Forum der Letteren. Jaargang 1974
(1974)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De noodzaak van (kon-)tekst-grammatika's
|
a) | de methodologische kritiek, voor zover geldig, betreft alle bestaande grammatika-typen of ontwerpen voor grammatika's; |
b) | de linguïstische kritiek is uiterst summier en weerlegt geen van de bestaande argumenten en voorstellen die in het tekst-grammatisch onderzoek naar voren zijn gebracht; |
c) | het gebrek aan formalisering en algorithmisering geldt vooral de relaties tussen syntaxis en semantiek in het algemeen, voor alle semantisch gebaseerde grammatika's, en niet specifiek voor tekstgrammatika's; |
d) | de kritiek berust vooral op de klassieke TG-grammatika, i.c. Chomsky's Extended Standard Theory, en miskent al het onderzoek van de laatste vijf jaar, met name op het gebied van semantische en logische grammatika's, waarin herhaaldelijk de inadequaatheid van de standaardtheorie is aangetoond vooral wat betreft de semantiek; |
e) | de kritiek gaat uit van een verouderd, ‘absoluut’ grammatikaliteitsbegrip (van zinnen), en onderkent niet het o.a. in de tekstgrammatika centraal gestelde begrip der ‘relatieve’ grammatikaliteit, d.w.z. de grammatikaliteit t.o.v. tekst- en kontekststruktuur; |
f) | ten onrechte wordt aangenomen dat (tekst-)koherentie, gebaseerd op deze relatieve grammatikaliteit, niet empirisch toetsbaar is; |
g) | de argumenten m.b.t. wat tot de competence en zijn theorie (de grammatika) behoort en wat performance (-theorie) is zijn aprioristisch en worden weerlegd door taalfeiten en belangrijke grammatische generaliseringen; |
h) | aangezien de gegeven argumenten niet geldig zijn en de daarop berustende kritiek prematuur is, vervallen ook de argumenten tegen toepasbaarheid van tekstgrammatika's in de literatuurwetenschap. |
1.2. Naast deze globale samenvatting van mijn weerlegging van Brinkman's kritiek, zijn nog een aantal andere voorafgaande opmerkingen noodzakelijk.
Ten onrechte generaliseert Brinkman zijn kritiek op mijn boek tot tot tekstgrammatisch onderzoek in het algemeen. Hoewel hij enkele andere tekstgrammatische artikelen citeert, gaat hij ook dan niet in op de konkrete voorstellen, argumenten en observaties. Bovendien miskent hij veel recent werk op het gebied van de tekstgrammatika dat zijn argumenten iedere kracht ontneemt.
Wat betreft de methodologische grondslagen van de tekstgrammatika kan gerust worden gezegd, dat geen enkel voorstel voor een nieuw type grammatika zo intensief methodologisch is ‘begeleid’ in de huidige linguïstiek als juist dat voor tekstgrammatika's.
Wat betreft de algorithmisering zijn er ook voorstellen gedaan die in veel opzichten vollediger zijn dan die in bestaande zins-grammatika's: Rieser's PSG-tekstgrammatika, Petöfi's semantisch gebaseerde tekstgrammatika, Kummer's logische tekstgrammatika, en Ballmer's modeltheoretische behandeling van tekststrukturen. Dit wil niet zeggen dat ik van mening ben dat deze formalisering en/of algorithmisering in alle gevallen adekwaat grammatische feiten verantwoordt, maar het argument dat tekstgrammatika's minder expliciet zijn dan andere grammatika's verraadt gebrek aan kennis van wat in het kader van tekstgrammatisch onderzoek is verricht. Niettemin ben ik van mening dat in het huidige stadium van onderzoek met name meer aandacht aan systematische observatie moet worden besteed, hetgeen in veel tekstlinguistisch onderzoek in Duitsland niet voldoende het geval is.
Omgekeerd is het bevreemdend dat veel van Brinkman's argumenten schijnen uit te gaan van de veronderstelling dat de klassieke TG-grammatika methodologisch en formeel voorbeeldig is. Van enigszins volledige
derivaties is nog geen sprake: er is geen lexicon, bijna alle door Chomsky voorgestelde PSG-regels blijken te eenvoudig te zijn, de tranformaties - de essentiële vernieuwing in de TG-grammatika - zijn mathematisch onvoldoende gedefiniëerd, de syntaktische dieptestruktuur-hypothese is zo vaak aangevochten en afgezwakt dat zij nauwelijks nog inhoud heeft, en de semantische komponent in de standaard-theorie is allerminst expliciet, voor zover deze al überhaupt iets met adekwate semantiek te maken heeft.
Dit feit impliceert dat tekstgrammatika's beoordeeld moeten worden binnen de grenzen van wat in de linguïstiek in het algemeen mogelijk is op dit moment. Vervolgens dient ten minste rekening te worden gehouden met het feit dat tekstgrammatisch onderzoek eerst sinds enkele jaren en door slechts een handjevol linguïsten is begonnen, en dus niet kan worden verwacht dat reeds zoveel details zijn geleverd als binnen een (zins-)grammatika waaraan sinds bijna twintig jaar duizenden linguïsten hebben gewerkt. Daar komt nog bij dat de specifiek tekst-grammatische problemen uiterst gekompliceerd zijn, en in verband staan met problemen die ook binnen de standaard-theorie allerminst bevredigend zijn behandeld. De gemotiveerde veronderstelling dat deze problemen alleen systematisch en algemeen in een breder (kon-) tekstueel kader behandelbaar zijn zal in verder onderzoek waar gemaakt moeten worden en kan niet zonder meer op aprioristische gronden worden verworpen.
1.3. Inmiddels ben ik er niettemin van overtuigd dat mijn boek vele kleine en grotere feilen vertoont, en ik ben de eerste die dit zal toegeven. Op veel punten heb ik een genuanceerder kijk op de problemen gekregen en verder onderzoek door anderen en mijzelf hebben geleid tot een explicieter behandeling van tekst-grammatische problemen. Brinkman echter richt zich op de basisprincipes van de tekstgrammatika, en juist die lijken mij nog altijd geldig en juist daartegen zijn nog steeds geen steekhoudende argumenten aangevoerd.
Integendeel, als men de ontwikkeling van de huidige linguïstiek nader beziet, blijkt ook in het kader van de bestaande ‘zins-grammatika's’ dat meer en meer grammatikale kondities en constraints worden geformuleerd op basis van tekst en kontekst, zij het dat deze begrippen dan natuurlijk niet in een theorie expliciet worden gemaakt. Vervolgens moet erop gewezen worden dat op dit ogenblik de linguïsten die zich met tekstgrammatika bezig houden niet van mening zijn dat tekstgrammatika's iets ‘bijzonders’ zijn. De naam ‘tekstgrammatika’ moet eerder
worden gezien als een label, zoals ook ‘case grammar’ dat is, voor grammatisch onderzoek waarin ook andere dan zins-strukturen linguïstisch relevant worden gevonden en systematisch bestudeerd. Kortom: er bestaat alleen ‘grammatika’, maar de claim is dat een adequate grammatika zinsstrukturen kan/moet beschrijven in relatie tot de struktuur van teksten en (pragmatische) konteksten.
Nadat ik nader op de kritiek van Brinkman ben ingegaan zal ik kort deze claim trachten te adstrueren.
2. Kritiek op Brinkman's argumenten
2.1. In deze verkorte versie van mijn weerlegging van Brinkman's argumenten zal ik alleen op de linguïstische aspekten daarvan ingaan, en geen aandacht schenken aan de literatuurtheoretische implikaties. Dit zijn twee verschillende probleemgebieden die in Brinkman's kommentaar nogal door elkaar lopen. De argumentatie ten gunste van grammatika's die ook tekststrukturen karakteriseren was en is in de eerste plaats zuiver linguïstisch, en slechts dan kwamen en komen argumenten over toepasbaarheid en verklaring van verschijnselen in randdisciplines als literatuurwetenschap en psycho- en sociolinguïstiek aan de orde.
2.2. Brinkman vecht in § 2 de empirische basis aan van de notie ‘koherentie’. Ten onrechte veronderstelt hij dat dit begrip synoniem is gebruikt met de meer algemene noties ‘tekstuele grammatikaliteit’ en ‘tekstuele welgevormdheid’. Het begrip koherentie is uitsluitend gebruikt als een semantisch begrip, en wel als een semantische konditie voor de interpreteerbaarheid van teksten.
Brinkman neemt aan dat koherentie uitsluitend afhangt van taalgebruikers en konkrete kommunikatieve situaties en beweert het tegendeel van het begrip ‘grammatikaliteit’ (van zinnen). Helaas levert hij geen enkel argument voor deze veronderstelling. Het probleem is, in de eerste plaats, dat Brinkman's aanval op het begrip ‘koherentie’ als een boemerang werkt op iedere grammatika die van samengestelde zinnen en hun semantische struktuur/interpretatie rekenschap wil geven. Zonder koherentie-kondities voor samengestelde zinnen zal men niet in staat zijn zinsgrammatikaliteit empirisch te toetsen, en ik mag aannemen dat Brinkman's grammatikaliteitsbegrip zich niet tot de sytaxis beperkt. Dit leidt tot het merkwaardige feit dat oninterpreteerbare (samengestelde) zinnen wél, en oninterpreerbare teksten niet onder het (on-) grammatikaliteits-begrip vallen.
Het toetsbaarheidsargument keert zich tegen Brinkman. Op grond van zijn aanname dat een grammatika alleen (geïsoleerde) zinnen kan/moet behandelen, zal hij niet in staat zijn bv. volgende zinnen te verantwoorden en dus gedwongen zijn toevlucht moeten nemen tot performance-theoretische verklaringen voor hun akseptabiliteit:
(1) | De jongen dacht met het mes. |
(2) | Hij mij. |
(3) | Niet allemaal tegelijk. |
(4) | Vermoedelijk een hartinfarct. |
In een tekst (monoloog of dialoog) zijn dergelijke zinnen zonder meer interpreteerbaar en grammatikaal beschrijfbaar op grond van identieteitsrelaties (koherentie) met de struktuur van voorafgaande zinnen. De semantische grammatikaliteit van zinnen is dus strikt genomen alleen behoorlijk toetsbaar in tekstverband. In de formele semantiek die aan huidige tekstgrammatika's ten grondslag ligt is deze relatieve interpreteerbaarheid zeer expliciet, model-theoreitsch of algebraïsch, te verantwoorden. In de Katz-Chomsky semantiek van de standaard-theorie kunnen zulk soort semantische kondities, die zoals gezegd ook voor samengestelde zinnen gelden, absoluut niet worden gegeven, zodat het grammatikaliteits-begrip in de klassieke TG-grammatika een zeer enge en zwakke empirische basis heeft.
Als het überhaupt al mogelijk is strikt tussen competence en performance een onderscheid te maken, dan maakt Brinkman die onderscheiding wel zeer arbitrair. Volgens zijn argumenten berust de beschrijving van (5) op grammatikale regels, die van (6) op eventuele performance-faktoren:
(5) | Piet is thuisgebleven omdat hij hoofdpijn had. |
(6) | Piet had hoofdpijn. Daarom is hij thuisgebleven. |
Een dergelijke veronderstelling gaat voorbij aan het zo belangrijke methodologische kriterium van de generalisering. Van een adequate grammatika verwacht ik dat zij zowel (5) als (6) beschrijft en daartussen de systematische, uiteraard op de competence (if any) berustende, relaties expliciet maakt.
2.3. Wanneer Brinkman in § 4 met zoveel woorden een aantal basiskenmerken van de TG-grammatika kritisch noemt, blijkt eigenlijk pas goed dat datgene wat hij een tekstgrammatika verwijt in feite tekortkomingen van de Chomskyaanse grammatika zijn. In dat geval heeft Brinkman in het geheel geen been meer om op te staan en kan men
zich afvragen vanuit welke gramamtika-theorie hij in staat is zijn kritiek te formuleren.
Dat een tekst-grammatika ‘een beroep doet’ op feiten in taalgedrag en op kognitieve strukturen is dus niet uit interne armoede, maar juist een poging een formele verklaring te leveren van bepaalde systematische eigenschappen van het taalgedrag. Zoals bepaalde psychologische feiten hebben geleid tot de opbouw van generatieve (zins-)grammatika's, zo ook zijn er psychologische argumenten waarom een grammatika ook tekststrukturen moet beschrijven. Deze argumenten hebben natuurlijk weinig of niets te maken - behalve wellicht voor de heuristiek, hetgeen methodologisch perfekt in orde is - met ‘evidentie’, ‘intuïtie’, etc. Hoewel psycho-linguïstisch werk tot nu toe vooral met woorden en zinnen te maken heeft gehad, bestaat er genoeg onderzoek dat aantoont dat taalgebruikers ook regels moeten beheersen voor produktie/receptie van bepaalde lineaire en niet-lineaire tekst (makro-) strukturen. Ondanks deze psychologische realiteit van tekst-regels, is het duidelijk dat een grammatika met zulke regels zelfstandig moet worden uitgewerkt, op grond van formele, grammatika-theoretische kriteria. Geen tekst-grammatika probeert konkrete produktie- en perceptie-strategieën direkt op te nemen.
Alweer kan men van Brinkman vergen dat hij aangeeft hoe hij deze systematische taalfeiten (bv. de globale selektie-beperkingen op lexikale insertie in een tekst) in een grammatika kan verklaren, of dat hij aantoont waarom zulk soort feiten niet in een grammatika thuishoren - hetgeen hem belast met een extra taak in de performance-theorie.
2.4. Dat tekstgrammatisch onderzoek plaats vindt binnen een serieus research programma - iets waaraan Brinkman niet gelooft - lijkt me geboekstaafd door de feiten. Talloze nieuwe problemen zijn binnen dit kader aan de orde gesteld, bestaande problemen (pronominalisering, definitivisatie, tempus, relativisatie, topic-comment, presuppositie en entailment, konnektieven, adverbia, partikelen, etc.) zijn opnieuw geformuleerd en voor een deel in een breder kader opgelost, zowel voor zinsstrukturen als voor tekststrukturen. Nauwere aansluiting bij een uit te werken pragmatische komponent (kontekst-theorie) is mogelijk en aangetoond. Toepassingen in literatuurwetenschap, psycho-linguïstiek, kognitieve psychologie en sociale psychologie zijn met sukses gegeven, en een expliciet verband is gelegd met formele eigenschappen van logische systemen. Dit alles in een paar jaar tijd, zodat er slechts sprake is van
het begin van een ontwikkeling. Zowel empirisch als formeel is er daarom bij uitstek sprake van een ‘progressive problemshift’.
2.5. Inmiddels beginnen we ook langzaam greep te krijgen op de formele behandeling van de genoemde verschijnselen, een behandeling die in mijn boek zeer onvolkomen was. Dit gebeurt binnen het kader van de formele semantiek van predikaatlogische en kategoriale systemen, iets waarvan Brinkman niets wil weten in de grammatika. In ieder geval zal hij niet kunnen ontkennen dat wat betreft explicietheid de bestaande TG-semantiek niet in de schaduw van dat onderzoek kan staan. Specifieke teksteigenschappen kunnen binnen deze logische semantiek systematisch worden behandeld, zoals dit ook geldt voor de beschrijving van de semantische representatie van zinnen. Pas in dit kader is het ook mogelijk precies aan te geven wat transformatie-voor-waarden als ‘co-referentialiteit’ inhouden, een begrip dat in de klassieke TG-grammatika ongedefineerd wordt gebruikt, zodat een transformationeel algorithme een farce is zolang de onderliggende kondities niet expliciet zijn gemaakt. Het in de Katz-Chomsky semantiek gehanteerde begrip ‘interpretatie’ wordt eerst nu langzamerhand rigoureus in de formele semantiek expliciet gemaakt. Afgezien van de zuiver grammatika-theoretische noodzaak van een formalisering van onderliggende abstrakte strukturen, wordt hiermee de basis gelegd voor een verklaring van het vermogen van taalgebruikers zinnen en teksten te konstrueren die een relatie hebben met de wereld (mogelijke werelden, standen van zaken, etc.). Ook hier levert de grammatika slechts abstrakte referentie-kondities, en wel rekursief op basis van de betekenis/extensie van kleinere eenheden.
Binnen de tekstgrammatika worden op deze wijze mogelijkheden geschapen de door Brinkman verfoeide begrippen als koherentie formeel te behandelen. Lineaire koherentie wordt aldus verantwoord in samengestelde series modelstrukturen, waarbij de interpretatie in een model van iedere zin afhangt van de struktuur van de modellen waarin voorafgaande zinnen een interpretatie hebben.
Globale koherentie (makro-struktuur) kan op dezelfde manier worden gedefinieerd als een algemene beperking op de modelstrukturen (beperking van individuën-domeinen, etc.). Een veronderstelde makro-propositie is niets anders dan een selektie van de verzameling mogelijke werelden waarin de tekst als geheel interpreteerbaar is. Hoewel deze voorstellen voor een deel heel precies zijn uitgewerkt, betekent dit niet
dat we daarmee reeds alle relevante teksteigenschappen onder de knie hebben, maar een aldus logisch gebaseerd tekstgrammatika-ontwerp biedt een onderzoekskader dat rijk en breed genoeg is voor de oplossing van de problemen.
3. Tekst- en kontekstgrammatika's
3.1. Wellicht heeft het zin hier in het kort op te sommen wat voor ‘sequentiële’ verschijnselen een grammatika zou moeten verantwoorden. Een grammatika die dit presteert hebben we voor het gemak ‘tekstgrammatika’ genoemd. Globaal gezegd komt het neer op het formuleren van kondities, in termen van de struktuur en interpretatie van voorafgaande zinnen, op grond waarvan regels en transformaties (inklusief lexikale insertie) van een gegeven zin mogelijk zijn. Hierbij kan de verzameling voorafgaande zinnen natuurlijk leeg zijn. In dat geval wordt hun funktie overgenomen door de epistemische struktuur van de kontekst (zie onder).
Het huiswerk-lijstje is als volgt (niet uitputtend):
1. | bepaalde en onbepaalde lidwoorden (of NP's) |
2. | aanwijzende voornaamwoorden (deze, die) |
3. | kwantoren (sommige, alle, de meeste, etc.) |
4. | anaforische adjektieven (genoemde, etc.) |
5. | anaforische verba en nomina (konkluderen, gevolgtrekking) |
6. | restriktieve en niet-restriktieve bijzinnen en hun relaties met (in-) definitieve deskripties en lidwoorden |
7. | zinsadverbia (niettemin, bovendien, trouwens, zelfs, etc.) |
8. | tempus |
9. | modus (invoering en konsistentie van mogelijke werelden) |
10. | aspekt |
11. | pronomina, pro-verba, pro-zinnen, etc. |
12. | topic-comment verdeling (topikalisatie, etc.) |
13. | presuppositie - assertie-struktuur |
14. | onderschikking en nevenschikking van zinnen |
15. | konnektieven (konjunkties) - zie 7. |
Deze lijst is nog maar beperkt. Daarnaast komen nog tal van specifieke transformaties die alleen kunnen werken op grond van struktuur-informatie uit voorafgaande zinnen (zinsbeschrijvingen, derivaties). Een grammatika die deze verschijnselen adequaat beschrijft, zowel voor samengestelde zinnen als zinssequenties (en daartussen overeenkomsten
en verschillen expliciet maakt) is een zwakke vorm van tekst-grammatika, nl. een sequentie-grammatika. Daarnaast komt nog een behandeling van kondities van meer globale aard: beperking op lexikale selektie, deel-tekst anaforische uitdrukkingen (kortom, aldus, etc.), paragraaf-strukturen en makro-strukturen (argumentatie, beschrijving, vertelling, etc.). Voor preciezer en vollediger opsomming verwijs ik naar de tekstgrammatische literatuur.
Brinkman zal nu moeten aantonen óf dat al deze verschijnselen niet in de grammatika thuishoren (en dat zal hij, tenminste voor de eerste 15 genoemde, niet wagen te beweren) óf dat deze verschijnselen alle binnen een zins-grammatika te verantwoorden zijn, en zo ja, hoe. Let wel, een dergelijke beschrijving moet niet ad hoc zijn maar algemeen en systematisch. Zij zal bijvoorbeeld moeten laten zien dat alle verschijnselen in 1.-15. genoemd zeer nauw samenhangen.
3.2. Hoewel reeds met zoveel woorden in het laatste (wel heel summiere en inadequate) hoofdstuk van mijn boek naar voren gebracht, kunnen een aantal verschijnselen nog niet bevredigend worden verklaard in het kader van een syntaktisch-semantische (tekst-)grammatika. Een adequate grammatika van natuurlijke talen moet ook een pragmatische komponent bezitten. Deze komponent specificeert een oneindige verzameling abstrakte kontekst-strukturen. Op grond hiervan kan men haar het label ‘kontekstgrammatika’ opplakken. Een pragmatiek levert verder de kondities op grond waarvan de uiting van teksten (met een gegeven struktuur en interpretatie) ‘adequaat’ is ten opzichte van een gegeven kontekststruktuur.
In feite is dit nog een veel radikaler voorstel dan dat van een tekstgrammatika ‘oude stijl’, omdat daar nauwelijks principiële grammatika-theoretische verschillen bestonden met semantisch (logisch) gebaseerde zinsgrammatika's. Men mag verwachten dat Brinkman voor een dergelijke verbreding van de basis van de grammatika al helemaal niets voelt. Niettemin is ook deze verbreding strikt noodzakelijk, zowel om interngrammatische redenen als om redenen van formele verantwoording van empirische feiten (de kennis van taalgebruikers van systematische regels). Een kontekstgrammatika is een maximale grammatika, d.w.z. binnen dit kader moeten in principe alle relevante eigenschappen van systematisch taalgebruik/kennis te verantwoorden zijn. Ik zal hier niet ingaan op de verschillende ontwerpen voor een expliciete pragmatiek (ter geruststelling van Brinkman: ook hier zijn voorstellen die formeel
goed in elkaar zitten en dus voldoen aan zijn explicietheidseisen).
De ontwikkeling van de pragmatische komponent - binnen een algemener, logische en/of filosofische, theorie van de pragmatiek - staan in principe los van de ontwikkeling van de tekstgrammatika, maar er zijn nauwe relaties aan te wijzen - ook formeel - tussen deze pogingen.
Een van de redenen waarom explicitering van de kontekst noodzakelijk is, is voor de systematische beschrijving van strukturen van geïsoleerde zinnen, eerste zinnen, en globale tekststrukturen. De in 1.-15. hierboven genoemde verschijnselen treden namelijk ook op in zinnen wanneer de kontekststruktuurbeschrijving partieel equivalent is met de voorafgaande tekststruktuur. Het gaat in dat geval om een karakterisering van de epistemische (of doxastische), intentionele en preferentiële struktuur van de interne toestanden van sprekers en hoorders. Konteksten vormen een zeer specifieke deelverzameling van de verzameling mogelijke werelden, en determineren de interpretatie van de zinnen van een tekst, en indirekt dus hun oppervlaktestruktuur. In dit kader kan men alweer bepaalde transformaties, partikelen, adverbia, deiktika, presupposities, etc. adequaat en systematisch beschrijven, hetgeen slechts onvolledig en ad hoc mogelijk is met syntaktische trucs (hyper-sentences). De ontwikkeling naar een kontekstgrammatika is een natuurlijke ontwikkeling na en naast die van een tekstgrammatika. Slechts binnen een dergelijk kader zijn er argumenten aan te voeren - althans volgens lineaire opvatting van tekststruktuur - dat tekst-grammatika's reduceerbaar zijn tot kontekstuele zins-grammatika's. In dat geval moet worden aangenomen dat voorafgaande zinnen deel uitmaken van de epistemische struktuur van sprekers en hoorders; zij veranderen lineair de kontekst bij hun uiting en daarom de interpretatie-kondities en adequaatheids(gebruiks-)kondities van een (geuite) zin. Of deze reduktie mogelijk en zinvol is, zal moeten worden aangetoond en vergt tenminste een processuale opvatting van tekststruktuur. Er zijn hier vele haken en ogen, en voorlopig zijn er argumenten genoeg om een pragmatische komponent in tekstgrammatisch kader te formuleren (één argument: pragmatische kondities kunnen een hele tekst globaal betreffen; immers een mededeling, bevel, verzoek, etc. kan bestaan uit meerdere zinnen, zonder dat de afzonderlijke zinnen dit zijn).
Men mag veronderstellen dat de algemene regels op grond waarvan taalgebruikers uitingen verbinden met mogelijke werelden, i.h.b. met de kontekst zoals hierboven beschreven, deel uitmaken van hun com-
petence, hetgeen noopt tot explicitering in de grammatika. Indien Brinkman dit argument onakseptabel vindt, heeft hij de niet benijdenswaardige taak dergelijke verschijnselen in een performancetheorie op te nemen en expliciet met de wel in zijn grammatika toegelaten regels/strukturen te verbinden. Voor zover de notie ‘competence’ überhaupt zinvol is zal men er niet onderuit komen (referentieel-) semantische en pragmatische regels in de grammatika op te nemen om in staat te zijn de empirische relevantie van het taalvermogen formeel te rekonstrueren. Zoals gezegd is het binnen dit kader mogelijk de zo belangrijke generalisering verder uit te werken m.b.t. de equivalentie van tekststrukturen met gedeelte van de kontekststruktuur. Hoewel er argumenten voor zijn aan te voeren (bv. door mogelijke werelden/konteksten te zien als verzamelingen proposities) betekent dit niet dat kontekststrukturen theoretisch zinvol reduceerbaar zijn tot tekststrukturen, bv. door een kontekstbeschrijving op te vatten als een stuk voorafgaande tekst.
Ik zal het bij deze enkele en al te zeer algemene opmerkingen over tekst- en kontekstgramamtika's laten. Daarbij is mijn mening, nl. dat het onderzoeksprogramma dat door deze labels wordt gedekt zeer rijk is aan uiterst interessante nieuwe probleemstellingen en voorstellen tot hun oplossing, door de beschouwingen van Brinkman niet veranderd.
Universiteit van Amsterdam, november 1973
Aantekening
Voor details van de aangevoerde argumenten en voor vele verdere verwijzingen naar relevant onderzoek, zie mijn:
1. | ‘A Note on Linguistic Macro-structures’, in A.P. ten Cate & P. Jordens (Hrsg.) Linguïstische Perspektiven (Tübingen: Niemeyer 1972) 75-87. |
2. | ‘Text Grammar and Text Logic’, in J.S. Petöfi & H. Rieser (eds.) Studies in Text Grammar (Dordrecht: Reidel 1973), 17-78. |
3. | ‘Pragmatics, Presuppositions and Context Grammars’, in S.J. Schmidt (Hrsg.) Pragmatik (München: Fink) (ter perse). |
4. | ‘Connectives in Text Grammar and Text Logic’, in T.A. van Dijk & J.S. Petöfi (eds.) Grammars and Descriptions (Berlijn-New York: De Gruyter, 1975). |
5. | Kontekst en Kommunikatie. Een essay in pragmatiek en socio-linguïstiek (Amsterdam: De Bezige Bij, ter perse). |
6. | ‘Pragmatics and Poetics’, Poetics 16/17 (ter perse). |
7. | ‘A Note on the Partial Equivalence of Text Grammars and Context Grammars’, in Marvin D. Loflin & James Silverberg, eds. Discourse and Inference in Cognitive Anthropology (The Hague: Mouton, in press). |
8. | ‘“Relevance” in Grammar and Logic’, paper voor het kongres over Relevance Logies, St. Louis (USA), september 1974. |
- voetnoot*
- Op verzoek van de redactie hebben de heren Brinkman en Van Dijk hun bijdragen bekort. (Red.)