreken. Een gedeelte van de informatie die aanwezig is in de primaire, mondelinge vorm van taalgebruik gaat verloren in de secundaire, schriftelijke vorm. Een bekend voorbeeld hiervan is intonatie. Leestekens geven niet eenduidig aan hoe een tekst geintoneerd dient te worden: men kan een geschreven tekst met verschillende intonatiecontouren voorlezen. Onderdeel van de intonatiecontour van iedere zin is minstens één toonhoogteaccent, d.w.z. een toonbeweging die prominentie verleent aan de syllabe waarop de beweging wordt gerealiseerdGa naar voetnoot1. Toonhoogteaccenten, die men hoort als iemand spreekt, worden in conventioneel geschreven teksten niet genoteerd. Dit heeft tot gevolg dat een geschreven ‘zin’ met verschillende accentuaties voorgelezen kan worden. De lezer van een tekst staat voor de taak om de verloren gegane informatie zoveel mogelijk te achterhalen. Hij moet o.a. accenten toevoegen aan de geschreven tekst, hetzij in gedachte, hetzij ook waarneembaar (als hij hardop leest). Bij deze reconstructietaak gebruikt de lezer andere informatie, informatie die wel aanwezig is in geschreven teksten. Het voornaamste onderdeel hiervan is de context: niet iedere accentuatie van een geschreven ‘zin’ levert in de gegeven context een coherente tekst op. Dit verschijnsel wordt vaak aangetoond met de z.g. vraagtest. In de context gevormd door Waar is Marietje? past b.v. de accentuatie Marietje loopt op straat (met ^ voor toonhoogteaccent), maar niet de accentuatie Marîetje loopt op straat. En in de context Wie loopt er op straat? past juist Marîetje loopt op straat, maar niet Marietje loopt op strâat. | ||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||
Wanneer men deze feiten gaat analyseren kan men twee kanten op redeneren: van context naar accentuatie of van accentuatie naar context. In het eerste geval probeert men aan te tonen dat de plaats van accenten in een zin bepaald wordt door de functie die de zin heeft in een gegeven context. In het tweede geval probeert men aan te tonen dat de functie die een zin heeft in een context bepaald wordt door de gegeven plaats van accenten. De tweede benadering gaat noodzakelijkerwijs uit van gesproken, of althans geaccentueerde zinnen. Dit artikel handelt over het verschil tussen deze twee benaderingen. Besproken worden twee varianten van de eerste benadering (paragraaf 2 en 3 ), en één variant van de tweede (paragraaf 5). Paragraaf 4 vormt de overgang. | ||||||||||||||
2In de afgelopen jaren zijn goede resultaten bereikt met onderzoek naar de intonatie van het Nederlands volgens een methode ontwikkeld op het Instituut voor Perceptie Onderzoek te EindhovenGa naar voetnoot2. Dat onderzoek heeft het, afgezien van enkele moeilijkheden (die m.i. semantisch van aard zijn), mogelijk gemaakt om een tekst door een voorleesmachine te laten voorzien van aanvaardbare intonatiecontouren. Er is één klein probleempje: de computer weet niet wáár de toonhoogteaccenten moeten komenGa naar voetnoot3, zodat de accenten ‘met de hand in de sprekende machine moeten worden ingevoerd’Ga naar voetnoot4. Een menselijke voorlezer plaatst wel zonder problemen accenten, en het zou prettig zijn als de computer zo geprogrammeerd kan worden dat hij hetzelfde vermogen heeft. Met dit doel voor ogen kan men de resultaten van de vraagtest samenvatten in een regel voor de relatie tussen context en accentuatie als de volgende: Een constituent die verwijst naar iets wat voor het eerst optreedt in een tekst (die nieuwe informatie bevat) krijgt een accent; een constituent die verwijst naar iets wat kort tevoren al is genoemd (die oude informatie bevat) krijgt geen accent, tenzij er meerdere dingen net zijn ge noemd (dan is de constituent weer nieuw). Het essentiële punt van deze hypothese is dat zij accentuatie beschrijft als voorspelbaar op grond van de context: accentuatie is de uitdrukking van de nieuwswaarde die zinselementen hebben in een gegeven context, en de context bepaalt welke die nieuwswaarde is. Een hypothese met deze eigenschap noem ik mechanistisch. De vraag of er een mechanistische regel opgesteld kan worden die werkt voor een voorleesmachine staat geheel los van de linguïstische vraag wat accentuatie betekent. Een vergelijking kan dat wellicht verduidelijken. Stel dat je een computer wilt leren om een tekst waarin hier en daar een woord ontbreekt aan te vullen. Je wilt bijvoorbeeld een programma schrijven | ||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||
op grond waarvan een computer in de tekst Jan heeft bij de makelaar een ... met een tuin gekocht het woord huis kan invullen, en in de tekst Jan heeft bij de bakker een ... met maanzaad gekocht het woord brood. Daartoe moet de computer ‘weten’ dat je bij een makelaar een huis kunt kopen, bij een bakker een brood, dat huizen tuinen kunnen hebben enz.. Je vertelt de computer dat ... de vorm huis aanneemt in de context makelaar/tuin, en de vorm brood in de context bakker/maanzaad. Met zo'n regel doet de machine dan alsof het optreden van het woord huis het gevolg is van het optreden van de woorden makelaar en tuin, en alsof het optreden van het woord brood het gevolg is van het optreden van bakker en maanzaad. Dat een menselijke spreker het woord huis gebruikt als hij denkt aan een huis en wil dat de hoorder daar ook aan denkt, dat hij het woord brood gebruikt als hij denkt aan een brood en wil dat de hoorder daar ook aan denkt, kortom dat de woorden huis en brood iets betekenen, dat hoeft de computer niet te weten; hij hoeft alleen te weten in welke contexten de woorden voorkomen. Stel nu dat een linguïst niet weet wat het woord huis betekent. Hij constateert dat het woord optreedt in een context waarin staat dat Jan bij een makelaar iets met een tuin heeft gekocht. Hij mag dan de conclusie trekken dat de betekenis van huis kennelijk past in de gevonden context: een huis is iets wat je bij een makelaar kunt kopen en wat een tuin kan hebben. Meer niet. Dus niet: ‘het woord huis betekent dat er een context is waarin staat dat Jan bij de makelaar iets met een tuin heeft gekocht’, en niet: ‘door het woord huis te gebruiken wil de spreker signaleren dat de woorden makelaar en tuin in de context staan’. Het contextonderzoek sluit niet uit dat dit geldt, maar het onderzoek bewijst het ook niet. Op analoge wijze kan uit het feit dat b.v. Marîetje loopt op straat voorkomt in een context waarin Marietje nog niet genoemd is, maar haar op straat lopen wel genoemd is uitsluitend de conclusie worden getrokken dat de betekenis van deze zin kennelijk past in een dergelijke context. Welke die betekenis is moet dan nog worden vastgesteld. De vraagtest is een methode om te achterhalen welke accentuaties passen bij welke typen contexten. Het is geen analyse van de betekenis van accentuatie. Bovenstaande regel die de resultaten van de vraagtest samenvat kan dan ook niet worden beschouwd als een hypothese over de betekenis van accentuatie. Kan er een mechanistische regel worden opgesteld ten behoeve van automatische accenttoekenning? Is kennis van de context voldoende om accenten toe te voegen aan een geschreven tekst? Een menselijke lezer die voor zo'n taak staat heeft meer tot zijn beschikking dan kennis van de context: kennis van de desbetreffende taal, waaronder kennis van de betekenis van accentuatie, en ‘kennis van de wereld’. Hoe leer je een computer dat dingen met tuinen huizen kunnen zijn? Soortgelijke problemen doen zich voor bij accenttoekenning. Neem de volgende dialoog:
| ||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||
Om deze accentuatie te kunnen produceren moet een machine geprogrammeerd zijn met de instructie dat proefschriften niet uit inleidingen, maar wel uit hoofdstukken plegen te bestaan. En dan nog doet hij de verkeerde voorspelling in het extreme geval van een proefschrift over inleidingen: Nôu, ik heb nêt een inleiding geschrêven is in die lezing een coherent antwoord. Of deze dialoog:
Hiertoe moet een computer weten dat iedere Labrador een hond is, maar niet iedere hond een Labrador. En dan nog kan het gebeuren dat iemand niet weet dat een Labrador een hond is:
Dit wat betreft noodzakelijke ‘kennis van de wereld’. Daarna pas komt het principiële probleem: het feit dat accentuatie geen redundant verschijnsel is. Vergelijk: naast de tekst Jan heeft bij de makelaar een .... met een tuin gekocht komt ook voor: Jan heeft een .... gekocht. De eerste context is zo expliciet dat het invullen van huis vrijwel overbodig is, de bedoeling van de tekst is ook zonder dat woord wel duidelijk. In zo'n geval kan een computer in principe het ontbrekende woord invullen. Het woord huis is echter in het Nederlands niet overbodig doordat er ook contexten als de tweede zijn, waarin naast huis ook andere woorden passen. In zo'n context kan een mens niet kiezen, en een computer ook niet. Hoogstens kunnen zij alle mogelijkheden geven. Hetzelfde geldt voor accentuatie. In heel expliciete contexten is de informatie die door accentuatie wordt geleverd vrijwel redundant. Zo'n geval is een simpel vraag-antwoordpaar. Bijvoorbeeld Wie loopt er op straat? Marietje loopt op straat. Hier is redelijkerwijs maar één accentuatie mogelijk, een accent op Marietje. Dat komt doordat je er in normale communicatie van kunt uitgaan dat iemand die een vraag voorgelegd krijgt de bedoeling zal gaan hebben om antwoord te geven op die vraag. In het voorbeeld is voorspelbaar dat Marietje loopt op straat gerelateerd zal gaan worden aan zijn context als een antwoord op de gestelde vraag. De mededeling, geïmpliceerd in accentuatie, dat de relatie inderdaad zo is, is dan vrijwel overbodig. In zo'n geval is automatische accenttoekenning in principe mogelijk, gesteld dat de computer de instructie heeft gekregen dat de reeks woorden volgend op een vraag het antwoord is op die vraag. De vraagtest is echter een verraderlijk middel bij de studie van accentuatie, want accentuatie is geen redundant verschijnsel. Dat is zo bij de gratie van het feit dat in één context meerdere accentuaties kunnen passen. Het gaat dan om contexten waaruit, om het in vraag-antwoordtermen te zeggen, meerdere vragen gedestilleerd kunnen worden. Op welke van die vragen een spreker antwoord gaat geven is niet te voorspellen: dat deelt hij juist mee. | ||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||
Bijvoorbeeld: Het is mooi zomerweer. Marie stelt voor om naar het strand te gaan. Maar Piet wil liever in de stad blijven om naar een voetbalwedstrijd te kijken. Marie zegt: ‘Laten we naar het strand gaan, ze verliezen die wedstrijd toch’. Maar Piet is niet te overreden: ‘Ik wil die wêdstrijd zien’. Of: ‘Ik wil die wedstrijd zîen’. In het eerste geval deelt Piet mee wat hij - in tegenstelling tot zijn vrouw - wil: de keuze is tussen wedstrijd en strand. In het tweede geval deelt Piet mee dat hij uit de mogelijkheden zien of niet zien van de wedstrijd - de laatste mogelijkheid geïmpliceerd door de voorkeur van zijn vrouw - kiest: zien. Dit type voorbeelden is niet uitzonderlijk. Lees de volgende tekst: Piet is toch naar het voetballen gegaan. Hij heeft zijn vriend Jan meegenomen. De wedstrijd begint wat te laat. Jeugdige supporters vallen het publiek lastig en richten vernielingen aan. Piet zegt tegen Jan: ‘Het wordt tijd dat het begint, want ze breken de boel hier af’. Maar daar komen de spelers. Eindelijk begint de wêdstrijd.
De context sluit in een geschreven tekst wel sommige accentuaties uit, maar niet altijd alle behalve één. Ondanks de steun van de context blijft de schriftelijke weergave van taal defectief ten opzichte van de primaire taalvorm. In gesproken taal heb je de context niet nodig om te weten waar accenten bedoeld zijn: je hoort ze. En pas als de spreker een bepaalde accentuatie heeft geproduceerd kun je, terugredenerend, zeggen welke vraag / context daarbij hoort. In de laatste regel van het voorbeeld: Wat gebeurde er toen? Of: Hoe stond het toen met de wedstrijd? Accentuatie is niet overbodig omdat accentuatie niet automatisch uit de context volgt, omdat er tussen context en accentuatie een denkende spreker staat. Hij is geen machine die reageert op gegeven coherentie, hij creëert een bepaalde coherentie. | ||||||||||||||
3De constatering dat bij één context meerdere accentuaties kunnen passen leidt (ook bij onderzoekers met een niet-linguïstische doelstelling - zie het artikel genoemd in noot 3) tot het opstellen van een hypothese over de betekenis van accentuatie waarin de spreker wordt genoemd als degene die bepaalt wat nieuwe en wat oude informatie is in een gegeven contextGa naar voetnoot5. Bijvoorbeeld: | ||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||
Door een accent te plaatsen signaleert de spreker dat de betreffende constituent (of datgene waarnaar die verwijst, of de gedachte aan datgene waarnaar die verwijst, enz.) naar zijn oordeel nieuw is in de gegeven context, d.w.z. nog niet behoort tot het kennisgeheel dat hij deelt met de hoorder, of al behoort maar toch de meest relevante informatie is; door geen accent te plaatsen signaleert de spreker dat de betreffende constituent naar zijn oordeel oude informatie bevat in de gegeven context, d.w.z. al behoort tot het gemeenschappelijke kennisgeheel of als zodanig gepresenteerd kan worden. Een dergelijke hypothese, die accentuatie definiëert als de uitdrukking van de nieuwswaarde die zinselementen volgens de spreker hebben in de gegeven context, noem ik pragmatisch. Het essentiële punt in een pragmatische hypothese is dat zo'n hypothese geen verband legt tussen de werkelijke nieuwswaarde van zinselementen en accentuatie. Een pragmatische hypothese plaatst een stap tussen context en accentuatie: het oordeel van de spreker over welke nieuwswaarde de elementen van zijn zin hebben. Dat oordeel komt tot uitdrukking in accentuatie (of: onder andere in accentuatie). Maar om een verband te leggen tussen context en accentuatie moet ook nog de relatie tussen context en oordeel van de spreker worden gespecificeerd: context ...?... oordeel van de spreker → accentuatie. Het ontbreken van de eerste schakel heeft tot gevolg dat een pragmatische hypothese voorbijgaat aan de rol die accentuatie speelt bij het verlenen van coherentie aan een tekst. Iedere vóórkomende accentuatie kan nu beschreven worden, maar niet verklaard kan worden dat niet iedere accentuatie past bij iedere context. Neem het voorbeeld van de voetbalwedstrijd. Ik wil die wêdstrijd zien: met deze accentuatie signaleert de spreker dat de wedstrijd - hoewel al genoemd in de context - naar zijn mening de meest relevante informatie is in die context. Ik wil die wedstrijd zîen: met deze accentuatie signaleert de spreker dat het zien van de al genoemde wedstrijd naar zijn mening de meest relevante informatie is in de gegeven context. Deze beschrijving lijkt op het eerste gezicht adequaat. Maar vergelijk: Waar is Marietje? Marîetje loopt op straat. Deze tekst kan op dezelfde manier beschreven worden: met deze accentuatie deelt de spreker mee dat Marietje - hoewel al genoemd - naar zijn mening de meest relevante informatie is in de gegeven context, en dat hij het feit dat zij op straat loopt wenst te presenteren als reeds bekend. Deze uitspraken kunnen best waar zijn, maar omdat ze niet duidelijk maken waarom in het wedstrijdvoorbeeld beide accentuaties coherent zijn terwijl het andere voorbeeld incoherent is delen ze alleen op een ingewikkelde manier mee waar de accenten staan. Een mechanistische hypothese heeft een verklaring voor de incoherentie van het laatste voorbeeld: de spreker presenteert Marietje als nieuw terwijl dat element niet nieuw ís, en de spreker presenteert loopt op straat als bekend terwijl het niet bekend ís. Een pragmatische hypothese maakt deze | ||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||
verklaring onbruikbaar, want zo'n hypothese staat de spreker toe om bekende informatie te presenteren als nieuwe, en nieuwe als bekende: alleen de subjectieve nieuwswaarde is van belang.
De oorzaak van het feit dat een pragmatische hypothese het accentuatieprobleem niet oplost is m.i. de verkeerde interpretatie die zo'n hypothese geeft aan de geconstateerde onvoorspelbaarheid van accentuatie, en de oorzaak daarvan is weer de betekenisopvatting waarop een pragmatische hypothese berust. In een context waarin meer dan één accentuatie past gaat een mechanistische hypothese niet op. Dat komt doordat zo'n hypothese ervan uitgaat dat zinselementen óf nieuw óf bekend zijn in een gegeven context: bij iedere context past dan maar één accentuatie. In het wedstrijdvoordeel zijn twee accentuaties coherent doordat de wedstrijd op twee manieren in de context ‘zit’: zowel als nieuwe alsook als bekende informatie. Een pragmatische hypothese ontkent dit feit eigenlijk: zij handhaaft de stelling dat zinselementen óf nieuw óf bekend zijn, maar dan in de voorstelling die de spreker van de context heeft. Óf de spreker meent dat de wedstrijd nieuw is, en dan geeft hij het woord een accent, óf hij meent dat de wedstrijd bekend is, en dan geeft hij het woord geen accent. Accentuatie is dan weliswaar niet voorspelbaar, maar alleen omdat je niet kunt weten hoe de spreker de context beoordeelt: gegeven een voorstelling van de context in het hoofd van de spreker volgt accentuatie weer automatisch - bij iedere voorstelling hoort één accentuatie. Het probleem wordt daarmee verschoven naar de vraag hoe de spreker aan zijn voorstelling van de context komt. De stap naar een subjectief beeld van de context is alleen nodig als men de mechanistische stelling wil handhaven dat een verschil in accentuatie correleert met een verschil in context. En een pragmatische hypothese moet deze stelling handhaven als gevolg van de opvatting over betekenis waarop zo'n hypothese berust. Die betekenisopvatting kan besproken worden aan de hand van de eerder gebruikte vergelijking. Een mechanistische benadering doet alsof ... in Jan heeft bij de makelaar een .... met een tuin gekocht de vorm huis aanneemt, en in Jan heeft bij de bakker een ... met maanzaad gekocht de vorm brood, als gevolg van het verschil in de omringende context. Zolang het om een conputerprogramma gaat kan men hier vrede mee hebben. Maar over een menselijke spreker kan niet beweerd worden dat hij in beide gevallen de gedachte ... in zijn hoofd heeft, waarbij hij in de context makelaar / tuin die gedachte vormgeeft d.m.v. huis, en in de context bakker / maanzaad d.m v. brood. Huis en brood zijn immers geen alternatieve vormen om één gedachte uit te drukken in verschillende contexten, de woorden geven verschillende gedachtes weer, hetgeen blijkt uit het feit dat zowel Jan heeft een huis gekocht als Jan heeft een brood gekocht mogelijk is zonder dat deze vormen synoniem zijn. Een pragmatische benadering van accentuatie gaat ervan uit dat de spreker een gedachte aan b.v. Marietje die op straat loopt de vorm Marîetje loopt op straat meegeeft in een context A, en de vorm Marietje loopt op strâat in | ||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||
een context B, dat dus verschillende accentuaties alternatieve vormen zijn om één gedachte uit te drukken, dat er dus een gedachte bestaat die abstraheert van de betekenis van accentuatie. Deze aanname vindt men duidelijk verwoord bij b.v. Chafe, die spreekt van ‘the message itself’ en ‘how the message is sent’, ‘the packaging’ (1976: 28). Als accentuatie behoort tot de ‘verpakking’ van een boodschap moet een verschil in accentuatie noodzakelijkerwijs gecorreleerd zijn aan iets anders dan aan een verschil in boodschap, want die blijft dezelfde bij verschillende accentuaties. Dan blijft over: een verschil in accentuatie correleert met een verschil in de omgeving van de boodschap. En als dan de feiten zijn dat in één omgeving meerdere accentuaties voorkomen moet er binnen deze visie toe worden overgegaan om te zeggen dat dan toch die omgeving verschilt, n.l. in het hoofd van de spreker. Op het formele vlak vindt men de pragmatische visie terug in formuleringen als deze:Ga naar voetnoot6 ‘(17) To whom did John give the book? Impliceert deze formulering dat (18) in andere contexten een andere Topic/Focus-verdeling kan hebben, b.v. John als Focus en de rest van de zin als Topic? Is de resulterende vorm JOHN gave the book to Bill dan ook zin (18)? Het gaat hier niet om de terminologische kwestie of men een geschreven ‘zin’ een zin mag noemen, het gaat om de vraag of twee zinnen die alleen verschillen m.b.t. accentuatie afgeleid kunnen worden van één onderliggende structuurGa naar voetnoot7, of de twee zinnen verschillende manieren zijn om één boodschap over te dragen. Doordat een pragmatische benadering van accentuatie een positief antwoord geeft op deze vraag bevat een pragmatische hypothese twee componenten die met elkaar in tegenspraak zijn. Enerzijds een verwijzing naar de spreker, wat een erkenning inhoudt van het feit dat in één context meerdere accentuaties kunnen passen, maar anderzijds de mechanistische opvatting dat een verschil in accentuatie correleert met een verschil in context. Deze tegenstrijdige componenten kunnen niet worden verzoend door het verschil in context in het hoofd van de spreker te plaatsen. Uit het feit dat in één context meerdere accentuaties kunnen passen volgt dat een verschil in accentuatie correleert met iets anders dan met een verschil in context: met een verschil in ‘the message itself’. Ongeaccentueerde ‘zinnen’ bestaan niet, op geen enkel niveau van de beschrijving. | ||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||
4Het is wellicht verhelderend om de mening die spreekt uit de laatste regels van paragraaf 3 en die ten grondslag ligt aan de nog te behandelen semantische benadering van accentuatie wat nader te motiveren, want op het eerste gezicht heeft de pragmatische opvatting dat verschillende accentuaties vormen van één eenheid zijn de schijn mee. Die schijn ontstaat door zowel vorm als betekenis van accentuatie. Accentuatie behoort tot de prosodische vormmiddelen van taal, middelen die misschien minder fundamenteel lijken te zijn dan morfologische middelen. Dat deze oppervlakkige indruk geen gevolgen mag hebben voor een linguïstische analyse kan geïllustreerd worden aan de hand van een toontaal. Twee woorden in zo'n taal die alleen verschillen m.b.t. toon zijn twee verschillende woorden, niet twee verschijningsvormen van één woord. Tenzij natuurlijk de twee vormen óf contextuele varianten zijn, d.w.z. als er een l-l-relatie bestaat tussen context en vorm, óf vrije varianten, d.w.z. verwisselbaar in iedere context. Het feit dat toon een prosodisch middel is speelt bij deze analyse geen rol. Hetzelfde geldt voor de accentuatie van zinnen. Het feit dat in één context meerdere accentuaties van één reeks woorden kunnen voorkomen sluit uit dat de vormen contextuele varianten zijn. En het feit dat verschillende accentuaties van één reeks woorden niet verwisselbaar zijn in iedere context sluit uit dat het vrije varianten zijn. Dus zijn het twee onafhankelijke eenheden, met een verschillende vorm en een verschillende betekenis. De schijn van het tegendeel op het inhoudelijke vlak is het gevolg van het feit dat twee zinnen die alleen verschillen m.b.t. accentuatie meestal de gedachte oproepen aan hetzelfde stukje werkelijkheid. Dit feit is in de logische semantiek reden om een eenheid ‘propositie’ te onderscheiden die verwijst naar het betreffende stukje werkelijkheid, in abstractie van de wijze waarop. Maar logische semantiek hoeft zich niets aan te trekken van taalfeiten. Zij legt grenzen in de werkelijkheid die niet noodzakelijk overeenkomen met de grenzen die een taal legt. Linguïstische semantiek houdt zich bezig niet met de werkelijkheid, maar met de reflectie van de werkelijkheid bij een taalgebruiker. Zij heeft zich te houden aan de onderscheidingen in de onderzochte taal, zoals aangegeven door de vormen van die taal, anders houdt zij op linguïstiek te zijn. De onderscheidingen in de onderzochte taal hoeven niet overeen te komen met onderscheidingen in de werkelijkheid, twee verschillende reflecties van één werkelijkheid zijn ook verschillende betekenissen, mits in de vormen van de betreffende taal het verschil gemaakt wordt. Een ander criterium is er niet. Het feit bijvoorbeeld dat de betekenissen van huis en brood minder subtiel verschillen dan de betekenissen van Marîetje loopt op straat en Marietje loopt op strâat omdat de betekenissen van de twee zinnen bestanddelen gemeen hebben is irrelevant. Zodra men het criterium van de vorm loslaat, bijvoorbeeld door als uitgangspunt een bepaalde inhoud te nemen en dan te kijken door middel van welke taalvormen die inhoud wordt uitgedrukt, is er geen grens meer aan het aantal inhouden | ||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||
dat men kan onderscheiden, want de werkelijkheid (of de gedachtenwereld als onderdeel daarvan) is op oneindig veel manieren indeelbaar. Linguïstiek dient zich m.i. bezig te houden met die ene indeling die iedere afzonderlijke taal maakt. Dat sluit geenszins uit dat verschillende talen vergeleken kunnen worden.
Deze bekende argumenten liggen ten grondslag aan de opvatting dat de beschrijving van het inhoudelijk correlaat van accentuatie thuishoort in de semantiek. | ||||||||||||||
5Een semantische benadering van accentuatie kiest geaccentueerde zinnen als basiseenheden. De richting van redeneren is als in het volgende voorbeeld: Jan hoort een sirene en zegt: ‘Er is zeker ergens brand’. Zijn woorden zijn de uitdrukking van een gedachte. De sirene is de oorzaak van die gedachte. Semantiek beschrijft de gedachte, niet de oorzaak, want het is de gedachte en niet de oorzaak die in de woorden tot uitdrukking komt. Als de betekenis van de zin eenmaal beschreven is moet op grond van die betekenis, eventueel aangevuld met ‘kennis van de wereld’, verklaard kunnen worden dat de zin een passende reactie is op het horen van een sirene. Alleen als de gedachte zelf gewijd is aan een sirene bevat de betekenisbeschrijving een verwijzing naar een sirene. Evenzo: Jan vraagt: ‘Waar is Marietje?’, Piet antwoordt: Marietje loopt op strâat. Piet's antwoord is de uitdrukking van een gedachte, de voorafgaande vraag is de oorzaak van die gedachte. Semantiek beschrijft de gedachte in abstractie van de oorzaak, en verklaart achteraf (als dat niet kan is de beschrijving fout) dat de betreffende zin een passende reactie is op de gestelde vraag. Het verschil met een pragmatische benadering zal duidelijk zijn: in een pragmatische benadering kan Marietje loopt op strâat niet beschreven worden in abstractie van de context, want zonder context is die zin er niet; de gedachte van Piet wordt geacht te bestaan alleen uit het correlaat van Marietje loopt op straat, accentuatie signaleert de aanwezigheid van een bepaald type context voor die gedachte. Een onafhankelijk van de context bestaande betekenis kan de aanwezigheid van een context wel impliceren: zonder context is de betekenis dan niet interpreteerbaar. Een voorbeeld is de betekenis van hij: deze betekenis is alleen interpreteerbaar als er zich in het gemeenschappelijk kennisgeheel een mannelijke referent met bepaalde eigenschappen bevindt. Een spreker gebruikt hij niet om mee te delen dat er zo'n referent is, maar om mee te delen dat hij aan zo'n referent denkt op het spreekmoment. Deze gedachte kan beschreven worden onafhankelijk van de vraag of er inderdaad zo'n referent is (of de betreffende gedachte gepast is in een gegeven context). Analoog is het heel goed mogelijk dat een bepaalde accentuatie alleen interpreteerbaar is als een bepaald soort context aanwezig is. Dat wil niet zeggen dat de spreker die accentuatie gebruikt om mee te delen dat de betreffende context aanwezig is.
Binnen een semantische benadering van accentuatie zijn meerdere hypothe- | ||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||
sen mogelijk. Ik bespreek nu het basisidee van één van die hypothesen. Een volledige formulering zou op enkele punten afwijken van deze bespreking omdat fijnere onderscheidingen nodig zijn voor gevallen buiten het kader van dit artikel. Het basisidee vindt men b.v. in het volgende citaat (de Groot 1957: 310): ‘In Columbus discovered Amêrica he (the speaker) expresses (....) his interest in a set of relations, namely those between Columbus's discovery or discoveries on the one hand, and different countries (....) on the other.’ Het gaat om het noemen van verschillende landen waaraan de spreker denkt. Contextonderzoek wijst uit dat de betekenis van Columbus heeft Amêrika ontdekt past in een context: Wat heeft Columbus ontdekt? Men stelt gewoonlijk een vraag als men het antwoord niet weet, d.w.z. als er meerdere antwoorden mogelijk zijn. Wat men vraagt is eigenlijk om een van de mogelijke antwoorden als het juiste te kiezen. De Groot zegt dat de accentuatie van het antwoord gerelateerd moet worden niet aan de vraag, of aan iets anders wat voorafgaat aan het antwoord, maar aan de andere mogelijke antwoorden. Dus niet een gedachte gerelateerd aan voorafgaande gedachtes (syntagmatisch), maar een gedachte gerelateerd aan gelijktijdige andere gedachtes (paradigmatisch). Door het invoeren van zo'n paradigmatische relatie kan de betekenis van accentuatie worden losgekoppeld van de context: accentuatie signaleert dan niet wat er al dan niet aanwezig is in het voorafgaande - dat weten alle gespreksdeelnemers al -, maar wat er al dan niet aanwezig is in de gedachtes die met de uitgesproken gedachte geassocieerd zijn. Zo deelt b.v. de spreker van Columbus heeft Amêrika ontdekt d.m.v. accentuatie mee (o.a.) dat hij denkt aan Columbus als ontdekker van Amerika en ook aan Columbus als ontdekker van iets anders dan Amerika. D.m.v. een assertieve intonatie deelt hij bovendien mee dat van deze gedachtes de gedachte aan Columbus als ontdekker van Amerika een juiste is (d.i. een gedachte is aan een in de werkelijkheid aanwezige referent). De zin is een passend antwoord op de vraag wat Columbus heeft ontdekt doordat de spreker, blijkens zijn accentuatie, denkt precies aan die alternatieven waaraan hem verzocht werd te denken. Op deze manier wordt het feit dat de zin past bij de vraag beschreven als het gevolg van de betekenis van de zin. In deze beschrijving kan een ongeaccentueerde constituentGa naar voetnoot8 desnoods | ||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||
weer ‘oud’ of ‘bekend’ worden genoemd, maar die term is dan niet gedefinieerd op de context; de term houdt dan in dat het betreffende element (de betreffende elementen) aanwezig is (zijn) in alle met de zin geassocieerde gedachtes. Een geaccentueerde constituent kan weer ‘nieuw’ worden genoemd, maar die term betekent dan: ‘afwezig in geassocieerde gedachtes’Ga naar voetnoot9.
Het wedstrijdvoorbeeld - zie 2 - gaat nu als volgt. Ik wil die wêdstrijd zien. De spreker deelt mee: 1. dat hij de wedstrijd wil zien; 2. dat hij ook iets anders in gedachte heeft dan het zien van de wedstrijd (plaats van het accent); 3. dat het andere niet is wat hij wil (de interpretatie in de gegeven context van de betekenis van een assertieve intonatie). De spreker deelt niet mee wat het andere is waaraan hij denkt, maar alleen dat je om dat andere te krijgen in ieder geval het element ‘wedstrijd’ moet vervangen. In de gegeven context denkt de hoorder dan aan: ‘naar het strand gaan’. Ik wil die wedstrijd zîen. De spreker deelt mee: 1. dat hij de wedstrijd wil zien; 2. dat hij niet denkt aan iets anders dan de wedstrijd, maar wel aan iets anders dan zien m.b.t. de wedstrijd; 3. dat hij die andere mogelijkheid uitsluit (interpretatie van intonatie). In de gegeven context is het andere: niet zien. De context (of andere kennis) wordt in deze beschrijving gebruikt om een concrete invulling te geven van het alternatief waarvan de spreker meedeelt dat hij er aan denkt. Als die context of andere kennis er niet is blijft de betekenis dezelfde, maar die betekenis is dan niet interpreteerbaar. Een hoorder is overigens zeer flexibel in het ad hoc creëren van een ontbrekende context, zodat echt onbegrip zelden voorkomt. Ook bij zo'n semantische benadering van accentuatie dient men steeds te beseffen dat accentuatie niet redundant is. In het voorbeeld: de spreker zegt ik wil die wêdstrijd zien niet omdat er een alternatief ‘naar het strand gaan’ is, maar omdat hij aan dat alternatief denkt en die gedachte wil overdragen. De context dwingt hem niet aan dat alternatief te denken, hij kan immers ook zeggen ik wil die wedstrijd zien, waarmee hij voorbijgaat aan de mogelijkheid van strandbezoek. Niet alleen de context schrijft geen accentuatie voor, ook de realiteit doet dat niet. De zin Marietje loopt op strâat kan b.v. heel goed gebruikt worden als er behalve Marietje nog andere mensen op straat lopen. Over die mensen heeft de spreker het simpelweg niet (zonder tweede accent op Marietje!). | ||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||
Ook op grond van in de realiteit aanwezige alternatieven kan accentuatie dus niet voorspeld worden. Een duidelijk voorbeeld hiervan werd gegeven door W. Deutsch op een onlangs gehouden themadagGa naar voetnoot10. Hij beschreef de volgende proef. Op een tafel liggen verschillende voorwerpen, b.v. twee verschillend gekleurde ballen, kubussen, driehoeken. Een spreker gaat nu voorwerpen kiezen. Hij zegt: de rôde bâl. De rode bal wordt weggehaald. Er ligt nu nog één bal op tafel, b.v. een blauwe, temidden van andere woorwerpen. De spreker kiest weer. Hij zegt: de blâuwe bal. Als accentuatie zou moeten aangeven welke alternatieven er in de realiteit zijn had de spreker moeten zeggen: de blâuwe bâl, daarmee aangevend - redundant - dat er naast een bal nog andere dingen op tafel liggen. Het feit dat de spreker zegt de blâuwe bal, en dat de betreffende gedachte kennelijk veroorzaakt is door de voorafgaande context, houdt geenszins in dat een hypothese over accentuatie die het begrip ‘paradigmatische relatie’ bevat nu verworpen moet worden. Zo'n hypothese zegt namelijk alleen: de spreker van de blâuwe bal deelt mee dat hij naast de gedachte aan een blauwe bal de gedachte aan een andersgekleurde bal heeft. Dat hij de gedachte aan een andersgekleurde bal heeft door de context is voor de betekenisbeschrijving irrelevant: de spreker deelt alleen mee welke gedachte hij heeft, niet hoe hij daaraan komt. Als uit proeven blijkt dat de gedachtenstroom van een spreker meer gestuurd wordt door zijn eigen voorafgaande gedachtes dan door de realiteit, dan is dat in psychologisch opzicht wel interessant, maar niet in semantisch opzicht. Semantiek houdt zich met dit verschijnsel niet bezig, want het is geen taalverschijnsel. Alleen de gevolgen ervan - de concrete gedachtes - hebben iets met taal te maken.
Tenslotte bespreek ik enkele voorbeelden waarbij ‘kennis van de wereld’ nodig is.
Door geen accent te plaatsen op het object deelt de spreker mee dat er niets anders dan een hoofdstuk in aanmerking komt het geschrevene te zijn. In de context van de vraag is de meest voor de hand liggende interpretatie van deze mededeling dat het proefschrift gezien moet worden als een ding dat bestaat uit hoofdstukken (identieke deelverzamelingen). Dezelfde accentuatie is met een ander object vreemder:
De interpretatie die bij A direct voor de hand ligt verstoort bij B het gebruikelijke beeld van een proefschrift, want een proefschrift is gewoonlijk niet opgebouwd uit inleidingen (wel kan men denken aan de mogelijkheid dat het proefschrift handelt over inleidingen). In de gegeven context zou men dan ook eerder verwachten:
| ||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||
D.m.v. het accent op het object deelt de spreker (o.a.) mee dat hij ook denkt aan iets anders dan aan een inleiding als geschreven ding.Ga naar voetnoot11 Deze mededeling sluit aan bij de gebruikelijke voorstelling van een proefschrift als een ding bestaande uit een inleiding plus andere (niet-identieke) delen. De accentuatie van C is dezelfde als van D:
Het alternatief voor ‘artikel’ waaraan de spreker zegt te denken is in dit geval waarschijnlijk het proefschrift: ‘ik heb niet aan mijn proefschrift kunnen werken want ik heb een artikel geschreven’. Kennis van proefschriften maakt dat men het object in C vermoedelijk interpreteert als een deel van het proefschrift, en in D juist als iets wat gecontrasteerd wordt aan het proefschrift. De betekenis van de accentuatie is in beide gevallen dezelfde. Die betekenis sluit niet uit van C de lezing: ‘ik heb niet aan mijn proefschrift kunnen werken want ik heb een inleiding geschreven’, en van D niet de lezing: ‘ik heb een artikel geschreven als deel van mijn proefschrift dat verder ook b.v. tabellen bevat’. De betekenisbeschrijving specificeert niet welke interpretatie van een gegeven accentuatie het meest voor de hand ligt, want dat is afhankelijk van andere factoren dan de betekenis zelf. Evenmin specificeert de beschrijving van de betekenissen van b.v. B en C dat antwoord C in de context van de gegeven vraag normaler is dan B, want het kan niet tot de taak van de semantiek worden gerekend om gedachtes te beoordelen op hun normaliteit. Wel kan met behulp van de beschrijving en ‘kennis van de wereld’ worden verklaard dat de gedachte uitgedrukt door C in de gegeven context vaker voor zal komen dan die uitgedrukt door B. Ook in de volgende dialoog worden alle antwoorden op dezelfde manier beschreven:
Het eerste antwoord: kijken op de tv geopponeerd aan kijken elders (hier: in het stadion). Het tweede antwoord bovendien: kijken geopponeerd aan iets anders (hier: toegaan naar). | ||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||
Het derde antwoord (o.a.): een wedstrijd geopponeerd aan iets anders. Met behulp van de betekenis en ‘kennis van de (voetbal)wereld’ kan wel verklaard worden dat het laatste antwoord enige flexibiliteit van de vraagsteller vereist. Een mogelijke interpretatie is: ‘de spreker vindt Ajax zo slecht dat hij wedstrijden van die club geen wedstrijden meer wenst te noemen’. De vraagsteller wordt ad hoc gedwongen tot een dergelijke gedachtensprong door de betekenis van accentuatie, in combinatie met zijn aanname dat de spreker coherent antwoord geeft op de gestelde vraag. | ||||||||||||||
Referenties
|
|