Woord vooraf
Het is nog maar de vraag of degene voor wie deze bundel opstellen bestemd is, bijzonder ingenomen zal zijn met zo'n openbaar huldebetoon. Dresden staat er immers om bekend dat hij de bijzonderheden van zijn persoonlijk leven liever niet aan de grote klok hangt - het heeft mij bijv. jaren gekost er achter te komen wanneer hij nu precies jarig is. Zelfs verdenk ik hem er van dat hij, in 1914, met opzet tijdens de academische vacantie ter wereld is gekomen, om tenminste vanaf 1947 zijn verjaardag in stilte te kunnen vieren. Aan deze toestand van betrekkelijke rust maakt de verschijning van deze bundel op wrede wijze een einde: zij geeft immers op landelijke schaal bekendheid aan het feit dat Dresden deze zomer 65 jaar is geworden...
Of hij dat nu helemaal leuk vindt of niet, de redactie van Forum der Letteren heeft in ieder geval gemeend dat Dresden niet mocht worden toegestaan deze mijlpaal in het geheim te passeren. Daarvoor zijn verschillende redenen te noemen. Om te beginnen natuurlijk het feit dat hij jarenlang deel heeft uitgemaakt van de redactie van Forum der Letteren, en het ook nu nog, zij het wat meer op een afstand, begeleidt als lid van de redactieraad.
Maar er zijn ook redenen van wat algemener aard om Dresden, nu hij zo'n mooie leeftijd heeft bereikt, eens flink in het zonnetje te zetten. Daarbij denk ik natuurlijk allereerst aan de rol die hij aan de Leidse Universiteit heeft gespeeld. Hij is daar nu meer dan dertig jaar hoogleraar, langer dan hij zelf bij zijn benoeming in 1947 heeft voorspeld. Het terrein waarop hij werkzaam was, heeft zich in de loop der jaren gestadig uitgebreid: eerst was het de moderne Franse letterkunde, later de Franse letterkunde, nu de Algemene Literatuurwetenschap. Op bestuurlijk gebied heeft hij zich o.a. verdienstelijk gemaakt als decaan van de literaire Faculteit en daarna als rector magnificus. Het aantal leerlingen dat hij heeft opgeleid is aanzienlijk; de gastredactie van dit speciaalnummer is daarvan slechts een flauwe afspiegeling. Toen onlangs, in een geheel ander verband, een telling werd uitgevoerd van het aantal promoties per kroondocent, bleek hij met gemak kampioen van de Faculteit der Letteren te zijn.
Dit alles is natuurlijk maar een greep uit een groot aantal activiteiten, die eigenlijk stuk voor stuk vermelding zouden verdienen. Bezien we de zaak nu op landelijk niveau, dan wordt het panorama nog indrukwekkender. Om me enigszins te beperken, noem ik slechts Dresden's rol in de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, de Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek en het Prins Bernhard Fonds. Een voorzichtige conclusie uit dit alles zou kunnen zijn, dat Dresden een zeer belangrijke rol heeft gespeeld en, naar men hopen mag, zal blijven spelen op verscheidene wetenschapsgebieden en in de organisatie van de wetenschapsbeoefening in Nederland. Mag aan iemand met zo grote verdiensten nu misschien een kleine hommage worden gebracht?
De bundel opstellen waarin het zojuist gerechtvaardigde huldebetoon vorm heeft gekregen bestaat uit drie afdelingen. In de eerste vindt men algemene beschouwingen over de