Woord vooraf
Enige tijd terug, om precies te zijn op 1 september 1979, legde E.M. Uhlenbeck zijn functie van hoogleraar in de algemene taalwetenschap aan de Rijksuniversiteit te Leiden neer. De redactie van Forum der Letteren, hierdoor enigszins verrast, heeft in deze gebeurtenis aanleiding gevonden om door middel van een speciaal nummer - stellig ten overvloede - de aandacht te vestigen op de grote rol die Uhlenbeck heeft gespeeld in de ontwikkeling van de taalkunde in Nederland gedurende de afgelopen decennia. H. Schultink, de eerste promovendus van Uhlenbeck en tevens de eerste redactiesecretaris van Forum der Letteren, werd voor deze gelegenheid graag bereid gevonden om samen met de twee taalkundig georiënteerde leden van de redactie een bundel artikelen samen te stellen rond het begrip produktiviteit in de morfologie, één van de onderwerpen die Uhlenbeck steeds geboeid hebben, zoals o.a. moge blijken uit het openingsartikel, dat tot titel draagt: ‘Produktiviteit als morfologisch begrip in het werk van E.M. Uhlenbeck’. Dat Uhlenbeck in deze belangstelling niet alleen staat, wordt duidelijk uit de stukken van de overige contribuanten. Voor hen allen geldt bovendien dat zij in hun werk direct of indirect onder invloed hebben gestaan van Uhlenbeck's opvattingen hieromtrent. De schrijvers hopen dan ook dat hij deze bundel als een blijk van hulde zal willen aanvaarden.
Aan de volgorde van de verschillende artikelen liggen de volgende overwegingen ten grondslag. Na Schultink's bijdrage aan de contemporaine geschiedenis van de taalwetenschap komen - alfabetisch gerangschikt volgens de namen van de auteurs - eerst die stukken waarin algemene problemen van produktiviteit het uitgangspunt van het betoog vormen. Zo laten Al en Booij aan de hand van Nederlandse en Franse nomina actionis zien wat de mogelijkheden zijn van een kwantitatieve benadering van het verschijnsel produktiviteit. Dik evalueert twee mogelijke beschrijvingen van niet-produktieve regelmatigheden in het kader van zijn functionele grammatica. Van Marle maakt d.m.v. een analyse van Nederlandse de-adjectivische diminutieven aannemelijk dat niet alle produktieve categorieën dezelfde mate van dynamiek vertonen. Stutterheim laat vooral zien hoe produktiviteit binnen en buiten de morfologie dienstbaar gemaakt kan worden aan literaire doeleinden. Uhlenbeck-Winkel bespreekt de gevolgen van de fundamentele asymmetrie tussen het fonische en het semantische taalaspect voor de beschrijving van een morfologisch produktief procédé als de vorming van Nederlandse diminutieven op basis van zelfstandige naamwoorden. Dat woordontlening en woordvorming in principe weliswaar duidelijk te onderscheiden zijn, maar dat dit onderscheid in de praktijk lang niet altijd gemakkelijk gehanteerd kan worden, wordt door Zwanenburg op grond van Franse geleerde nominalisaties duidelijk gemaakt. De bijdragen van Kooij en van Mok gaan over de relatie tussen analogie en produktiviteit en zijn om die reden bij elkaar gezet. Mok baseert zijn betoog op diachrone Franse feiten, Kooij daarentegen op synchroon Nederlands materiaal.
Deze beide artikelen vormen de overgang naar vijf andere stukken waarvoor geldt