Forum der Letteren. Jaargang 1974
(1974)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||
Het geluk of de romans van Françoise Sagan(Een poging tot literair-sociologiese inhoudsanalyse)
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||
een of andere wijze moet samenvallen met het kollektief bewustzijn op dat moment, want anders zou dat sukses onverklaarbaar worden, en dat gebeurt, wanneer men slechts rekening houdt met oorzaken zoals literaire prijzen, verfilmingen of schandaaltjes. Als men dit soort redenen echter terzijde laat en zich beperkt tot het bestuderen van de tekst als ideolo-
Tabel 1.
giese ontmoetingsplaats, omdat men uitgaat van het idee van een gestandaardiseerd kollektief bewustzijn in deze maatschappij, is het methodologies van belang eerst de fundamentele waarden te bestuderen die als a priori de romanwereld van Sagan beheersen, want dat zal het mogelijk maken om daarna de te analyseren gegevens te kiezen èn ze te struktureren. Deze ‘diepe motivatie’ lijkt ons het begrip ‘geluk’. Reeds een eerste lezing van deze romans wekt de indruk, zoals soms ook expliciet wordt, dat alles om dit begrip draait: ‘Le bonheur était sa seule morale ...’ (CH, 110). Deze indruk wordt bevestigd door het aantal malen dat het geluk met name genoemd wordt. Tabel 2 spreekt voor zichzelf en men kan veronderstellen dat er vaak sprake is van geluk zonder dat het genoemd wordt. Als de grote konsumptie van deze romans inderdaad wijst op een zeker samenvallen van de inhoud ervan met het kollektief bewustzijn, zou die inhoud teruggevonden moeten worden in de massa-media. Als men alleen al kijkt naar bv. de studie van Sullerot over de damesbladen uit die tijd, bemerkt men dat het geluk er de centrale waarde in is - het- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||
Tabel 2.
geen de sociale belangstelling voor het thema geluk duidelijk maakt. Hoewel zij er de spot mee schijnt te drijven, wijst Sagan zelf op het belang van dit verschijnsel: ‘Elle avait décidé en effet d'ignorer la maladie d'Alain, de fréquenter les instituts de beauté et d'assurer à son mari une maison charmante. Elle savait bien que c'était une recette de magazine féminin mais, puisque l'intelligence ne semblait rien avoir à faire avec cette histoire, elle n'hésitait pas. La première colère passée, elle désirait seulement le bonheur, tout au moins la paix d'Alain.’ (DM, 144-145) Verder citeert Sagan vaak - soms zelfs als aanhef - andere schrijvers (bv. Sartre, Proust en Rimbaud) over het geluk, en door te citeren eigent men zich een waarde toe. Tenslotte wordt heel deze geluksobsessie overduidelijk in de sarkasmes van Rochefort (1963, 15): ‘... ils me font (...) chier avec leur bonheur! Le Shah est heureux, la Princesse est heureuse, l'emballeur est heureux, c'est une vraie manie qu'ils ont tous. Hier j'ai acheté du beurre, ça s'appelait Bon Beurre Porte Bonheur, non je te jure c'est pas une blague! Il y a aussi des lampes, du Bonheur, il paraît que dès qu'on les allume on est heureux. C'est la grande mode. Ils furent tous heureux et eurent beaucoup d'enfants heureux. Avec la bombe atomique sur la tête. En attendant que ça tombe. Merde.’ Als het er nu om gaat te weten te komen wat Sagan geluk noemt, lijkt het 't beste te proberen zo nauwkeurig mogelijk te bepalen welke situaties beschreven worden in de 128 gevallen dat het geluk genoemd wordt - in het vervolg ‘gelukssituaties’ te noemen - om daarna te trachten ze te klassificeren en te herleiden tot een beperkt aantal stereotiepen: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||
kortom, te bepalen welke geprivilegiëerde situaties bij Sagan typerend zijn voor het geluk. Men moet dan in de tekst van de romans de gedeeltes uitsnijden die zo nauwkeurig mogelijk samenvallen met de beschreven gelukssituaties, en aangezien de beschrijving van een gelukssituatie ingevoegd is in de struktuur van het verhaal, schijnt het 't beste om daarvoor als kriterium de sekwens (Barthes, 1966) te hanteren, d.w.z. steeds een opeenvolging van handelingen uit te snijden die elkaar impliceren. Aangezien het geluk er niet noodzakelijkerwijze is wanneer het genoemd wordt, vindt men al naar gelang de mate van werkelijke aanwezigheid verschillende gevallen. Ten eerste een werkelijk aanwezig geluk, wanneer het verhaal een personage beschrijft die zich gelukkig voelt: ‘Une seule réplique pouvait la sauver. Elle la dit: Ten tweede een geluksherinnering, waarbij de sekwens ‘zich herinneren’ zowel de beschrijving bevat van het ogenblik waarop men zich herinnert als van de herinnering zelf, waarvan de beschrijving dezelfde aard heeft als die van aanwezig geluk. Er is altijd een of ander verband tussen de herinnering en de tegenwoordige handeling, waarin die herinnering meestal door iets speciaals wordt uitgelokt: ‘Elle entra dans la salie de bain, se pencha pour toucher l'eau dans la baignoire, et ce geste lui en rappela subitement un autre ... Il y avait pres de quinze ans. Elle était avec Marc, ils passaient leurs vacances ensemble pour la seconde année et déjà elle sentait que tout cela ne pourrait durer. Ils étaient sur Ie voilier de Marc, la voile battait au vent comme un coeur incertain, elle avait vingt-cinq ans. Et subitement elle s'était sentie envahie de bonheur, acceptant tout de sa vie, acceptant Ie monde, comprenant en un éclair que tout était bien. Et pour cacher son visage, elle s'était penchée sur Ie plat-bord, cherchant à tremper ses doigts dans l'eau fuyante. Le petit voilier avait gîté; Marc lui avait lancé un de ces regards atones dont il avait le secret et, en elle, aussitôt | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||
l'ironie avait remplacé le bonheur. Bien sûr, elle avait été heureuse ensuite, avec ou par d'autres, mais jamais de cette manière totale, irremplaçable. Et ce souvenir ressemblait finalement à celui d'une promesse mal tenue.’ (AB, 10-11) Ten derde een toekomstig, verwacht of hypotheties geluk, wanneer men zich in een gegeven situatie een andere situatie voorstelt die het geluk zou bevatten: ‘... nous allâmes nous asseoir au cours de Brême sur la morale d'Epicure. Je l'écoutai un moment, immobile ... Luc voulait dîner seul avec moi. C'était probablement cela Ie bonheur. J'écartai mes doigts sur Ie banc, je sentis un petit sourire irrépressible me déformer la bouche. Je détournai la tête pour que Bertrand ne le vît pas. Cela dura une minute. Puis, je me dis: “Tu es flattée, c'est bien normal.” Couper les ponts, barrer les issues, ne pas se laisser prendre, j'avais toujours les bons réflexes de la jeunesse.’ (CS, 29-30) Het verschil tussen de drie voorgaande gevallen wat betreft de mate van werkelijkheid van het geluk heeft, zoals men ziet, geen invloed op de narratieve beschrijving ervan, die verder nog onderbroken kan worden door konceptuele verklaringen, en in die kwasi-theoretiese stukjes vindt men soms definities: ‘Le bonheur est une chose plane, sans repères. Aussi de cette période à Cannes ne me reste-t-il aucun souvenir précis, sauf ces quelques instants malheureux, les rires de Luc et, dans la chambre, la nuit, l'odeur suppliante et fade du mimosa d'été. Peut-être le bonheur, chez les gens comme moi, n'est-il qu'une espèce d'absence, absence d'ennuis, absence confiante. A présent je connaissais bien cette absence, de même que parfois, en rencontrant le regard de Luc, l'impression que tout était bien, enfin. Il supportait le monde à ma place. Il me regardait en souriant. Je savais pourquoi il souriait et j'avais aussi envie de sourire. Tenslotte kan de beschrijving van de gelukssituatie zelfs verdwijnen en kan een geheel tegenovergestelde situatie gedachten uitlokken over het geluk: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||
‘J'arpentai donc une fois de plus ces allées soignées. J'y avais mené en terre trois êtres si différents, mais tous à la fois faibles et féroces, avides et désabusés, trois êtres atteints d'une frénesie aussi mystérieuse pour euxmêmes que pour les autres. C'était très déprimant, à y bien songer. Quel mur s'interpose donc toujours entre les êtres humains et leur désir Ie plus intime, leur effroyable volonté de bonheur? Est-ce l'image de ce bonheur qu'ils se forment et qu'ils rendent à jamais inconciliable avec leur vie? Est-ce Ie temps ou l'absence de temps? Est-ce une nostalgie cultivée depuis l'enfance?’ (GC, 99-100) De aangehaalde voorbeelden vertegenwoordigen de typiese strukturen van de 128 stukjes tekst die de gelukssituatie beschrijven. Na zo de elementen die tot de gelukssituatie behoren, geïsoleerd te hebben van de elementen die er niet toe behoren, kan men ertoe overgaan ze te inventariseren, om na een selektie naar frekwentie, door nevenschikking de stereotiepen van de gelukssituatie te verkrijgen. Voor een eerste benadering kan men zich beperken tot de expliciete gegevens in het verhaal door zich in elk geval af te vragen: wat doet men, waar is men, en met wie? Voor de vijf aangehaalde voorbeelden krijgt men dan:Tabel 3.
Het is moeilijk te bepalen wat de handeling is, en om deze te benoemen is men vaak gedwongen zich te behelpen met statiese konstrukties zoals hierboven ‘aan het strand liggen’, en komt men ertoe ‘zeilen’ te noemen wat in feite slechts dromen op een boot is. Het aantal malen dat een plaats voorkomt in de benoeming van de handeling doet vermoeden dat het niet zozeer om geprivilegiëerde situaties gaat maar eerder om geprivilegieerde plaatsen, en wel om niets-te-doen, want daar daalt het geluk in feite over neer. De meest geschikte term om het geheel van handelingen die de gelukssituaties definëren te benoemen is ‘niksen’. De receptieve houding van de personages ten opzichte van het geluk leidt tot een volstrekte passiviteit: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||
‘La paresse de Lucile, sa capacité enorme à ne rien faire, ne rien prévoir, sa faculté de bonheur - à vivre des jours aussi vides, aussi inactifs, aussi semblables - lui semblait par moments extravagante, presque monstrueuse.’ (CH, 139)Als men ondanks alles onderscheidingen probeert aan te brengen om de handelingen te kunnen hiërarchiseren, verkrijgt men, na de hierboven aangegeven bewerking voor alle gelukssituaties te hebben uitgevoerd, d.m.v. een herleiding tot steeds algemener benoemingen de types die men als volgt kan schematiseren: Tabel 4.
Voor elk van de types 1 en 2 - die het meest voorkomen en het uitgebreidst worden beschreven - is er sprake van een grote eenheid van plaats (kamer en zee), en zij hebben er tevens één gemeen (boot). In deze romans neukt men uitsluitend in bed of in een boot (één keer in de trein), en ook overigens bevindt men zich op die plaatsen vrijwel altijd als paar man-vrouw. In type 3 gaat het altijd om auto en trein, waar men eveneens meestal met iemand van tegengesteld geslacht is. De types 4, 5 en 6, die 't minst voorkomen en 't minst uitgebreid beschreven worden, vertonen een grote verscheidenheid aan plaatsen, waar men zich in z'n eentje bevindt òf als paar man-vrouw, maar dan temidden van andere mensen. Wanneer men er rekening mee houdt dat voor iemand die in z'n eentje is, het geluk meestal wordt uitgelokt door de gedachte aan iemand van het andere geslacht, kan men konkluderen dat de laatste drie types substituten zijn van de eerste drie (vooral van 1), die dus de stereotiepen vormen van het geluk bij Sagan. Grof gezegd: ‘Le bonheur est sur la plage’ (MN, 19) en dan is ‘... le principal: la présence de la mer, son rythme incessant, le soleil (...) le plaisir d'aller vite en voiture ...’ (BT, 26), met als kenmerk voor de handeling ‘Elle-même épanouie, défaite, renversée dans la chaleur du plaisir, du bonheur, | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||
devait s'abandonner au sommeil ...’ (BT, 91), waarbij de identifikatie van seksueel genot en geluk ertoe leidt dat, wanneer Cyril Cécile ontmaagd heeft en haar daarna vraagt of ze hem dat kwalijk neemt, zij bij zichzelf denkt: ‘Lui en vouloir de ce bonheur! ...’ (BT, 115). Door de elementen van 1, 2 en 3 bijeen te nemen, kan men een ideaal en absoluut geluksstereotiep, een echt Sagan-paradijs samenstellen, waarvan in de tekst voorbeelden te vinden zijn: (1 + 2) Binnen dit stereotiep moet men de koherentie opmerken van de centrale handeling ‘neuken’ met de zware erotiese konnotatie der plaatsen, waarvan een freudiaanse interpretatie voor de hand ligt: de boot, de trein, de auto en de ‘dichte’ kamer met ‘gesloten luiken’ en ‘zwak licht’; plaatsen die overigens soms in elkaar veranderen, hetgeen de kompakte eenheid van het stereotiep bevestigt: ‘Et ce lit qui avait été le plus beau bateau de Paris devenait un radeau à la dérive,... (CH, 165) | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||
Wanneer men eerder sprak over passiviteit, wordt het in dit laatste citaat duidelijk dat het eenvoudigweg om een vlucht gaat, want het afzien van elk kreatief aanpakken van de werkelijkheid schijnt immers de voorwaarde te zijn voor een geluk, dat uiteindelijk bij voorkeur in vakantieachtige oorden verschijnt. Nu moet dit eerste beeld van het stereotiep aangevuld worden. Daartoe worden alle woorden genomen die de uitgesneden sekwensen bevatten, om vervolgens te worden geschift naar frekwentie. Door deze methode toe te passen, verkrijgt men de volgende resultaten: a) in eerste instantie alle woorden behalve de ‘grammatikale’: 5524 woorden; b) door alle uitgangen die geslacht en aantal aanduiden te verwaarlozen: 2065 verschillende woorden; c) door alleen terwille van 't schiften alle woorden met eenzelfde semantiese inhoud, die zijn afgeleid van eenzelfde stam, als identiek te beschouwen en alle woorden die minder dan driemaal voorkomen uit te sluiten: 748 verschillende woorden, die 3879 woorden vertegenwoordigen. Van deze 748 verschillende woorden zijn er ten eerste 123 aksionele werkwoorden, die - in tegenstelling tot emotionele werkwoorden - een handeling aanduiden waarvan de intentionele betekenis onmogelijk buiten de kontekst achterhaald kan worden. Men kan ze hier terzijde laten, wanneer men in aanmerking neemt dat ze te vaag zijn voor eenTabel 5.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||
bestudering van de details van de inhoud en dat ze in hun geheel hierboven reeds op hun niveau bestudeerd zijn. Ten tweede zijn er 68 zelfstandige naamwoorden die iets konkreets aanduiden, en die in zes subgroepjes onderverdeeld kunnen worden, zoals in tabel 5, waarin de kolommen 2, 3 en 4 overeenkomen met de plaatsen van de types 1, 2 en 3 van gelukssituatie, en kolom 5 met die van de types 4, 5 en 6. Kolom 6 bevat de zeldzame voorwerpen die voorkomen en die gevonden kunnen worden in onverschillig welke situatie. De 197 woorden uit kolom 1 die het lichaam beschrijven, nemen dezelfde vooraanstaande plaats in als de handeling ‘neuken’ in tabel 4, waarbij de zorg om elke konkrete beschrijving van deze handeling te vermijden de auteur dwingt tot lange uitweidingen over de voorbereidselen ervan, dikwijls d.m.v. een procédé met suksessievelijke benaderingen die een struktuur te zien geven van het type: hand ... arm ... mond ... schouder ... hals ... Men kan opmerken dat de woorden die de geslachtsdelen aanduiden ontbreken en dat de hand door z'n fetisjachtige karakter bovenaan komt te staan. Daar het afzien van elke kreatieve inspanning voorwaarde is om gelukkig te worden, zijn werktuigen afwezig, en omdat het geluk een vlucht is, vindt men soms reproduktieve arbeid (bureau) als tegengestelde: ‘Elle ne pouvait pas plus imaginer la vie sans lui que la vie dans un bureau.’ (CH, 159). Alhoewel de frekwenties de belangrijkheid van de eerste drie typen gelukssituaties bevestigen, toont het uiterst geringe aantal woorden in tabel 5 aan dat de gelukssituaties over het algemeen in hun materialiteit zeer karig worden beschreven, en dit duidt erop dat de algemene atmosfeer het belangrijkst is. Wanneer men aldus met de handelingen, de plaatsen en de voorwerpen de ‘mededelingen’ bestudeerd heeft die onmiddellijk op het gedenoteerde niveau van de tekst gegeven worden, moet men nu overgaan tot de ‘aanwijzingen’ die verwijzen naar parametriese en dus meer impliciete waarden. Het belang daarvan is niet zozeer de personen, plaatsen enz. op het niveau van heel het verhaal te individualiseren, als wel de konnotaties te onderkennen. Het is de bedoeling de ‘aanwijzingen’ zodanig te kategoriseren dat men komt tot het konstrueren der konnotatie-semen, d.w.z. tot het artikuleren van de impliciete ideologie der gelukssituaties. Het vormen van deze semen is afhankelijk van de wijze waarop men ze benoemt. Vanuit een semiologies standpunt wil Barthes (1964) ‘om deze konnotatie-semen weer te geven (...) een bijzondere metataal’ gebruiken, dit omdat de semen ‘koncepten in zuivere toestand’ zouden zijn. Als men zich op een sociologies standpunt stelt, | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||
moeten de benoemingen echter gebaseerd zijn op een theoreties kader dat verwijst naar de literatuursociologie, en dus moeten wij, om de benoemingen en de interpretatie ervan niet tot louter subjektivisme te laten vervallen, ons standpunt t.o.v. het begrip geluk en de banden ervan met werkelijkheid en literatuur expliciteren. Het is niet onze bedoeling Sagan belachelijk te maken omdat ze over geluk geschreven heeft, maar het is nu eenmaal zo dat de maatschappij waarin deze romans zijn ingevoegd, gekenmerkt wordt door een veralgemeniseerde vervreemding, en bijgevolg moet elke positieve formulering van een konkreet geluk noodzakelijkerwijze net zo vervreemd zijn. Men kan hoogstens vanuit een oogpunt van volstrekte negativiteit t.o.v. die maatschappij, voorwaarden formuleren die noodzakelijk zijn voor een realiseerbaar geluk, met name de volledige opheffing van de vervreemding en dus van elke vorm van uitbuiting; en voorlopig ‘... is er geen sprake van deze vervangingsdoeleinden en -mogelijkheden in het absolute te funderen: ze zijn voor ons - schrijft Gorz - beter naarmate de aksie van de macht ons (als individuen en als klasse) de menselijke hoedanigheid of zelfs de mogelijkheid te leven ontkent - naarmate de macht ontkennen dus onze enige kans is om onze omstandigheid menselijk te maken’. Men zou dan komen tot formuleringen zoals die van Rosner: ‘het uiterste doel van het socialisme is het geluk van de mens, de ontplooiing van zijn kreativiteit en de bevrediging van zijn geestelijke behoeften’. Het feit dat men ondanks de vervreemding min of meer in staat is zich bewust te worden van die vervreemding, wijst erop dat er een objektieve en dialektiese tendens bestaat naar de opheffing ervan. Het feit dat deze daarentegen niet verwezenlijkt is, verklaart dan dat men er nu reeds over zou willen spreken. Trotsky maakt van die wil zelfs de drijfveer, de ‘sociale essentie’ van elk authentiek kunstwerk: ‘in de kunst brengt de mens zijn eis tot uitdrukking tot de harmonie en de volheid van het bestaan - d.w.z. tot de meest waardevolle goederen waarvan de klassenmaatschappij hem berooft’. Als het geluk zo buiten het kunstwerk blijft, dan is het er toch het begin van, en op dezelfde wijze ook het einde. Volgens Lukàcs zal elk authentiek kunstwerk de totale beschrijving zijn van de totale werkelijkheid, de realistiese voorstelling van de essentie van de historiese situatie. Aangezien die situatie een tendens bevat naar een niet vervreemde maatschappij, zal het kunstwerk een perspektief bezitten in dezelfde richting: het zal tendentieus zijn, maar op een objektieve wijze, d.w.z. noch fatalisties, noch utopisties. Brouwers konkludeert hieromtrent: ‘het perspektief moet uit de uitge- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||
beelde werkelijkheid vanzelfsprekend naar voren komen; het mag er niet opgekleefd worden als een werkelijkheidsvreemd element, als een utopie’. Dit betekent dat een hedendaagse authentieke roman die het geluk tot (een van z'n) onderwerp (en) zou willen hebben, zich noodzakelijkerwijze zou moeten karakteriseren door 1) de afwezigheid van alles wat gehouden zou kunnen worden voor een konkreet werkelijk geluk, 2) de kritiese beschrijving van die afwezigheid of/en van de aanwezigheid van een gedegradeerd geluk en de oorzaken ervan, en 3) de aanwezigheid van het perspektief op een verandering. Daarentegen zou een inauthentieke roman de aanwezigheid van geluk als vanzelfsprekend beschrijven, alle elementen van dat mythiese geluk bezingen en de aanwezigheid van genoemd perspektief zou er absurd zijn. Ondanks het simplisme ervan schijnt dit theoreties kader de verdeling van de woorden in semen en de benoemingen ervan, zoals voorgesteld in overzicht 6, waar elk der twaalf kolommen een seem vormt, te rechtvaardigen. Rechts van elk woord is aangegeven hoe vaak het voorkomt in de 128 gelukssituaties. Onder elk seem vindt men drie getallen, van links naar rechts: 1) het aantal verschillende woorden dat ertoe behoort, 2) het gemiddeld aantal malen dat elk verschillend woord voorkomt, en 3) het totaal aantal malen dat woorden behorend tot het seem voorkomen. Het overzicht volgt voor de plaatsing van de semen een volgorde die overeenkomt met de drie punten van het theoreties kader. Links drie semen (‘momentaneïteit’, ‘volheid’ en ‘onwerkelijkheid’) die betrekking hebben op de aanwezigheid van het geluk; in het midden zes semen, waarvan de eerste drie (‘hedonisme’, ‘onverantwoordelijkheid’ en ‘beschermdheid’) de positieve kant en de drie laatste (‘angst’, ‘gespannenheid’ en ‘verwardheid’) de negatieve kant vormen van de interne kenmerken van het geluk; en rechts drie semen (‘cynisme’, ‘konventionaliteit’ en ‘berusting’) die het perspektief aangeven. Elk seem links van de stippellijn vormt een paar met z'n symmetriese tegenhanger rechts, terwijl de band tussen beide zowel tegenstellend als aanvullend kan zijn. Wanneer men de semen kwalitatief benoemd en gerangschikt heeft volgens het theoreties kader, is het mogelijk ze te hiërarchiseren naar hun frekwenties. Al naar gelang welke van de drie hierboven genoemde kwantitatieve gegevens men daartoe gebruikt, verkrijgt men de drie hiërarchieën die in tabel 7 door drie kolommen zijn aangegeven. De balk geeft in iedere kolom een drempel aan, die bepaald wordt door het gemiddelde van de respektievelijk gehanteerde gegevens. Men zou hier de hypothese kunnen formuleren dat de kolommen van tabel 7 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||
6. OVERZICHT DER SEMEN
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||
overeenkomen met drie verschillende manieren van lezen. Van links naar rechts: 1) een intensieve manier die zelfs begrippen die slechts eenmaal vermeld worden niet ongemerkt voorbij laat gaan; 2) een ‘normale’ selektieve manier die alle min of meer frekwente woorden die verwijzen naar eenzelfde begrip tesamen neemt; en 3) een receptieve en passieve manier van lezen die slechts bepaalde begrippen ‘onthoudt’ die genoemd worden door een beperkt aantal zeer frekwente woorden. Tabel 7.
Indien die drie manieren van lezen overeenkomen met drie verschillende publieken, zou het lager liggen van de drempel in de eerste kolom de overgang kunnen aanduiden van ‘gekonstitueerd publiek’ naar ‘voor elk publiek’. Vanuit sociologies oogpunt is het dan interessant op te merken dat de semen ‘angst’ en ‘gespannenheid’ worden opgemerkt bij een ‘akademiese’ lezing, dat ze in een gemiddelde lezing ertoe neigen te verdwijnen en dat ze de ‘onoplettende’ lezer volledig gespaard blijven. Omgekeerd stijgen de semen ‘onwerkelijkheid’ en ‘verwardheid’ zichtbaar. Hoe het ook zij, in ieder geval zijn slechts die semen van kwantitatief onbetwistbaar belang die zich in elke kolom boven de drempel bevinden - in volgorde: ‘hedonisme’, ‘onverantwoordelijkheid’ en ‘volheid’. Wanneer men het objektieve belang van deze semen aanneemt, moet men zich echter herinneren dat het ons gaat om het ideologies funktioneren van de tekst, en daarbij spelen de ‘verwaarloosbare grootheden’ een belangrijke rol. Men moet dan nl. de relatie bestuderen tussen | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||
de gevonden kwantitatieve volgorde en de logiese rangschikking der kwalitatieve benoemingen. Terugkomend op overzicht 6 ziet men: 1) onder ‘aanwezigheid’ is het seem ‘volheid’ kwantitatief duidelijk het belangrijkst; 2) bij de interne kenmerken zijn de positieve belangrijker dan de negatieve, en deze laatste zijn bij elkaar ‘kleiner’ dan het seem ‘hedonisme’ alleen; 3) tot het ‘perspektief’ behoort geen enkel groot seem. Eerste konklusie: bepaalde kwaliteiten raken kwantitatief zoek; sommige semen komen naar voren, andere dreigen te verdwijnen. In de ‘aanwezigheid’ worden ‘momentaneïteit’, ‘volheid’ en ‘onwerkelijkheid’ alle drie aangeduid, maar er is vooral sprake van de ‘volheid’. Het geluk is essentiel, merveilleux, parfait, plein, profond, total, véritable,... ‘Mes bonheurs ne devaient être que des moments essentiels de notre vie commune.’ (CS, 12) en soms wordt daaraan toegevoegd dat het niet werkelijk is, maar étrange, bizarre, extravagant: ‘Je n'espérais pas, je n'osais pas. C'est trop beau. Comment ai-je pu vivre ici si longtemps sans vous? C'est étrange, le bonheur ...’ (DM, 99) Ondanks de toegegeven ‘onwerkelijkheid’ en het flitsachtige karakter ervan, wordt die ‘volheid’ - in weerwil van de ‘momentaneïteit’ - uitvoerig beschreven. Het schijnt dat de momenten van geluk alleen al door hun zeldzaamheid waardevol worden. Zo wordt de werkelijkheid verpletterd door het litteraire. De uitvoerige beschrijving van deze te zeer gevaloriseerde geluksmomenten verandert automaties in een vlucht in die momenten, in een vergeten van de werkelijkheid. De interne kenmerken geven de essentie van deze ‘volheid’ weer; de negatieve daaruit het bang zijn voor een vijandige wereld die affreux, brutal, cruel, effroyable, laid is, die craintif, inquiet, nerveux, impatient maakt, en daarbij tevens confus, mélangé, vague is. Het zijn neurotiese kenmerken die de werkelijkheid aanduiden van de samenleving waarin deze romans geschreven en gekonsumeerd worden, en enkele ziekelijke trekken laten zien, veroorzaakt door een maatschappij waar het kwantifikatie-proces de kwalitatieve strukturen, met inbegrip van de hoop er overheen te komen, uit het bewustzijn dreigt te verdringen en aldus door de reïfikatie van het denken de mensen gedesoriënteerd en onzeker maakt (Goldmann, 1971). Hoewel zwak, is deze malaise dus in de | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||
gelukssituaties aanwezig. Bij de positieve kenmerken verzamelt het seem ‘hedonisme’ woorden als chaud, délicieux, doux, tiède, silencieux, tranquillité, glisser, se renfermer, agréable, die ruwweg de moederschoot en de veiligheid daarvan konnoteren. Daaronder zijn ook de woorden die betrekking hebben op de ‘moederlijke’ zorg - samen te vatten met tendresse. ‘J'aurais aimé m'effondrer contre elle, ce grand corps généreux, lui expliquer que j'aurais voulu qu'elle soit ma mère, que j'étais bien malheureuse, pleurnicher.’ (CS, 174) En verder nog woorden die vallen onder bien-être en plaisir. Het seem ‘onverantwoordelijkheid’ bevat woorden die de foetus konnoteren: endormir, immobile, oubli, ignorance,... en woorden rond de ‘kinderlijke onbezorgdheid’. ‘Quelquefois même, à entendre les coups, elle posait son livre et souriait dans le vide, comme à une enfance retrouvée.’ (CH, 137) Deze onbezorgdheid wordt gekompleteerd door het seem ‘beschermdheid’ waarvan de woorden zowel de vaderlijke hoedanigheden aanduiden: compréhensif, décidé, dur, fort, intelligent, rassurant, résolu,... als de positie van het kind: confiant, désarmé, livré, rassuré, serré,... en tesamen de behoefte omvatten veilig te zijn, ditmaal uit verlangen naar de vader. ‘...; la vie m'apparaissait comme un morne tourbillon avec, au centre, par moments, seul élément stable: Luc. Lui seul me comprenait, m'aidait. J'avais besoin de lui.’ (CS, 140) Deze drie semen, die geschematiseerd kunnen worden als in figuur 8, doen besluiten tot het archiseem ‘kind’. Figuur 8.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||
Als het er binnen de maatschappij, zoals die hiervóór werd aangeduid, om gaat weerstand te bieden door een kreatieve houding of daarvan af te zien en te aanvaarden, dan is de oplossing die in deze romans wordt voorgestaan de tweede: de vlucht. Het geluk is er de totale vervreemding en het gaat erom het afstompingsproces van het bewustzijn vrijwillig te versnellen. ‘Il tenait sa main, il ne pensait à rien et il savait confusément que cette absence totale de pensées s'appelait Ie bonheur.’ (PS, 140) De negatieve kenmerken krijgen daarbij een dubbele betekenis: enerzijds betekenen ze de vijandigheid van de wereld die doet vluchten in het geluk, erin doet wegschuilen; anderzijds signaleren zij binnen dat geluk zelf de vrees om het te verliezen en de onveiligheid weer te moeten verdragen. Wanneer het geluk slechts profiel kan krijgen in de aksie om de voorwaarden ertoe te kreëren, dan zijn de personages hier met hun veiligheidsobsessie altijd ongelukkig; zij kunnen voor zichzelf soms wel de symptomen daarvan verbergen, zonder dat dit uiteraard de oorzaken wegneemt. Indien men de vlucht heeft gevonden op het niveau van de handeling (en de plaatsen) en als gevolg van de tè gevaloriseerde beschrijving (of lezing) van de geluksmomenten, en wanneer de inhoud ervan wéér de vlucht is, dan kan men spreken van een vlucht in de vlucht. De negatieve kenmerken tonen echter aan dat het absolute onbewustzijn niet bereikt wordt; en dus moet er een restje bewustzijn vragen om een poging er bovenuit te komen, die - als hij zou bestaan - in het perspektief te vinden zou moeten zijn. Alleen al de benoemingen van de semen die ertoe behoren, tonen aan dat iets dergelijks niet be- staat. Het perspektief bestaat uit wat commun, connu, habituel, normal, régulier, d'habitude is (de tegenstrijdigheid met de ‘volheid’ is duidelijk), en het impliceert een ‘berusting’ die het gewoonlijke als natuurlijk rechtvaardigt, want dit is noodzakelijk en men is las, fatigué: men moet se résigner, accepter, admettre la tristesse en l'ennui van het konventionele. ‘Gilles ignorait que Ie bonheur pût être teinté de cette sagesse implacable et tendre qui consiste à se résigner à faire ce qu'il faut faire.’ (PS, 165) Aangezien deze berusting het kwade geweten niet smoort, funktioneert het ‘cynisme’ als verdringingsmechanisme door erin toe te stemmen het cliché zelf te zijn van de ‘ideale’ mens in deze maatschappij: désinvolte, | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||
fier de soi-môme, ... , zich orgueilleux te tonen dat te zijn, terwijl men de mensen insolemment, ironiquement behandelt, en hen bedriegend en zichzelf bedriegend, voortdurend met cynisme de mensonge gebruikt. ‘C'était cynique bien sûr, mais Ie bonheur rend cynique.’ (PS, 148) Als wat men ons voorstelt als geluk kwalitatief slechts een surrogaat is, moet men besluiten dat de werkelijkheid door de hierboven besproken kwantitatieve ‘truc’ - met name een bovenmatig benadrukken van de ‘volheid’ en van het positieve gedeelte der interne kenmerken - zodanig geïdealiseerd wordt, dat dit surrogaat in werkelijkheid geponeerd wordt als echt en als zijnde het geheel. Als enerzijds het feit, dat men het gedeeltelijke (zelfs wanneer het waar is) doet voorkomen als het geheel, reeds een vervalsing van de waarheid betekent, die men als idealisme kan kwalificeren, dan betekent anderzijds het invoegen van verwaarloosbare hoeveelheden ‘waarheid’ geenszins een verhoging van de mate van realisme, maar verhult het slechts dat idealisme en de valse aard van de partiële inhoud die voorwerp van idealisering was. Marx heeft het idealisme van Les Mystères de Paris van Sue - gegeven het reformistiese karakter van diens detailkritiek - geanalyseerd als apologeties voor de maatschappij van zijn tijd, d.w.z. voor het liberaal kapitalisme (Marx, Eco, Brouwers). Het feit dat Sagan meer realistiese details geeft die tot het geheel behoren, en die een globale kritiek zouden kunnen betekenen, maakt het idealisme slechts moeilijker herkenbaar. De romans van Sagan zijn dan ook noch libelle-romans (die overigens tot een ander circuit zouden behoren) noch apologetiese romans zonder meer (die een minder volledig semengamma zouden bevatten), maar romans die een verhulde apologie zijn van de konsumptie-maatschappij. Dit idealisme vindt men terug op het niveau van de sociale status der personages. In deze romans wordt geen arbeid beschreven, maar er wordt wel aangestipt waar men mee ophoudt om op vakantie te gaan of waar men te laat komt door de geluksmomenten. Uitgaande van deze kleine aanwijzingen kan men de sociale standing achterhalen van de personages die gelukkig zijn en van degenen met of door wie ze dat zijn. In tabel 9 is hun leeftijd en beroep aangegeven. Het zijn beroepen die de mogelijkheid bieden tot een grote mate van bewegingsvrijheid en vrije tijd en dus tot geluk. Dit is vooral duidelijk bij de ‘onderhouden’ vrouwen, studenten en rijkeluiszoontjes. Tevens gaat het om beroepen waarvan de beoefenaars gewoonlijk waardig geacht worden in damesbladen te verschijnen, of om vrije beroepen die een zeker sociaal aanzien | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||
Tabel 9.
genieten. Alle personen zijn rijk of welgesteld, en als er een ‘arme’ voorkomt, dan heeft hij iemand achter zich die hem beschermt (Lucile heeft Charles, Antoine Diane), of hij heeft het - voor hem wellicht onzekere maar voor de lezer zekere - vooruitzicht eens rijk te zullen worden (het geval van de ‘schrijvertjes’). Een heel klein duidelijk geprivilegïeerd stukje van de sociale ladder wordt dus uitermate geïdealiseerd. De ‘realistiese’ noot van de zogenaamd ‘arme’ mensen verhult slechts dit idealisme. Nu moet dit geluk van de hierboven beschreven personages in z'n kontekst worden teruggeplaatst door over te gaan tot een globale bestudering van de verhalen in hun totaliteit. Men kan dit doen door er de hoofdlijn uit te halen, uitgaande van de ontwikkeling der hoofdpersonen - in dit verband diegenen die het geluk hebben, dus steeds de eerstgenoemde van elk paar uit tabel 9. Die ontwikkeling is geleed in drie stadia: overzicht 10 probeert voor elke roman elk der drie stadia te karakteriseren d.m.v., van boven naar beneden, drie gegevens: 1) een | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||
10. OVERZICHT DER ACHT ROMANS
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||
korte beschrijving van de situatie van de persoon, 2) zijn belangrijkste verhouding, en 3) een voor dat stadium typerend citaat. Voor dit laatste stadium wordt meestal een tweede citaat toegevoegd, dat een nuance in mate van bewustzijn aangeeft. In eerste instantie is er voor de acht romans een overeenkomst tussen de drie stadia. In kolom I vindt men vanaf de leegte van een gemakkelijk leventje, via eenzaamheid en vermoeidheid tot aan de zenuwinstorting, steeds weer ‘verveling en onbevredigdheid in het konventionele’, wat in het bijzonder benadrukt wordt door een immer terugkerende, onderdrukkende - al dan niet gelegaliseerde - huwelijkse verhouding. Dit geeft aanleiding tot een min of meer expliciete wens om eruit te komen, die vaak wordt gemarkeerd door een terugverlangen naar de kinderjaren (vgl. MN, kolom I). Deze wens gaat in het tweede stadium (kolom II) in vervulling door de komst van het geluk, die bevorderd is door de vlucht uit de dagelijkse sleur d.m.v. een verandering van plaats en een overgang van de ‘huwelijkse’ verhouding naar een ‘over- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||
spelige’, die vaak z'n oorsprong vindt in een ‘meteen raak-ontmoeting’. Gilles bv. ontvlucht Parijs en z'n maitresse om naar Limoges te gaan, waar hij z'n vroegste jeugd probeert terug te vinden en de plotselinge verschijning van de getrouwde Nathalie overspel en geluk mogelijk maakt. Het derde stadium (kolom III) betekent - behalve in GC - de terugkeer naar het eerste. Terugkeer naar de huwelijkse verhouding (of naar eenzaamheid), terugkeer ook naar de plaats van het begin: de vakantie is afgelopen. Het enige nieuwe element is berusting. Het geluk is voorbij en het was misschien wel een zoethoudertje, maar ‘c'est une histoire simple, il n'y a pas de quoi faire des grimaces.’ Deze berusting betekent niet alleen een stap verder naar het geheel afzien van het jagen op geluk (van het ontsnappen aan het ongeluk op een gedegradeerde wijze), maar tevens naar het aanvaarden van de wereld van de konventie. Aangezien het geluk een hersenschim is, moet men ‘realisties’ zijn, en zodoende vindt men geen enkele aanduiding van een perspektief: het pessimisme is volstrekt. Wanneer de hoofdpersoon in het eerste stadium de status quo als gedegradeerd ervoer, maar deze in het derde aanvaardt, zou een minimum aan bewustzijn van zijn lafheid een ‘rijpheid’ kunnen benaderen, die een zeker perspektief zou inhouden (Goldmann, 1964). Men vindt echter ook hier - zoals bij de bespreking der semen - het cynisme dat elke wroeging doodt (zie kolom III). De reakties van Cécile en Raymond op de zelfmoord van Anne, waarvan hun gedrag de oorzaak was, vormen een goed voorbeeld: ‘Nous pûmes bientôt parier d'Anne sur un ton normal, comme d'un être cher avec qui nous aurions été heureux, mais que Dieu avait rappelé à Lui. J'écris Dieu au lieu de hasard; mais nous ne croyions pas en Dieu. Déjà bienheureux en cette circonstance de croire au hasard.’ (BT, 178-179) Zoals men ziet zijn er personen - twee: Anne en Nathalie - die na eenzelfde ontwikkeling als de anderen, niet terugkeren naar de aanvankelijke situatie, maar zelfmoord plegen. Dat is niet het enige wat hen onderscheidt: zij worden uitgebreider beschreven en hun wordt een reeks morele kwaliteiten toegekend die het ideaal van deugd der ‘christelijke beschaving’, d.w.z. het clichématige burgerlijke ideaal, waardig zijn (zie BT 13, 17, 163-164 en PS, 159 ss.). Zij zijn dan ook niet in staat tot cynisme, kunnen niet schipperen met hun beginselen, en berusting zou ondraaglijk zijn. Hun keuze is echter niet minder een vlucht, voorzover zij niets doen om de degradatie te bestrijden. Perspektief op een | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||
eroverheen komen is er in hun geval evenmin, hoewel door de afwezigheid van cynisme en hun passief ‘martelaarschap’ een zekere impliciete waarde aanwezig blijft. Na deze globale overeenkomst tussen de acht romans, moet men opmerken dat er nuances zijn die van roman tot roman een duidelijke ontwikkeling markeren. Die verschillen hebben in het bijzonder betrekking op de hoedanigheid en de intensiteit van de malaise in het eerste en het laatste stadium. Inderdaad, in het eerste stadium is Cécile (BT) gelukkig en Anne eenzaam; Dominique (CS) bescheiden verveeld; Bernard (DM) verstikt en vernederd, en Béatrice in de greep van een eindeloze triestheid; Paule (AB) is moe; Josée (MN) aan de rand van de wanhoop; Lucile (CH) zit midden in de euphorie van de eenzaamheid; Dorothy (GC) bekijkt de verveling met cyniese blik en Gilles (PS) bevindt zich in een zenuwinstorting. En in het laatste stadium is Cécile gelukkig, maar droevig en Anne wanhopig (zelfmoord); Dominique ‘tamelijk gelukkig’; Bernard melancholies terwijl Béatrice haar ‘lot’ beweent; Paule voelt zich oud; Josée is leeg en uitgeput; Lucile vindt zichzelf alleen terug en weet zich voor altijd uitgesloten van een bestaan dat die naam waardig is; Dorothy is gelukkig in het cynisme; en Gilles is wanhopig en stort zich in de kwade trouw. Kort samengevat: bij het beginpunt een ontwikkeling van geluk naar zenuwinstorting en aan het eind een van triestheid naar wanhoop. Tevens is er in dat derde stadium een toename van de mate van cynisme. Men zou dus kunnen spreken van een toename van de intensiteit van het realisme in deze romans - die overigens samenvalt met een - daardoor bevorderde dan wel afgeremde? - daling in de verkoopcijfers. Parallel hieraan bestaat er een tegenstelling ‘ideale vrouw-schoft’ (Anne-Raymond, Paule-Roger en Gilles-Nathalie) die scherper wordt naarmate hun beider karakters van roman tot roman meer geprononceerd worden. Weliswaar verandert, naarmate de ‘schofterigheid’ explicieter wordt, het daaraan tegengestelde ideaal bijna automaties in een (hier feministies getinte) kritiek op de maatschappij die dit ideaal zegt voor te staan zonder het na te komen, en wordt omgekeerd, naarmate het ideaal meer in het extreme wordt getrokken, de ‘schofterigheid’ van die maatschappij steeds duidelijker, maar toch is het niet minder waar dat het stereotiep van het geluk zich in geen enkel opzicht wijzigt en dat het van de eerste tot de laatste roman als het essentiële geponeerd wordt. Als men daarbij rekening houdt met de ekonomie van het verhaal, dan vindt men ook hier een kwantitatieve idealisering, aangezien het tweede stadium de | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||
kwasi-totaliteit van het verhaal inneemt, terwijl de meer realistiese eerste en laatste stadia meestal niet langer zijn dan enkele pagina's. Het idealisme van deze romans wordt dus eveneens verhuld door begin en eind. Er wordt nl. bevorderd dat de lezer zijn dagelijkse werkelijkheid aan het begin en het eind herkent, zich met een zeker gemak identificeert met de held en met hem d.m.v. een geleidelijke verschuiving van werkelijkheid naar vlucht in de geluksdroom (en terug) ertoe gebracht wordt deze voor ideaal èn werkelijk te houden: het geïdealiseerde is zó tussen de werkelijkheid geplaatst dat het er deel van schijnt uit te maken. Zeer sporadies komt het voor dat deze romans openlijk te kennen geven dat er met wat zij als het essentiële beschrijven iets aan de hand is. ‘Encore aujourd'hui, surtout aujourd'hui, ce bonheur, eet oubli des corps me paraît un incroyable cadeau et d'une telle dérision, si je pense à mes raisonnements, à mes sentiments, à ce que je ne peux, quoi que j'en aie, ne pas appeler l'essentiel.’ (CS, 26) Alleen al het lezen van deze twee voorbeelden geeft een idee van de vertroebeling die het gevolg is van de grammatikale en inhoudelijke dubbelzinnigheid van dit soort zinnen, die opvallen bij Sagan's gewoonlijk gemakkelijk leesbare manier van schrijven en zich overigens altijd bevinden in een verhaal waar het geluk zwaar gekonnoteerd is. Anderzijds stellen deze romans, die de malaise aanduiden en stil voorbij gaan aan de oorzaken, soms het grondprobleem, maar dan om overdenking ervan uit de weg te gaan door het te banaliseren: ‘-Enfin, regardez. Nous sommes là tous les trois, il fait doux, la terre est ronde, nous sommes en bonne santé, nous sommes heureux ... pourquoi toutes nos relations ont-elles eet air affamé, traqué ... que se passe-t-il? Men moet echter vooral opmerken dat het bij dit problematies stellen van het geluk altijd gaat om gedenoteerde uitspraken, die slechts funktioneren op het niveau van de horizontale lezing, terwijl het geluk beschreven wordt op dat van de vertikale lezing, en dat de ideologie | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||
- die in dit opzicht een systeem van semantiese regels is - werkt met konnotatie en niet met denotatie (Verón, 1969). Deze opmerkingen krijgen hun volle betekenis als men bedenkt dat de romans van Sagan in feite zijn overgegaan naar de kategorie massamedia - niet alleen omdat er meer dan 4,2 miljoen exemplaren van de Franse uitgave zijn verkocht, maar ook, nog afgezien van de verfilmingen, omdat ze zijn uitgegeven als pocket, en die behoort in de konsumptie-maatschappij tot de massa-media (Goldmann, 1964). Deze overgang naar het ‘grote publiek’ is zeker bepalend voor een receptieve manier van lezen, voor een passieve konsumptie van deze romans, die het opnemen zou bevorderen van vaak voorkomende, bij voorkeur gekonnoteerde, elementen en die weinig voorkomende, bij voorkeur gedenoteerde, elementen onopgemerkt voorbij zou laten gaan. Deze, door de overgang naar de massa-media waarschijnlijk gemaakte, passieve manier van lezen èn de in dit artikel gesignaleerde kenmerken van hun inhoud, maken dat deze romans funktioneren als ‘kulturele industrie’: ‘Niet alleen trappen de mensen er, zoals men zegt, in, als het hun maar een bevrediging schenkt, hoe gering die ook is, maar zij wensen dit bedrog zelfs, zo bewust als ze er zich van zijn; zij spannen zich in de ogen te sluiten, en beamen in een soort zelfverachting wat ze ondergaan, en waarvan ze weten waarom het gefabriceerd wordt. Zonder het zichzelf te bekennen, vermoeden ze dat hun leven helemaal ondraaglijk voor hen wordt, zodra ze ophouden met zich vast te klampen aan bevredigingen, die dat helemaal niet zijn. (...) Wat überhaupt en zonder holle frasen kultuur genoemd kon worden, wilde, als uitdrukking van het lijden en de tegenstrijdigheid, vasthouden aan het idee van een werkelijk leven, maar wilde niet, als zijnde het werkelijke leven voorstellen het simpele er-zijn en de konventionele en kaduke kategorieën van de orde, waarmee de kulturele industrie het behangt.’ (Adorno) Deze romans erkennen de objektieve situatie van verveling en het feit dat de mensen ongelukkig zijn binnen de maatschappij die erin beschreven wordt en tot welke zij zich richten, maar door de oorzaken niet te analyseren en er zelfs niet over te spreken, doen zij niets anders dan die situatie als natuurlijk en dus onveranderlijk te poneren. Zo is elk perspektief om erbovenuit te komen uitgesloten, of in ieder geval vervaagd. Als de situatie dan natuurlijkerwijs vervreemdend is, blijft er maar één ding over: vluchten in die momentjes geluk, waarvan men zoveel mogelijk het illusoire en valse karakter verdringt, en die zo voldoende zijn om ‘uw leven te rechtvaardigen’ en waar men zich bijge- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||
volg tevreden mee dient te stellen. De werkelijke situatie kan dan alleen nog maar verbeterd worden door te proberen deze momenten frekwenter en langduriger te maken, d.w.z. door de konsumptie van vrije tijd te verhogen, zonder dat de kwaliteit ervan noch de algemene stand van zaken ook maar iets verandert. Anders gezegd: men laat elke kwalitatieve eis vallen ten gunste van kwantitatieve eisen en konformisme tegenover de gevestigde orde. Niet alleen bestaat de inhoud van deze geluksmomenten, welke geponeerd worden als doel van het leven, uit de verstijving, de vernieting van het bewustzijn en dus uit het afzien van elke vorm van kontestatie, maar ook impliceren de pogingen om meer mogelijkheden te krijgen deze momenten binnen bereik te brengen - d.w.z. de pogingen om vrije tijd en konsumptie uit te breiden, die de komst ervan begunstigen - in deze maatschappij, zoals hij georganiseerd is, bij het individu de ontwikkeling van individualisme, ‘eerzucht’, konkurrentie-mentaliteit en een zekere dosis agressiviteit, die van groot belang zijn voor het huidige systeem, dat dan ook alleen maar gebaat kan zijn bij dit geluksstereotiep, dat voor de hond die netjes doorloopt, funktioneert als worst èn leiband. Door middel van deze verplaatsing der motivaties wordt het kernpunt van het probleem verborgen, nl. dat het er niet om gaat ‘d'être un homme à force de bonheur’ (DM, 151), maar daarentegen op z'n minst om gelukkig te zijn door mens te zijn, en dat het nu juist het huidige systeem is dat het laatste verhindert. Daarmee zijn de romans van Sagan in een vicieuze cirkel beland: het publiek ‘verveelt’ zich en probeert eruit te komen (door te vluchten) in de roman die het voorhoudt dat de enige manier om eruit te komen is te vluchten en dat die vlucht niet lukt en men dus moet berusten: na lezing gaat het publiek gerustgesteld door met zich te ‘vervelen’. Enerzijds is de roman een weerspiegeling van de maatschappij, anderzijds bevestigt een dergelijke roman het publiek in zijn gevestigde gedrag. De mensen zijn vervreemd en berusten, het systeem blijft rustig op z'n plaats. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||
Gebruikte literatuur
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||
|
|