Forum der Letteren. Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over het eerste gereedmaken van krantekoppen voor linguistische doeleindenPrinting should be invisible. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IHoewel ieder van ons regelmatig ettelijke krantekoppenGa naar eindnoot2 onder ogen krijgt, is er in de Nederlandse taalkunde niet veel aandacht besteed aan deze bijzondere vorm van schriftelijk taalgebruik. Overdiep is (wat Nederland betreft) eigenlijk de enige die eens speciaal een artikel schreef over Taalverkorting in de krant,Ga naar eindnoot3 dat enige tijd later werd gevolgd door De samenstelling als korte taalvorm in de krant.Ga naar eindnoot4 Hij heeft in deze artikelen, die later ongewijzigdGa naar eindnoot5 werden opgenomen in de Stilistische grammatica,Ga naar eindnoot6 een grote hoeveelheid materiaal bijeen gebracht dat ook door huidige onderzoekers met vrucht geraadpleegd kan worden. Intussen is het niet mijn bedoeling het onderzoek van Overdiep te herhalen. Er zijn opmerkingen te maken die als het ware vóór Overdieps artikelen liggen. Zij betreffen vooral het karakter van sekundaire taal dat aan krantekoppen eigen is. Ook in een grote studie als Newspaper headlines van Heinrich StraumannGa naar eindnoot7 komt een aantal sekundaire taalaspekten slechts zijdelings aan de orde. Ik herinner er aan (hoewel zulks overbodig lijkt) dat ‘taalgebruik’ niet tot spreken beperkt is. A.W. de Groot onderscheidt in zijn Inleiding tot de algemene taalwetenschap: i Mondeling taalgebruik (a. door een spreker; b. door een hoorder), ii Schriftelijk taalgebruik (a. door een schrijver; b. door een lezer), en voegt aan deze wel algemeen geaksepteerde verdeling nog toe: iii Taktiel taalgebruik (bij voorbeeld in het geval van Helen Keller die doofstom en blind was) en iv Taalgebruik bij het denken.Ga naar eindnoot8 Het is duidelijk dat krantekoppen, uit de aard van hun verschijningsvorm bestemd voor ‘visual reception’,Ga naar eindnoot9 vallen onder ii, het schriftelijk taalgebruik, dat met visuele tekens of symbolen werkt, en middels een ingewikkeld systeem van afspraken en gebruiken relaties onderhoudt met vooral het mondelinge maar ook de twee andere nog genoemde vormen van taalgebruik. De visuele tekens hebben, om iets te noemen, eventueel weer varianten, - bij voorbeeld T, t. T, t. De algemene taalwetenschap houdt zich in de eerste plaats bezig met gesproken taal, d.i. taal waarvan de tekens auditief zijn (door het gehoor kunnen worden waargenomen) en door het menselijk spreekapparaat kunnen worden voortgebracht.Ga naar eindnoot10 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schriftelijk taalgebruik, wel ‘sekundair’ geheten, werd door de mens - hier ongetwijfeld als taalbeschouwerGa naar eindnoot11 - uitgevonden, wellicht omdat de behoefte aan een minder vluchtige vorm van kommunikatie zich deed voelen. Voor een boeiend verslag van allerlei gebeurtenissen rondom en na deze belangrijke uitvinding, verwijs ik naar I.J. Gelb's A study of writing.Ga naar eindnoot12 Hoewel, gelijk gezegd, de algemene taalwetenschap zich bezighoudt met gesproken taal, is het niet juist haar zoiets te verwijten als een beperking tot wat men de ‘fonische’ taaluitingen zou kunnen noemen. In het algemeen echter zou de wetenschap wel wat meer aandacht kunnen besteden aan het schriftelijk taalgebruik. Stutterheim beëindigt een in 1937 begonnen studie van drie artikelen over Visuele momenten in de literatuurGa naar eindnoot13 met de verzuchting: ‘Wij () hopen, dat ons artikel mag aansporen tot een hernieuwd onderzoek naar de symbolische functie van het schrift en naar de psychologie van het lezen’. In Praag verschijnt in 1939 een diepgaande beschouwing van J. Vachek over de verhouding primair/sekundair taalgebruik: Zum Problem der geschriebenen Sprache,Ga naar eindnoot14 die in 1948 in Bratislawa gevolgd wordt door Written language and printed language.Ga naar eindnoot15 Omdat een Frans blad als Tel quel bij voorkeur inheemse bronnen citeert, treffen wij er de twee bovenstaande namen niet aan, hoewel bijvoorbeeld Vachek's studies toch in ‘bereikbare’ talen geschreven werden, en - om hun kwaliteit - best in aanmerking kwamen voor verwerking in Tel quel's veelvuldige principiële beschouwingen over taaluitingen-inschrift.Ga naar eindnoot16 Krantekoppen, het voorwerp van bestudering hier, vertegenwoordigen slechts een kleine hoeveelheid van de sekundaire taaluitingen die worden aangetroffen in het gebied dat door een boek als dat van Gelb in kaart wordt gebracht. Krantekoppen zijn zeer specifieke gevallen van ‘schriftelijk taalgebruik’ en liggen in de geschiedenis van het schrift ná het moment dat het mogelijk werd door middel van uit losse letters bestaande alfabetten (bij voorbeeld uitgevoerd in hout of lood) ‘teksten’ te ‘drukken’ door middel van een ‘pers’.Ga naar eindnoot17 Nu dit laatste woord gevallen is, zijn we beland in een wereld die nauwelijks nog direkte reminiscenties oproept aan het woord ‘schriftelijk’ uit ‘schriftelijk taalgebruik’. Het wordt tijd dat we het door krantekoppen gevulde wereldje van enige nadere omschrijving voorzien. In het Woordenboek der Nederlandse taal vinden we sub lemma Kop iii, 7, a: ‘Opschrift boven een gedrukt stuk, inzonderheid boven een krantenartikel of een onderdeel daarvan; ook: bedrukt bovengedeelte van schrijfpapier.’ Het is interessant naast deze definitie er een te zetten die is voortgekomen uit het krantewezen zelf. Ik trof hem aan in de NRC van 21 september 1968 (zaterdags bijvoegsel) in het anonieme artikel Hoofdbrekens en kopzorgen. Deze ‘definitie’ luidt als volgt: onder ‘de opschriften die in de journalistiek koppen worden genoemd’, verstaat men ‘het betrekke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk klein aantal grote letters in de kranten, dat de auteurs soms meer moeite heeft gekost dan het heel grote aantal kleine letters in diezelfde kranten.’ Deze ruwe, in het geestige gehouden, omschrijving is ondanks zijn weinig taalkundig karakter, en ondanks zijn ‘betrekkelijke’ vaagheid, voorlopig zeer wel te hanteren, omdat - beter dan in de omschrijving van het WNT - althans een aantal opvallende eigenschappen van de krantekop erin tot uitdrukking wordt gebracht. Het relatief grote formaat van de letters in de kop, tegenover de letters van de tekstgedeelten, is een duidelijke zaak. Voor de meeste krantekoppen gaat deze opmerking wel op. Wat betreft het relatief kleine aantal letters in de koppen tegenover het aantal letters in de tekstgedeelten, moet echter een kleine aanvullende opmerking gemaakt worden. Gelet op het vaak voorkomend verschil in opmaak tussen de voorpagina en de overige tekstpagina's (met uitzondering van de geheel met advertenties gevulde), zijn er kranten die voor de voorpagina een dermate intensieve koppendrift aan de dag leggen, dat in een aantal gevallen nog maar moeilijk gesproken kan worden van een groter tekstgedeelte waar de koppen bij zouden horen. - Het is bij deze moeilijker gevallen wèl duidelijk, dat er niet langer gesproken kan worden van koppen als een echt tekstgedeelte zou ontbreken: de aanleiding om van ‘opschriften’ te spreken (dus ‘bij iets anders’) vervalt dan immers. Let men op de totale ruimte (in cm2) van de kop tegenover de tekst, dan is de kopruimte, althans op de voorpagina's, vaak belangrijk groter dan de tekst-ruimte. Het komt nogal eens voor dat op de voorpagina een beperkt aantal artikelen begint met zéér groot opgemaakte koppen, terwijl van de erbij behorende artikelen niet meer dan een klein gedeelte op deze zelfde pagina komtte staan. De ‘relativiteit van ruimtelijke omvang’ wordt helemaal een vreemde zaak, als men ziet dat op de pagina waar het artikel vervolgd wordt, de kop geheel of gedeeltelijk herhaald wordt. Ik denk echter dat de ruimtelijke omvang van het tekstgedeelte in het algemeen die van de kop te boven zal gaan, zodat we kunnen blijven spreken van ‘opschriften’ of iets dergelijks. Een kleine aanvullende opmerking moet tenslotte worden gemaakt over het begrip ‘letters’ zoals dat in de NRC-definitie gebruikt wordt. Het wekt de indruk dat het voor iets anders staat: ‘woorden’ zou een verbetering zijn, als men dan meteen ‘grote/kleine’ verving door ‘groot/klein gedrukte’. De oorspronkelijke formulering met ‘letters’ vind ik trouwens juist bij krantekoppen niet eens zo vreemd. Vaak immers moet er in de koppenzetterij van de krant met echte, losse letters gepast en gemeten worden, om een kop te krijgen met een goede verdeling over de beschikbare ruimte. Sommige ‘woorden’ zijn op een gegeven moment werkelijk alleen maar onbruikbaar, omdat ze in schrift uit teveel letters bestaan. De ongeschiktheid in kwestie kan zich toespitsen op één letter teveel.Ga naar eindnoot18 Dit probleem, dat ik even aanroer, speelt niet in zulk een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mate bij het ‘gewone’ sekundaire taalgebruik, het schrijven. Een interessant voorbeeld van een en ander vond ik in de Volkskrant van 7 juni 1969. De leuze ‘Johnson oorlogsmisdadiger’ werd daar, gelet op de krant, uitsluitend om redenen van ‘lengte’ in gekort tot ‘Johnson enz.’ (Zie afbeelding ii). Alle overwegingen op één hoop gooiend, kunnen we ons voorlopig houden aan de koppen-definitie uit de krant. In gewijzigde vorm luidt deze thans: ‘Onder de opschriften die in de journalistiek koppen worden genoemd, verstaat men het betrekkelijk kleine aantal groot gedrukte woorden in de kranten, dat de auteurs soms meer moeite heeft gekost dan het betrekkelijk grote aantal klein gedrukte woorden in diezelfde kranten’. Als een niet te verwaarlozen bijkomstigheid kan de lezer van dit artikel tenslotte met de gedachte spelen, dat het aan de hand van deze definitie mogelijk is krantekoppen ... uit te knippen. Dit is op zijn minst een voordeel als men denkt aan de grammofoonplaten, tapes en diktafooncilinders waarmee de taalwetenschap (de ‘fonische’) gedwongen is te werken. Krantekoppen kunnen domwegGa naar eindnoot19 worden losgeknipt van de tekst waar ze bij horen. In eerste instantie wordt het objekt van onderzoek daarmee sterk vereenvoudigd. Wel moeten we dan een paar gevallen afstoten. Vermeldingen als ‘door onze correspondent’ rekenen wij niet tot de koppen. Soms ook ontbreekt een echt kopje en heeft men alleen het eerste woord van het bericht iets vetter gedrukt (Afbeelding i, middelste voorbeeld), of een uit het tekstje gehaald woord voorop gezet en geïsoleerd door vette druk en een punt erachter, echter wel op dezelfde regel (Afbeelding i, onderste voorbeeld). In de derde plaats zijn er de zogenaamde tussenkopjes: ze staan niet aan het hoofd van een artikel, maar boven onderdelen daarvan. Men ontkomt niet aan de indruk dat ze vaak slechts dienen om ergens op de pagina enig ‘zwart’ te ‘veroorzaken’. De inhoudelijke betrekking van deze tussenkopjes met de tekst wil nog wel eens heel merkwaardig zijn. Voor de volledigheid deel ik mee, dat ik niet inga op het probleem in hoeverre er in de te verzamelen koppen sprake is van ‘Nederlandse taal’. Ik meende dat het het beste was mij aan te sluiten bij de, bekend veronderstelde, hoofdstrekking van het betoog in Van der Lubbe's Woordvolgorde in het nederlands.Ga naar eindnoot20 Hij had met soortgelijke moeilijkheden te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIHet bij elkaar knippen van materiaal voor een studie over krantekoppen, leidt ertoe dat het maken van voorbeelden ‘e silentio’ ons minder geschikt voorkomt, hoewel Van der Lubbe in zijn geval het goed recht hiertoe beredeneerde.Ga naar eindnoot21 Van der Lubbe bevond zich, als geboren taalgebruiker van het Nederlands, in een vrijere positie ten opzichte van zijn mate- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
riaal dan de schrijver van dit artikel tegenover het zijne. Wel heb ik naast mijn verzamelde krantekoppen voorbeelden genomen uit Huwelijk van B.B. is nakend van Frits van der Molen.Ga naar eindnoot22 De koppen die hij in zijn boekje opnam, zijn afgedrukt in een soort vereenvoudigde krantenopmaak, - een werkwijze die moeilijk gevolgd kan worden voor een artikel als het onderhavige. Dit is inderdaad ons eerstvolgende probleem: de typografie van krantekoppen behoort op zichzelf besproken te worden. Juist de typografische kwaliteiten van een kop vallen weg bij gewoon geschreven ‘verwerking’ in een artikel. De uitzonderingspositie van de koppen (tegenover de tekst) komt in onze definitie vooral naar voren in de woorden ‘opschriften’ en ‘betrekkelijk klein aantal groot gedrukte woorden’. Dat groot-gedrukte is geen wet van meden en perzen. Een goede positie van het opschrift tegenover de tekst kan al wonderen doen, en zelfs als men werkt met primitieve middelen (zoals een schrijfmachine) kan men zeer redelijke opschriften maken door onder andere het gebruik van HOOFDLETTERS, spatiëring of onderstreping, en kombinaties van deze drie, - waarbij men uitgaat van een ‘normaal’ schrift in gewone onderkast met zo nu en dan een hoofdletter waar we dat hebben afgesproken. Het effekt van de drie hier genoemde, primitieve mogelijkheden kan heel behoorlijk zijn. Een zetter die krantekoppen moet vervaardigen heeft andere middelen tot zijn beschikking. Hij heeft letters in tal van formaten en varieteiten; hij kan verschillende lettersoorten vlak naast elkaar gebruiken, zoals romein of cursief, en kan door middel van nog vele andere mogelijkheden binnentreden in dat wondere rijk dat met het woord ‘typografie’ kan worden aangeduid; - beter gezegd: een gróter rijk dan waarin iemand door bij voorbeeld een schrijfmachine kan binnendringen. Welke ‘manipulaties’ moet ik nu verrichten om mijn verzamelde koppen passend te verwerken in een gewoon, niet al te opvallend artikel? Stutterheim heeft eens in een artikel, dat over een heel ander onderwerp ging, een krantekop als volgt weergegeven:Ga naar eindnoot23 officier van justitie acht strafdreiging zekere preventie. Het is niet na te gaan of hier sprake is van een ‘keuze’ van allemaal hoofdletters: de echte kop kan immers bestaan hebben uit hoofdletters. Het is echter ook mogelijk dat in de echte kop de woorden ‘officier’ en ‘justitie’ met hoofdletters begonnen. Nu is het belang van hoofdletters binnen de linguïstiek niet uiterst relevant, maar bij schrijftaal kan het gebruik van hoofdletters - op grond van algemeen geaksepteerde opvattingen, bijvoorbeeld verbreid door een lagere school waar men ‘leert schrijven’ - een zekere ‘nuttigheid’ niet ontzegd worden. Het is misschien goed hier even op door te gaan. Sommige kranten ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bruiken voor àlle koppen, of sommige, of delen daarvan, géén hoofdletters waar een argeloos lezer ze op grond van zijn eigen schrijfgewoonten zou (mogen) verwachten. De drie mogelijkheden die mijn schrijfmachine biedt, zijn de volgende (ik kies natuurlijk een eigennaam):
Uit deze voorbeelden blijkt onmiddellijk dat het gebruik van hoofdletters bij deze opstelling slechts betrekkelijk nuttig is, d.w.z. dat in 2) het gebruik ervan niet nuttig is omdat alle letters daar hoofdletters zijn, zoals in 1) het gebruik van alleen maar kleine letters zich op hetzelfde niveau bevindt. In geval 3) echter is de relatieve grootte van de K ten opzichte van ees in zekere mate signifikant voor wie behoort tot de kring van insiders, en weet wat het zeggen wil als de eerste letter groter is dan de andere. Hier is dat de notie ‘eigennaam’, zoals in andere gevallen de notie ‘begin van een zin’ kan meespelen. De relatief grote hoofdletter is een soort herkenningsteken dat wel handig is, maar stellig niet nodig. De betrekkelijke slordigheid waarmee de onderzochte kranten met hoofdletters omspringen, dwingt tot het aanbrengen van een zekere uniformiteit waarbinnen men niet door té toevallige zaken wordt afgeleid. Omwille van deze uniformiteit laten wij in onze weergave iedere kop beginnen met een hoofdletter, met daarachter gewone kleine letters, terwijl we ons voor eigennamen e.d. aan de bekende afspraken houden. Alleszins interessant is dan het volgende geval, waarbij de twee noties: ‘eigennaam’ en ‘begin van zin’ een merkwaardige verhouding aangaan:
Naar het schijnt, had de opmaker er hier beter aan gedaan, aan het begin van de kop juist géén hoofdletter te zetten, - indien hij althans de nu bereikte ‘grappigheid’ niet zou hebben voorgestaan: de verbinding tussen ‘toon’ (voor stembuiging) en ‘Toon’ (de eigennaam). De grap is overigens nóg ingewikkelder. In het ‘foute’ geval legt de lezer een verbinding die gelijk is aan die in zoiets als ‘Kees Jansen’, - maar ter korrektie van de fout (een korrektie die hem wordt opgedrongen door het laatste stuk van de kop, want zoiets als ‘Kees Jansen is verzoenend’ gaat niet) moet hij komen tot zoiets als: Toon [van] Chroesjtsjef Over de woorden die in krantekoppen wellicht worden ‘weggelaten’ zullen wij hier niet spreken. Dat er echter zoiets aan de hand is als een ‘woord’ dat op grond van andere gegevens als het ware ‘verwacht’ wordt door de lezer, vind ik a priori niet zo vreemd. (In het onderhavige geval ‘verwacht’ de lezer juist niets: hij verbindt meteen de ‘voornaam’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toon met de ‘achternaam’ Chroesjtjef, waarna de rest van de kop hem dwingt tot ‘invulling’).Ga naar eindnoot25 Dit is dan typisch een probleem dat echt met ‘woorden’ te maken heeft. Op het niveau van letters kunnen echter al de meest vreemde zaken plaatsvinden. Zo bijvoorbeeld als in de schrijfvorm van een woord wèl alle letterposities door een teken zijn ingenomen, terwijl één letter verkeerd is aangeslagen. Zo is beleefeeeen ‘tikfout’ uit het zinnetje: ‘De jongen maakte altijd al een uiterst beleefee indruk’. Ik maak mij sterk dat de lezer inderdaad eerst ‘eefée’ leest en daarna pas korrigeert. En toch komt het omgekeerde niet minder vaak voor: hoe dikwijls leest men bij het korrigeren niet over de fouten heen. Wellicht ook leest men het volgende rijtje woorden niet goed: Barneveld, beneveld, pijpetuitje, inkeping, kippesnavel, hyenavel, etc. Toch staan hier weer geen drukfouten, en moeten de ‘verlezingen’ geweten worden aan een hele reeks van oorzaken, gedeeltelijk buiten ieder woord afzonderlijk. Kan men de kwestie der hoofdletters tot nu toe nog betrekkelijk eenvoudig vinden, moeilijker wordt het met een ‘meerledige’ kop als de volgen de (Afbeelding vi):
Wat is hier wel allemaal gebeurd met deze weergave van een krantekop? In de eerste plaats is achterin de kop de zwarte lijn weggelaten die vanaf de eerste regel horizontaal naar achteren loopt, hoekig naar beneden gaat en weer met een hoek terugbuigt naar de laatste regel. Bij een eerste weergave van de kop ten behoeve van linguistische doeleinden kan deze lijn rustig worden weggelaten, hoewel haar ‘funkties’ in de kop er vele kunnen zijn.Ga naar eindnoot51 De eerste ‘regel’ en de vierde ‘regel’ van de kop komen goed over. Ze beginnen netjes met een hoofdletter; de kursivering als zodanig lijkt weinig relevant en kan vervallen. - Anders is het gesteld met de twee middelste regels. Deze zijn geheel kapitaal gedrukt, zodat we niet kunnen zien of de N van NEGEN misschien als hoofdletter is bedoeld. De opmaker heeft deze twee regels in hun geheel geïsoleerd door het gebruik van kapitalen; hij heeft ze een ‘belangrijkheids’-aspekt toegekend dat wellicht ten koste ging van de afspraak ‘hoofdletter aan het begin van de zin’. Het belang van de twee regels samen wordt nog versterkt doordat de opmaker een letter van meer puntenGa naar eindnoot26 heeft gebruikt. De twee verschijnselen samen doen ons besluiten dat met het hele stuk in hoofdletters één | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zin wordt bedoeld. Zou men er voor voelen het hier genoemde aspekt van ‘belangrijkheid’ te vergelijken met zoiets als - bij gesproken taaluitingen - een zin die luider wordt uitgesproken dan de zin ervóór en erna, dan moet men daar toch mee oppassen. Het woord ‘isolering’ lijkt meer van toepassing. Met name de volgorde der verschillende zinnen ligt bij gesproken taaluitingen wel vast; maar bij een kop als de onderhavige dringt zich de vraag op, in welke volgorde van delen hij gelezen moet worden. Richten de ogen zich, al lezend, het eerst op het gedeelte dat het meest opvallend gedrukt is? In gesproken taaluitingen is de hoorder gebonden aan het lineair verloop van de gegevens in de tijd; bij de, visueel gepresenteerde, kop kan de lezer echter een andere volgorde hebben aangehouden:
Immers, wie of wat bepaalt de volgorde van lezen van de regels (1) en (4) wanneer men er eenmaal van is uitgegaan dat (2) en (3) ten gevolge van hun grote opmaak het eerst gelezen worden? Hier blijkt dat het moeilijk is verstandige dingen te zeggen over de ‘vermoedelijke’ leesvolgorde van de verschillende onderdelen van een krantekop. - Nog een voorbeeld (Afbeelding v):
Hoewel de delen (2) en (3) in het echte voorbeeld duidelijk opvallender zijn gedrukt dan de overige, heb ik hier de weergave gekozen waartoe ik meende te moeten besluiten. Bedenkt men echter dat deze delen (2) en (3) ‘zwaarder’ gedrukt werden, en dus misschien wel ‘eerder’ gelezen worden, dan duikt hetzelfde probleem op als bij het vorige voorbeeld. Het meest zinnig lijkt in dat geval:
Maar hoewel (1) duidelijk een afzonderlijke eenheid vormt, - door de aanhalingstekens uit een rapport genomen lijkt, - komen de rechten van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de lezer naar het schijnt pas het meest volledig tot hun recht bij een (toch niet goed mogelijke) volgorde als:
Door een splitsing van (2) in (2a) en (2b) zou nochtans zoiets bereikt zijn als een ‘normale leesvolgorde van woorden’. Welnu, om een verhaal dat te lang dreigt te worden kort te houden, is het nuttig een aantal afspraken te maken (of liever: suggesties daarvoor te doen) die betrekking hebben op de opslag en de eerste verwerking van het krantekoppenmateriaal. Het lijkt het beste voor de weergave van de koppen de werkelijke volgorde aan te houden, dus van boven naar beneden. Meteen daarna is het mogelijk het hele aspekt ‘typografisch méér opvallend of niet’ overboord te zetten. De typografische aspekten worden nog wèl gehanteerd om de verschillende ‘zinnen’ in een kop te onderscheiden, maar - een stap verder - deze zinnen geven we op lopende regels weer, ook al zijn ze in het echte materiaal over verschillende regels verdeeld. Ons laatste voorbeeld gaat er nu als volgt uitzien:
De lezer die de punten ontdekt aan het eind van iedere ‘zin’, heeft goed gezien. Waarom zouden we ook verder geen gebruik maken van de gewone schrijfkonventies? De verwerkingswijze die wij op deze manier gekregen hebben gaat met zekere bezwaren gepaard. Frappant is de ontnuchterende uitwerking van de gewoon geschreven (gedrukte) koppen. Erger is wellicht dat wij de afbrekingen die naar het schijnt lukraak in de zinnen stonden hebben opgeofferd aan onze behoefte aan uniformiteit. Het is bij voorbeeld heel goed mogelijk dat Stutterheim in zijn voorbeeld: Officier van justitie acht strafdreiging zekere preventiejuist vanwege de afbreking ‘aan “zekere” een niet in het verband passende betekenis’Ga naar eindnoot27 heeft toegekend. De volgende gevallen zijn overigens duidelijker:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘grappige’ werking van deze koppen wordt door onze weergave gereduceerd. De voorbeelden worden hier:
Het blijft hier trouwens nog altijd mógelijk dat de lezer het verkeerde verband legt, al zal het veel minder vaak voorkomen dan bij de afgebroken voorbeelden. Het is jammer dat het bij ‘meerledige’ koppen niet wel mogelijk is een aantal regels op te stellen op grond waarvan de afzonderlijke leden van zo'n kop herkend kunnen worden. De ene keer zal het een hoofdletter zijn die het begin van het lid markeert, waardoor tevens het eind van het voorgaande lid gekend wordt; de andere keer een verandering in de typografie (formaat, lettersoort, of bijv. romein tegenover kursief) Er is trouwens een niet onaanzienlijke kategorie koppen, waarbij de leden wel in elk opzicht typografisch als afzonderlijke eenheden zijn aangegeven maar waar deze leden (of een enkele, of sommige daarvan) verbonden zijn door middel van een dubbele punt. De gedeelten vóór zo'n dubbele punt worden (bij uitspreken) niet geïntoneerd als afzonderlijke zinnen. Het verschijnsel komt vaak voor en de onderzoeker kan dergelijke koppen moeilijk beschouwen als louter meerledig. Er treedt immers een verbinding op van de stukken vóór en achter de dubbele punt. Deze dubbele punt, ‘voorafgegaan door zwevende toon’ zegt De Vooys,Ga naar eindnoot28 dient voor verschillende doeleinden die men onder andere terugvindt in de Nederlandse spraakkunst van De Vooys of in die van TinbergenGa naar eindnoot29 - en nog andere natuurlijk. Een teoretische uiteenzetting over de dubbele punt heb ik in Stutterheim's reeds genoemde artikelenserie Visuele momenten in de literatuur, onder het hoofdje 1. De leestekens,Ga naar eindnoot30 tot mijn spijt gemist. Er zijn nog andere ‘moeilijke gevallen’ die op deze plaats een vermelding verdienen. Ik noem er enige, zonder volledigheid te betrachten. Kleur. Vaker dan in de dagelijks verschijnende bladen, komt in weeken maandbladen het gebruik van kleur voor. Zou handhaving van de kleur rood bijv. per schrijfmachine nog wel mogelijk zijn, - men kan zich afvragen of een linguïstisch tijdschrift speciaal voor deze gevallen kleurendruk zou gaan toepassen. In de zaterdagse bijvoegsels van kran- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten wordt nogal eens kleur gebruikt. Men kan nog ingewikkelder konstrukties bedenken, bijvoorbeeld de kop ‘Kleur in de televisie’, waarbij het woord ‘Kleur’ per letter een andere kleur heeft. Voor echte kranten zou dit procédé echter wat kostbaar zijn. Dispositieve lettertekens. De figuur van de letter wordt uitgespaard in een wel afgedrukte omgeving. Vaak gebruikt voor vaste rubrieken, al dan niet in kombinatie met gewone koppen. Vaste koppen komen voor in de meest vreemdsoortige verschijningsvormen. Ze mogen stellig niet over één kam geschoren worden met gewone krantekoppen. Uitgevoerd in echte letters zouden ze qua typografie geen moeilijkheden opleveren. Kombinaties van vaste en losse koppen komen vaak voor. Vignetten en plaatjes, al dan niet in vereniging met gewone wisselende koppen, komen regelmatig voor. Ze kunnen niet per schrijfmachine of in een gewoon artikel zonder plaatjes worden verwerkt. Zelfs een vignet dat geheel uit letters bestaat, zal door zijn afwijkende vormgeving - waarin men tal van evokatieve krachten mag vermoeden - niet geschikt zijn voor niet-illustratieve verwerking. Omkadering. Het gebruik van omkadering, of iets dat daar op lijkt, zijn wij tegengekomen bij de behandeling van Afbeelding vi. Op voorhand lijkt het het beste al die koppen waarmee in een van bovenstaande betekenissen iets vreemds aan de hand is, ogenblikkelijk af te zonderen van het gewonere materiaal zoals wij dat tot nu toe tegenkwamen. Ze zouden apart moeten worden onderzocht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIEen belangrijk deel van de eigenaardige aanblik van het materiaal, ter hantering waarvan zojuist enige regels werden voorgesteld, kan mede verklaard worden uit de ontstaansgeschiedenis van de koppen en uit enige andere aspekten die ik hier wil samenbrengen onder de noemer ‘produktiefaktoren’. Er zijn faktoren te noemen die het specifieke karakter van krante-koppen betreffen en niet zozeer het bredere begrip ‘opschriften’. Een aantal ervan kwam reeds ter sprake, maar hier kan ik er nog iets uitvoeriger op ingaan. De opmerkingen hebben weinig met taalkunde van doen, maar ze zijn hopelijk toch enigszins verhelderend. Overdiep vestigt in zijn eerder genoemde artikelenGa naar eindnoot31 de aandacht op ‘de headliner dien belangwekkende functionaris’, een persoon die in de zetterij van de krant bij uitstek krantekoppen vervaardigt. De NRCGa naar eindnoot32 noemt dezelfde persoon ‘koppensneller’, maar zegt tevens dat er kranten zijn waar elke redakteur zelf de koppen boven zijn eigen tekst ontwerpt. Doorwerking van dit laatste vinden wij in de door ons aangehouden werkdefinitie: ‘het betrekkelijk kleine aantal groot gedrukte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden in de kranten, dat de auteurs soms meer moeite heeft gekost dan, etc.’ De moeite waarvan hier gesproken wordt is niet steeds van dezelfde aard. Van der Molen noemt een paar mogelijkheden in zijn eerder genoemde boekje.Ga naar eindnoot33 Vooral ‘haast’ is een verschijnsel dat hem aanspreekt, en hij laat de lezer wat grasduinen tussen zetters, korrektoren opmakers en fotografen, totdat hij belandt bij de journalist die al dan niet aan een bureau is gezeten.Ga naar eindnoot34 Ook de journalist werkt in haast, maar heeft volgens Van der Molen uiteindelijk toch weinig te maken met de echte koppen. Zo er al ‘gekke toestanden’ in krantekoppen voorkomen, zijn deze niet in de eerste plaats de schuld van de journalist. Diens kommer betreft vooral de hem opgedragen nieuwsverzorging. De zetter daarentegen heeft zoveel andere dingen aan zijn hoofd, dat hij zich misschien pas in laatste instantie zorgen maakt over het goede taalgebruik in de krantekop. Uit eigen ervaringGa naar eindnoot35 weet ik dat koppen zoals de journalist zich die gedacht had, vaak niet voor realisering in aanmerking komen, - om de eigenaardigste redenen overigens. Een paar daarvan volgen hier, een paar ervan werden al naar voren gebracht. Nagenoeg ieder artikel in een krant of tijdschrift heeft wel een kop; koppen en opschriften zijn een bekend verschijnsel in de wereld van het sekundaire taalgebruik. Waarschijnlijk zijn er historische gegevens aan te dragen die ons duidelijk kunnen maken hoe dat komt. ik verdiep me hier niet in deze historische achtergrond van het verschijnsel opschrift/kop.Ga naar eindnoot36 Overigens zou men zich een uitstekend gevulde krant kunnen voorstellen waarbij de afsluiting tussen de verschillende berichten en artikelen uitsluitend door middel van lijnen plaatsvond. Zoals gezegd, staan er ook in onze kranten heel kleine berichtjes waarvan alleen de eerste regel of een vooropgeplaatst woord iets vetter gedrukt wordt, terwijl verder ieder spoor van een echte kop ontbreekt. Vervolgens: de kop is afkomstig van een specifieke koppensneller of van de auteur van het artikel. De koppensneller bevindt zich in een gunstiger positie ten opzichte van de feitelijke realisering van de kop (hij werkt met de echte loden letters, etc.)Ga naar eindnoot37 dan de schrijver van het artikel die vaak niet weet hoe zijn tekst in de krant zal komen.Ga naar eindnoot38 De schrijver ‘maakt’ de kop dan ook nooit helemaal. Hij dient niet méér in dan een soort suggestie voor de inhoud van de kop; hij stelt voor dat er dit of dat boven het artikel kan komen te staan, maar de eigenlijke opmaker begint pas te werken met de werkelijke ruimte die hem op het laatste moment ter beschikking staat. De inventiviteit die aan de verwezenlijking van een kop te pas komt zal misschien meer de visuele kwaliteiten van een stuk typografisch vakwerk gelden, dan de resultaten vanuit taalkundig oogpunt. - Onze stellige indruk dat er aan krantekoppen wel eens voorzetsels en lidwoorden ontbreken (om maar eens iets te noemen), berust derhalve niet noodzakelijk op schijn. (Vgl. afbeelding 1 bovenste voorbeeld: ‘Doelen’ i.p.v. ‘de Doelen’). Over fouten die in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesproken taaluitingen toch niet zo gemakkelijk zouden optreden, spreek ik hier niet. (Afbeelding m. Hier zijn de zetregels verwisseld, wat een bizar effect ten gevolge heeft). Nu is intussen ook duidelijk geworden dat de koppensneller zich in een geheel andere positie bevindt ten opzichte van het artikel dan de auteur. Het in krante-artikelen gebruikte Nederlands moge een bron zijn van onze voortdurende verontrusting, de omstandigheden van de journalist zijn nog heilig vergeleken met die van de koppensneller. De schrijver van het artikel kan thuis, of waar hij zijn werk ook verricht, zijn kopij redelijk verzorgen en tegelijk daarmee een redelijke kop aanbieden. in deze kop zal hij datgene wat hij, gezien de inhoud van het artikel, het meest belangrijk acht, naar voren laten komen, - of in ieder geval datgene wat hij vanuit een nooit nader onderzochte koppenethiek en/of -estetiek een ‘goede kop’ vindt. De opmaker heeft deze nauwe binding met de inhoud van de tekst niet. Zijn kop ontstaat niet ‘vanuit’ een artikel dat hij in zijn verschillende geledingen beheerst. Integendeel, hij heeft te kampen met gebrek aan tijd, met de praktische hanteerbaarheid van zijn loden letters (of anderszins), en ook heeft hij zich nog zorgen te maken over de algemene aanblik van de pagina. We moeten er dan ook niet van staan te kijken als de opmaker het artikel slechts in haast doorneemt en bij zijn gespannen interpretatie van een stuk schriftelijk taalgebruik de plank wel eens misslaat. Talrijk zijn de koppen die de inhoud van het artikel niet goed weergeven of aan een onderdeel van het bericht overmatige aandacht schenken. Voorbeelden hiervan worden reeds gegeven door Overdiep, die vooral wijst op het merkwaardige verschijnsel van ‘kondensatie’ in de titel: ‘De titelvorm wordt nl. meestal uit den gegeven tekst overgenomen(,)’Ga naar eindnoot39 (mijn kursivering). Zo komt er bijv. in de kop te staan: Heetwaterbereiding door electriciteit,tot stand gebracht uit de zin: ‘Ten behoeve van het bereiden van heet water met electriciteit’. Of: Bioscoopsluiting te Venrayuit: ‘Heden is de bioscoopsluiting in de gemeente Venray afgekondigd’.Ga naar eindnoot40 Zie voorts paragraaf 65 in zijn Stilistische grammatica.Ga naar eindnoot41 En C. Hedeman, die in het artikel Sempre crescendoGa naar eindnoot42 schrijft over de talrijke nieuwe samenstellingen vooral in de taal der journalisten, noemt: Crisislandbouwuitvoermonopoliebesluit 1939,waarvan hij overigens niet zegt of het een ‘kop’ is. Onderscheid tussen kop en tekst maakt hij m.i. ook niet, als hij opmerkt: ‘de snelheid waarmee het nieuws op een grote stadskrant verwerkt moet worden, bevordert het telegramachtige in de mededelingen (weglaten van lid- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden, voorzetsels, bepalingen). Ten slotte is de journalist in de grote stad, evenals zijn lezend publiek, minder gebonden aan traditionele taalvormen dan zijn provinciale collega en daardoor geneigd nieuwe, zelf-gemaakte vormen te lanceren’.Ga naar eindnoot43 Dat de koppensneller er wel eens bijzonder veel moeite mee zou kunnen hebben om snel dóór te dringen tot de zakelijke inhoud van een bericht, moge duidelijk worden uit het volgende, door Simon Carmiggelt gesignaleerde, subtiel-voorzichtige berichtje uit de NRC: ‘Te Napels heeft men in een trein uit Turijn in een tweetal koffers het verminkte lijk van een jonge vrouw gevonden. Men vermoedt met een misdaad te doen te hebben.’Ga naar eindnoot44 In het algemeen kan men zeggen dat voor de krantekop niet het minst opvallend deel van de inhoud van het desbetreffende bericht of artikel wordt gekozen. Zou dit wel gebeuren, dan zou men - denk ik - met recht van ‘slechte’ koppen kunnen spreken. De opmaker zal juist de harde kern van het nieuws of het artikel in de kop willen vangen. Hij moet letten op de feitelijke inhoud van het bericht, maar ‘minder objectief, maar niet ongebruikelijk, misschien ook minder moeilijk, is de methode waarbij de koppenschrijver met en in zijn kop een bepaald onderdeel naar voren haalt, soms maar een detail’.Ga naar eindnoot45 Ook als er in verschillende kranten berichten van ongeveer of zelfs letterlijk dezelfde inhoud staan, kunnen er vreemde zaken uit de bus komen. De ene koppensneller zal dit, de andere tóch dat uit nagenoeg hetzelfde materiaal naar voren halen. Het reeds vaker genoemde artikel uit de NRC gaat juist over dit probleem. De schrijver van het artikel had zich verbaasd over de (blijkens de koppen) zó verschillende reakties van diverse kranten op de toch vastliggende teksten van troonrede en nieuwe regeringsbegroting. Twee voorbeelden: Belastingdruk wordt nog iets zwaarderversus: Belasting wordt lager.Hieruit blijkt wel dat het mogelijk is om met heel verschillende ‘ogen’ een tekst te bezien. Eenzelfde soort verschil is ook aanwezig in het materiaal dat ik al gebruikte. De volgende koppen hebben betrekking op een zo goed als eensluidend bericht, maar bieden toch uitzicht op werelden verschil:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vermelding in dit verband verdienen stellig De nederlandse pers en de 2de zitting van het tribunaal Vietnam, een verzameling van berichten met alles wat er van 21 november tot 7 december 1967 in tien grote Nederlandse dagbladenGa naar eindnoot47 verscheen over de tweede zitting van het Vietnam Tribunaal te Roskilde (Denemarken), en Pers en Vietnam - 29 januari tot 3 februari 1968 - het offensief.Ga naar eindnoot48 In deze twee studies, die door vergelijking van verschillende berichten (hoe vaak, hoe lang) konkluderen tot ‘lacunes in de berichtgeving waardoor de lezer een vertekend beeld krijgt’,Ga naar eindnoot49 wordt ten onrechte aan de koppen van de berichten onvoldoende afzonderlijke kritische aandacht besteed. Men kan zeker stellen dat mede een nauwkeurig uitgevoerde taalkundige analyse van bijv. alleen de koppen, volop had kunnen bijdragen aan de (nu ook aanwezige) kwaliteit van de werkstukken. Naast het ‘nieuwskarakter’ dat een opmaker zijn koppen zal willen meegeven, en dat men in verband kan brengen met het verschijnsel van het ‘fait divers’ in de literatuur,Ga naar eindnoot50 moet nog genoemd worden het merkwaardige verschijnsel van al dan niet opzettelijke ‘humor in krantekoppen’. Het boekje van Van der Molen staat er vol mee. De eerder door mij behandelde zinsafbrekingen zullen vaak niet humoristisch bedoeld zijn. De twee volgende gevallen evenmin; ik heb ze niet zelf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevonden, maar werd op beide attent gemaakt door verschillende personen: Erna Sporenberg trad op in kunstmaandverbanden, misschien nog ‘erger’: In 1970 iedere Rijswijker een plastic zak. Deze koppen zullen niet tot de krant zijn toegelaten met de bedoeling een humoristische uitwerking te hebben. Men kan immers moeilijk aannemen dat een krant dergelijke koppen als bewuste grappen zou laten passeren. De ‘wrijving’ moet hier geweten worden aan de inhoud van het artikel zelf, waar iets stond dat op dié manier in de kop samengevat, bij het nazien geen ‘achterdocht’ wekte. In het eerste geval kan men een gewone zin bedenken als: ‘In verband met de festiviteiten van het Kunstmaandorkest’, etc. - in het tweede geval een bericht met de blote mededeling dat in 1970 iedere Rijswijker van gemeentewege plastic zakken ter gebruik in de vuilnisbakken zal krijgen. Opzettelijke humor, of iets dat op humor lijkt, komt natuurlijk ook voor. Het NRC-artikel had als kop: Hoofdbrekens en kopzorgenwaarin een verbinding tot stand wordt gebracht met het in het artikel behandelde onderwerp. Zonder binding met de tekst van het artikel is al leuk:
Het is duidelijk dat de behandeling van deze vreemde verschijnselen, niet veel meer is dan een algemene, wat springerige terreinverkenning. Het zou de moeite waard zijn in een breder verband een en ander nader te onderzoeken.
Leiden, Loridanshof, februari 1970 Pim de Vroomen |
|