Forum der Letteren. Jaargang 1967
(1967)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |||||||||||||
Een mislukt beroep op de taalgebruikerIn een uitvoerig ‘Review Article’, verschenen in het tijdschrift Foundations of LanguageGa naar eind1., laat Paul M. Postal maar heel weinig heel van André Martinet's Elements of LinguisticsGa naar eind2. en van het structuralisme in het algemeen. Zo vindt hij Martinet's functionele benadering van syntaxis en grammatica maar een oppervlakkig gedoe. Nadat hij zijn bezwaren daartegen heeft ontwikkeld, laat hij met behulp van een enkel voorbeeld zien, hoe het dan wèl moet. Hij betoogt: ‘To illustrate briefly just one kind of fact which a superficial approach to grammar like Martinet's cannot handle, consider the sentences: (1) John drove his wife to despondency; (2) John drove his wife to Chicago. Within a view like Martinet's in which syntactic structure consists wholly of labelling and bracketing or its equivalent, the only technique available for differentiating these two sentences is really a difference in the labelling of the last two words, i.e., a difference perhaps between labels like Psychological Directional Adverb and Locative Directional Adverb or the like. But there is a crucial set of facts which such an account necessarily misses, facts concerning the English speaker's knowledge of grammatical relations. In both (1) and (2) speakers recognize that John is the subject of the verb drive and that his wife is the object of drive. However, in (1) but not in (2) one knows that his wife is also the subject of an adjective despondent which does not directly occur so that intuitivily his wife is a term of two different grammatical relations in (1). This set of intuitive facts, which is unrepresentable in terms of a single labelled bracketing, is strictly correlated with formal restrictions on co-occurrence. The restrictions between an NP like his wife and the following to Noun in sentences like (1) are essentially those of NP be adjective sentences in which the adjective is the basis for the abstract noun in sentences like (1).’Ga naar eind3. Dit betoog heeft vele en onderling zeer verschillende aspecten. Het lijkt mij in vrijwel al die aspecten onjuist. Het maakt op mij geen betere indruk dan het boek van Martinet op Postal heeft gemaakt. En wel om de volgende redenen.
| |||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
a. Ik citeer nog eens: ‘In both (1) and (2) speakers recognize that John is the subject of the verb drive and that his wife is the object of drive.’ Ieder docent die zijn leerlingen grammatische termen heeft trachten bij te brengen, zal hier uitroepen; ‘Was dat maar waar!’ Voor zover een bezinning op zijn eigen taalgebruikservaringen het hem nog niet had geleerd, heeft zijn geworstel met zijn leerlingen en heeft hun geworstel met de grammatische stof hem wel aan het verstand gebracht, dat de taalgebruiker van ‘subject’ en ‘object’, van ‘adjectief’ en ‘adverbium’ helemaal niets weet en dat hij ook helemaal niets als zodanig herkent. Hierover is niets nieuws meer te vertellen. Ik kan dus slechts herhalen wat ik reeds eerder aan het schrift heb toevertrouwdGa naar eind4. en wat ook reeds door vele anderen is betoogd of (beter gezegd) is geconstateerd. Honderden millioenen mensen spreken en verstaan zinnen zonder ook maar één grammatische term te kennen.Ga naar eind5. Een zeer veel kleiner aantal heeft op school wel eens van ‘onderwerp’ enz. gehoord, maar is deze al dan niet nuttige kennis totaal vergeten. Degenen voor wie die kennis een blijvend bezit is, vormen maar een uiterst schraal groepje temidden van een snel in omvang toenemende enorme massa taalgebruikers. En als zij taal gebruiken zonder nu speciaal met ‘ontleden’ bezig te zijn, zijn ze van al die anderen in niets te onderscheiden; ze merken niets van hun eigen kennis. Ja, wie naar aanleiding van zin (1) vaststelt: ‘John is onderwerp bij drive’, stelt naar aanleiding van zijn eigen zin, terwijl hij deze zegt, niet vast: ‘John is onderwerp bij “is onderwerp bij drive”.’ Ten slotte: grammatische begrippen kunnen ongetwijfeld hulpmiddelen zijn voor de interpretatie. Het bewustzijnsniveau van het taalgebruik wordt dan tijdelijk verlaten voor dat van de taalbeschouwing. Maar zodra de onbegrepen zin tot een begrepen zin is gemaakt, is elk spoor van een terminologisch apparaat verdwenen. De met ‘In both (1) and (2)’ beginnende zin van Postal had moeten luiden: ‘De spreker (en de hoorder) legt tussen “John” en “drive” een relatie, die de grammatici, de taalbeschouwers, de “subject - verbumrelatie” noemen.’ Men zou hiertegen kunnen opmerken: ‘Zoiets bedoelt Postal ook. Hij heeft maar kortheidshalve - “just to illustrate briefly” - zo geformuleerd. Bovendien bedoelt hij toch ook nog iets meer. Als iemand tussen de woorden van een Engelse zin relaties legt, dan doet hij dit op grond | |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
van het feit dat hij Engels kent. Hij kent die relaties als kenmerken van die taal en daarom herkent hij ze in concrete zinnen.’ Ik houd hiertegenover staande, dat het ene ‘kennen’ het andere niet is en dat in Postal's zin elk verschil daartussen is geëffaceerd. Pregnante formuleringen hebben vaak voordelen. Ze zijn echter gevaarlijk, als het om principiële kwesties gaat. Het contrast tussen taalgebruik en taalbeschouwing, dat met al zijn problematiek onherroepelijk gegeven is, zodra voor een beschrijving van taalfeiten een beroep op de spreker of de hoorder wordt gedaan, mag men niet terwille van de beknoptheid onmiddellijk weer wegwerken. Postal biedt zijn lezers de bedoelde zin aan als een niet voor discussie in aanmerking komend waar oordeel, als iets dat geheel en al evident is. Maar hoe is hij tot dat oordeel gekomen? Ten eerste heeft hij trachten waar te nemen, wat zich in de geest van de taalgebruiker afspeelt tijdens het begrijpen van de zinnen (1) en (2), daarbij zijn aandacht richtend op een der vele aspecten van deze taaluitingen. Dit is een wetenschappelijke bezigheid. Ten tweede heeft hij de resultaten van dit onderzoek in wetenschappelijke termen trachten vast te leggen. Dit is ook een wetenschappelijke bezigheid, zij het van een andere orde. Postal's oordeel is derhalve slechts waar, als hij 1e. juist heeft waargenomen, 2e. de waargenomen relaties juist heeft benoemd. Het is me onbekend of Postal gelooft, dat we in alle voorkomende gevallen kunnen vaststellen, welke relaties de taalgebruiker tussen de woorden legt en hoe we die relaties met behulp van de grammatische terminologie, zoals deze nu eenmaal reilt en zeilt, moeten benoemen. In allen gevalle geloof ik het niet. Er zijn zinnen genoeg, waarbij het beroep op de taalervaring faalt en we wanhopig en tevergeefs in het groepje traditionele termen rondzoeken. Dit is een taalbeschouwelijke ervaring, die ik me door niemand uit het hoofd laat praten. Hoe is het nu gesteld met de zinnen (1) en (2), zolang er nog niets transformationeels of generatiefs aan de hand is en Postal zelf nog bezig is met de allereenvoudigste ‘labelling and bracketing’? Dat zelfs in dit geval de zaak ingewikkelder en problematischer is dan hij denkt, zal ik nu eerst aantonen. b. Is ‘John’ subject bij ‘drive’ of bij ‘drove’? Postal meent: bij het eerste, ik meen: bij het tweede. Postal noemt ‘John’ onderwerp, ik noem het ook zo. Eindelijk is er iets, waarover wij het eens zijn. Maar dit moment van eensgezindheid duurt niet lang. Hoe moet ik nu verder? Ik kan Postal's argumenten niet weerleggen, want die geeft hij niet. Dit is niet het gevolg van het feit, dat hij aan het slot van zijn uitvoerig, in de eerste plaats als recensie bedoeld, artikel zijn eigen zienswijze maar kort en met een enkel voorbeeld kan illustreren. Hij geeft geen argumenten, omdat hij de zaak evident vindt en hij hier geen enkel probleem ziet. Nu moet ik bekennen, dat ook ik in soortgelijke gevallen nooit een | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
probleem had gezien, voordat ik ontledingen als die van Postal (de zijne is de eerste niet) onder de ogen had gekregen. Sindsdien moet ik wel aannemen, dat in grammaticis ook met betrekking tot het allereenvoudigste het evidente nog niet helemaal evident is. In een waarneming (van welke orde ook) kunnen we ons vergissen, zodat we, als we deze onder woorden brengen, niet meer aan de eis van adaequatie of correspondentie voldoen. En in hun waarneming van een en hetzelfde object kunnen mensen van elkaar verschillen. De toepassing van deze algemene sententies op de kwestie ‘drive’ of ‘drove’ bevredigt niet. Indien, zoals ik onder 5a. heb betoogd, de bezinning op de ervaring van een grammatische relatie tijdens het taalgebruik een wetenschappelijke bezigheid is, dan moet het mogelijk zijn daarover te redeneren. En dan moet het mij mogelijk zijn te beredeneren, waarom ik aan mijn ‘ontleding’ zou willen vasthouden, ook nu mij een andere bekend is. ‘John is onderwerp bij het verbum drive.’ Wat is hier ‘drive’? Het is een taalwetenschappelijke, een taalbeschouwelijke abstractie. Geabstraheerd is van de verschillen tussen ‘drive, drives, drove, driven’, het moet deze alle omvatten. Het is niet gelijk aan het laatste woord van ‘John can drive’ (al lijkt het er formeel precies op), daar ook dit eronder moet vallen. Wat Postal bedoelt, staat niet tegenover de persoonsvormen, de infinitief staat daar wel tegenover. Dit verschil wordt door de niet ongebruikelijke omschrijving van de infinitief als ‘het werkwoord zelf’ niet ongedaan gemaakt, al schijnt met ‘het werkwoord’ in ‘het werkwoord drive’ hetzelfde bedoeld te worden. Ik kan het nog op een andere wijze formuleren. In ‘het werkwoord drive’ verschijnt ‘drive’ in zelfnoemfunctie, hetgeen in de druk kan worden aangegeven door het te cursiveren of tussen aanhalingstekens te plaatsen. Ook de infinitief kan (om me met behulp van de scholastische terminologie uit te drukken) materieel supponeren: ‘de infinitief drive’. Maar in ‘John can drive’ en talloze andere zinnen doet hij dit niet. Voor het eerste drive daarentegen is slechts die ene suppositio mogelijk. Het verschijnt uitsluitend, als we taal gebruiken om over taal te spreken. Het is derhalve tijdens het normale - dit is hier: tijdens het niet taalbeschouwelijke - taalgebruik niet in de geest van de sprekers en de hoorders aanwezig. Het is daar ook niet aanwezig tijdens het zeggen en horen van ‘John drove his wife to despondency’ en ‘John drove his wife to Chicago’. Dit leert mij een bezinning op of een waarneming van hetgeen zich in mijn geest bevindt, als ik die zinnen hoor of zeg. Ik meen dus, dat hetgeen Postal implicite beweert te hebben waargenomen, niet tot de bewustzijnsinhoud van de taalgebruiker kan behoren, zodat ik zijn waarneming als inadaequaat moet beschouwen. Hiermee ben ik van de moeilijkheden echter nog niet af. De relatie tussen ‘een werkwoord’ en ‘zijn vormen’, zoals we het gemakshalve noemen, is een der neteligste problemen van de op zichzelf reeds netelige | |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
woordtheorie. Ik wil niet beweren, dat aan het door Postal bedoelde ‘drive’ totaal niets beantwoordt. Ik bedoel slechts: in de geest van hem die de zinnen (1) en (2) zegt of hoort en niet beschouwt en ontleedt, komt dit materieel supponerende woord niet voor. Gesteld dat er iets aan beantwoordt, dan zou dat iets zonder woord-vorm moeten zijn, iets dat door Postal ‘a word which does not directly occur’ wordt genoemd. Nu ben ik evenals hij van mening, dat de taalgebruiker een relatie kan leggen tot het ‘niet direct aanwezige’. Maar of hij dit in een bepaalde zin werkelijk doet, zal toch ergens uit moeten blijken. Voor de twee met ‘John’ beginnende zinnen wijst niets in deze richting. Waarom zou iemand een relatie leggen tussen ‘John’ en een niet direct aanwezig, in de taalbeschrijving als ‘drive’ verschijnend, woord of de betekenis daarvan, als hij ‘drove’ hoort of zegt en dit dus direct, niet alleen met zijn betekenis maar ook met zijn vorm, aanwezig is? Op grond van deze overwegingen ben ik niet van plan, af te wijken van hetgeen mijn waarneming mij leert. Zo beschouw ik ook ‘his wife’ als object bij ‘drove’ en niet bij ‘drive’. Op de kwestie van de niet directe aanwezigheid kom ik nog terug. c. Is ‘his wife’ object bij ‘drive (drove)’ of bij ‘drive (drove) to despondency’? Zich beroepend op de taalgebruiker meent Postal: bij het eerste. Mij beroepend op de taalgebruiker meen ik: bij het tweede. Of nauwkeuriger geformuleerd: volgens mij bestaat er voor de taalgebruiker een relatie tussen ‘his wife’ en het door ‘to despondency’ bepaalde ‘drove’. Ook hier staan twee waarnemingen tegenover elkaar. Indien deze waarnemingen uitsluitend een ‘evidentieel’ karakter hebben, is de ene evidentie precies even subjectief als de andere en kunnen ze beide even veel of even weinig aanspraak op juistheid maken. Indien we echter daarmee het taalgebruik reeds voor de taalbeschouwing verlaten hebben, kunnen ze ter discussie worden gesteld en moet het mogelijk zijn argumenten pro en contra aan te voeren. Welnu, mijn argument luidt: als iemand in zin (1) ‘drove’ op dezelfde wijze blijft begrijpen als in ‘John drove’ of ‘John drove his wife’, zal hij met ‘to despondency’ niets meer weten aan te vangen. Het wil me voorkomen, dat dit door een introspectief experiment bewezen kan worden. Om misverstanden te voorkomen voeg ik hier het volgende aan toe. Dat de woordgroep ‘to despondency’ het woord ‘drove’ bepaalt, wil niet zeggen, dat ‘drove’ op zichzelf semantisch onbepaald zou zijn of geen betekenis zou hebben, en dat betekenis ‘solely a function of context’ zou zijn. Tegen deze mening verzet Postal zich in een andere passus van zijn artikel terecht.Ga naar eind6. Ik bedoel: in de zinnen (1) en (2) is hetzelfde woord ‘drove’ op twee verschillende wijzen gebruikt. De gebruikswijzen zijn van de context afhankelijk, niet de betekenis-eenheid. Dit duid ik slechts even aan. Dergelijke woordtheoretische kwesties moet ik verder onbesproken laten. | |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
Wat voor ‘his wife’ als object geldt, geldt ook voor ‘John’ als subject. De argumenten behoef ik niet te herhalen. Als ik met mijn opmerkingen onder 5b. en 5c. gelijk heb (en dat heb ik), kan het beroep op ‘the speaker's knowledge’ blijkbaar falen. Als ik geen gelijk heb (maar dat heb ik wèl) kan het dit blijkbaar ook. Het is niet zo gemakkelijk om te weten, wat iedere spreker-van-het-Engels weet. d. Voor Postal, die Martinet voortdurend oppervlakkigheid verwijt, schijnen hier geen problemen te bestaan. Hij beweert of meent te constateren: ‘However, in (1) but not in (2) one knows that his wife is also the subject of an adjective despondent which does not directly occur so that intuitivily his wife is a term of two different grammatical relations in (1).’ Wat gebeurt hier nu? Als taalbeschouwer vergelijkt Postal twee zinnen met elkaar, die een aantal woorden, zij het dan ook niet de gebruikswijzen van al die woorden (zie onder c.), en nog enkele andere kenmerken met elkaar gemeen hebben. Maar de spreker of hoorder vergelijkt hier niets. Hij zegt of hoort b.v. ‘John drove his wife to Chicago’. Elk spoor van de mededeling ‘John drove his wife to despondency’ is dan in zijn geest afwezig. Wat heeft het dan voor zin te beweren, dat hij niets weet van een subjectsrelatie van ‘his wife’ tot ‘despondent’? Is het noodzakelijk bij de analyse van een taaluiting te vermelden, wat de taalgebruiker niét weet? Dan zijn we voorlopig nog niet klaar, ook als we binnen Postal's opvatting blijven. Als we het recht hebben (2) met (1) te vergelijken, dan hebben we ook het recht (2) te vergelijken met ‘John drove his wife to madness’ en te zeggen: ‘Spreker en hoorder weten in (2) niet, dat “his wife” in relatie staat tot “mad”.’ Enzovoort. Ik zou dus willen beginnen met ‘but not in (2)’ te schrappen. e. Van wat dan overblijft moet ik - het zal mijn lezers niet verwonderen - op mijn beurt zeggen: de taalgebruiker weet dit niet. Wil de geciteerde uitspraak enige zin krijgen, dan moeten we begrijpen: ‘De taalgebruiker legt (ervaart) op het bewustzijnsniveau van het taalgebruik tussen “his wife” en een niet direct aanwezig adjectief “despondent” een relatie, en wel dezelfde relatie als die tussen “John” en “drove”; als taalbeschouwers benoemen we ze daarom met dezelfde term, en wel met de term “subject”. Dat hij die relatie werkelijk legt, blijkt uit een aantal aan het taalgebruik verrichte waarnemingen.’ Dit is voor het grootste deel op zichzelf duidelijk, hetgeen nog niet inhoudt dat het juist is. Onduidelijk is slechts de notie ‘niet directe aanwezigheid’. Eén ding staat vast. ‘Niet direct aanwezig’ moet betekenen: ‘wèl aanwezig (maar niet direct)’. Niemand kan een relatie leggen tot iets dat in zijn geest afwezig is. Nu komen m.i. twee interpretaties in aanmerking. le. Als we ‘John drove his wife to despondency’ horen zeggen, denken we aan het woord ‘despondent’. Het is dus met zijn betekenis en ook | |||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||
met zijn vorm in onze geest aanwezig; indirect is het slechts in zoverre als het niet gezegd is en we het ook niet hebben gehoord. Als het er eenmaal is, fungeert het niet anders dan de woorden die we wel hebben gehoord. Als dit de bedoeling is, verschilt mijn waarneming weer van die van Postal; ik tref dat woord niet in mijn bewustzijn aan, als ik tracht vast te stellen wat daar tijdens het luisteren naar die zin gebeurt. 2e. We denken niet aan het woord ‘despondent’, maar aan de betekenis van dit woord. We denken aan iets, of we ervaren iets, dat we slechts als ‘despondent’ kunnen aanduiden wanneer we erover spreken, maar dat zelf iets anders is. Als Postal de indirecte aanwezigheid op deze wijze bedoelt - en dit lijkt me zeer waarschijnlijk -, wordt de kwestie voor mij moeilijker. Meer dan tot nu toe in mijn beschouwingen stoot ik hier op datgene wat de transformationele grammatica van andere grammatica's onderscheidt, - de transformationele grammatica ‘whose fundamental idea is that underlying the perfectly real superficial structure of a sentence is another far more abstract syntactic structure related to the superficial by a complex chain of rules known as transformations.’Ga naar eind7. Onmiddellijk daarop laat Postal volgen: ‘Needless to say such a conception is totally foreign to Martinet and is incompatible with his fundamental methodological principles which require all structure to be “present” in the phonetic output.’ Dit laatste verwijt kan mij niet treffen. Ik heb reeds (onder 5b.) gezegd, dat ook volgens mijn mening de taalgebruiker in bepaalde gevallen een relatie legt tot het niet direct, d.i. tot het niet fonetisch, aanwezige. Ik geef - ‘just to illustrate briefly’ - een enkel eenvoudig voorbeeld: ‘Zij gaan uit, Jan ook’. Wat beginnen we met deze zin? Als ‘Jan’ onderwerp is en we vasthouden aan de ‘presence in the phonetic output’, moet het onderwerp zijn bij ‘gaan’. We zouden dan moeten veronderstellen, dat iemand die deze zin zegt, ook ‘Jan gaan uit’ zal zeggen. Dit is klinkklare onzin. Denkt de spreker misschien ‘gaat’ zonder het uit te spreken en denkt de hoorder dit woord zonder het te horen? Een bezinning op het taalgebruik (d.i. op mijn eigen taalgebruik) leert mij anders. Het woord ‘gaat’ is niet in de geest van de hoorder aanwezig, het is ook niet door de spreker ‘weggelaten’. Neen, ‘Jan’ fungeert bij de betekenis van iets, dat we in de beschrijving niet anders dan als ‘het werkwoord gaan’ kunnen aanduiden, d.w.z. bij iets dat niet direct, dus niet ‘in its phonetic uitput’ aanwezig is. Daarentegen fungeert ‘zij’ niet bij dit tijdens het taalgebruik vormeloze ‘gaan’, maar bij de persoonsvorm ‘gaan’, of nauwkeuriger: bij wat we als taalbeschouwers een persoonsvorm noemen. Wat dit laatste betreft zal ik wel van Postal afwijken, daar hij in ‘John drove’ het eerste woord niet als subject bij ‘drove’, maar als subject bij ‘the verb drive’ beschouwt. Met de zin over de uitgaande Jan heeft hij, naar ik veronderstel, geen moeite. Hij vervangt het gegeven woord ‘gaan’ een- | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
voudig door het abstracte, uitsluitend materieel supponerende ‘gaan’ en kent èn aan ‘zij’ èn aan ‘Jan’ de subjectsfunctie bij dit ‘woord’ toe. Ik heb slechts een enkel geval genoemd en besproken, waarin ook ik aan het ‘niet direct aanwezige’ zou willen denken, al vind ik die terminologie niet bijzonder gelukkig. De verschillen met zin (1) en met wat Postal daarvan maakt zijn echter zeer groot. In de eerste plaats heeft ‘Jan’ maar één functie en is ‘his wife’ volgens Postal bifunctioneel. In de tweede plaats is de verhouding tussen ‘een werkwoord’ (in casu ‘gaan’) en ‘zijn vormen’ (in casu ‘gaan’ en ‘gaat’) van een totaal andere orde dan die tussen ‘despondency’ en ‘despondent’. In de derde plaats doet ‘zij gaan uit, Jan ook’ mij op grond van een opvallende eigenschap tot een ‘niet direct aanwezig woord’ besluiten, maar kan ik niet inzien, waarom ik t.o.v. ‘John drove his wife to despondency’ tot een dergelijke conclusie zou moeten komen. Om deze zin te begrijpen is het actueren van de betekenis van het woord ‘despondent’ in het geheel niet nodig. Ik neem, bij een bezinning op hetgeen er in me omgaat als ik die zin hoor, noch het woord ‘despondent’, noch alleen de betekenis van dit woord ‘without its phonetic output’ waar. Hier sta ik, ik kan niet anders. Postal is van mening, dat ‘now for almost a decade’ de juiste waarneming van hetgeen zich in het bewustzijn van de taalgebruiker afspeelt, zijn beslag heeft gekregen. Hij vraagt zich niet af: ‘Hoe is het toch mogelijk, dat vóór die periode juist die taalgebruikers die ook nog af en toe taalbeschouwers zijn, als enige uitzonderingen niet hebben geweten wat iedere taalgebruiker weet, en dat vele taalbeschouwers dit na de opkomst van het transformationalisme nog steeds niet weten?’ Wie geen niet direct aanwezig ‘despondent’ waarneemt, zal ook geen relatie van ‘his wife’ tot dit niet direct aanwezige waarnemen. Daarmee komt voor hem de vraag naar de aard van die relatie te vervallen. Dit kan hem echter niet beletten, de door Postal gehanteerde term ‘subject bij een adjectief’ aan een onderzoek te onderwerpen. Alvorens op deze terminologische kwestie in te gaan, zal ik een m.i. noodzakelijke consequentie van Postal's wijze van ontleden noemen en critisch bespreken. f. We vervangen in zin (1) ‘his wife’ door ‘her’ en beschouwen de zin: ‘John drove her to despondency’. Als Postal streeft naar cohaerentie in zijn redeneringen, zal hij ‘her’ ook in relatie met ‘despondent’ moeten brengen en ook daarin een subject moeten zien. Dit ziet er nog vreemder uit, want ‘despondent her’ of ‘her (is) despondent’ heeft met Engels niets meer te maken. Zoals Postal ‘drove’ door ‘drive’ vervangt, kan hij natuurlijk ook ‘her’ door ‘she’ vervangen; in de taalwetenschap is het immers niet ongebruikelijk over ‘het pronomen she’ te spreken en daaronder behalve ‘she’ ook nog ‘her’ en desnoods bovendien ‘they’ te verstaan. We zullen hier dus in de geest van de | |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
taalgebruiker, behalve een niet direct aanwezig ‘despondent’, een niet direct aanwezig ‘she’ moeten veronderstellen. Ook hier zeg ik: ik kan de inhoud van mijn bewustzijn tijdens het luisteren naar die zin onderzoeken zo vaak en zo intensief als ik maar wil, ik tref het daarin niet aan. Dit hele bedrijf doet me sterk denken aan de redenering van een Nederlandse middelbare scholier, die boven een Duits verhaal ‘Der Wanderer und sein Schatten’ zag staan. ‘Dat is fout’, sprak hij met overtuiging, ‘het moet zijn: “Der Wanderer und seinen Schatten”, want die schaduw hééft hij toch en daarom is het vierde naamval’. Hij kon daarmee niet ongedaan maken, dat de Duitsers in dit geval toch ‘sein’ zeggen en schrijven. Ik heb me even laten verleiden tot een bespreking van iets, dat in het betoog van Postal niet direct aanwezig is. Ik keer terug tot hetgeen er expliciet staat en daarmee tot zin (1) en de daarop toegepaste zogenaamd ‘intuïtieve’ ontleding. g. In die ontleding is sprake van een onderwerp bij een adjectief. Voor zover ik het begrijp, denkt (niet de taalgebruiker, maar) Postal hier aan de zin: ‘His wife is despondent’. Hij spreekt immers over ‘NP be adjective sentences’. Welnu, sommige grammatici zien in het laatste woord niet een adjectief maar een adverbium en zij voeren ter verdediging van hun zienswijze argumenten aan. Sommigen beschouwen ‘his wife’ niet als subject bij ‘despondent’, maar bij ‘is despondent’ en ze noemen ‘despondent’ niet praedicaat zonder meer, maar praedicaatsnomen, of ook wel bijvoeglijke bepaling. Het interesseert me op het ogenblik niet, wie hier gelijk heeft, of (beter gezegd) wie hier volgens mij gelijk heeft. Ik constateer slechts een verscheidenheid van meningen. Dat deze er is, terwijl toch alle grammatici in wezen hetzelfde willen bereiken - een adaequate en wetenschappelijke beschrijving van taalfeiten -, bewijst nog eens overtuigend, dat Postal geen oog heeft voor de afstand tussen taalgebruikservaringen en de waarneming daarvan, tussen die waarneming en de formulering daarvan in technische termen. Zijn beroep op een communis opinio onder de taalgebruikers is al te naïef. Laat hij eens aan een aantal willekeurige Engelsen of Engels sprekende Amerikanen, eenvoudig ter controle van zijn beweringen, de vraag voorleggen: ‘Vindt U ook niet, dat in zin (1) “his wife” niet alleen object is bij het verbum “drive”, maar bovendien nog subject is bij een niet direct aanwezig “despondent”?’ Ik kan hem de teneur van hun reacties wel voorspellen. In Nederland reageert men, althans in bepaalde kringen, op dergelijke vragen met de irrationele wedervraag: ‘Wié z'n moeder?’ Wat Postal over zin (1) heeft gezegd, vat hij samen als ‘this set of intuitive facts’. Het is, ik herhaal het, op zijn best een (met behulp van traditionele termen gegeven) beschrijving van ‘intuitive facts’. Nu zou | |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
ik hetgeen met de laatste woordgroep is bedoeld liever niet met intuïtie in verband willen brengen. Die feiten zijn ervaringen op het bewustzijnsniveau van het taalgebruik. Wil men ze beschrijven, dan moeten ze eerst worden waargenomen. Tijdens en door de waarneming wordt zo'n feit geïsoleerd en verandert het tevens van karakter, ook als de waarneming juist is. Waarneming en feit kunnen met elkaar corresponderen, maar ze zijn nooit identiek. Dat Postal's waarnemingen niet met de feiten corresponderen en dat hij derhalve geen adaequate beschrijving van die feiten geeft, meen ik te hebben aangetoond. 6. In verband hiermee, maar toch ook op zichzelf, zal ik nu zijn betoog over de ‘restrictions’ beschouwen. ‘This set of intuitive facts, which is unrepresentable in terms of a single labelled bracketing, is strictly correlated with formal restrictions on cooccurrence. The restrictions between an NP like his wife and the following to Noun in sentences like (1) are essentially those of NP be adjective sentences in which the adjective is the basis for the abstract noun in sentences like (1). Thus we cannot find: etc.’Ga naar eind7. Dit lijkt heel eenvoudig. Kort gezegd: wat niet wanhopig kan zijn, kan niet door Jan of door iets of iemand anders tot wanhoop worden gebracht en omgekeerd. Toch zijn ook hier de zaken ingewikkelder en problematischer dan Postal ze ziet of dan hij ze zijn lezers voor ogen stelt. a. De taalbeschouwer heeft alle recht, met zijn taal te experimenteren en om de een of andere reden ‘onmogelijke’ zinnen te maken. De kans op vergissingen is hierbij echter niet uitgesloten. Een voor het theoretisch onderzoek in elkaar gezette zin, die de onderzoeker in goed vertrouwen als onmogelijk beschouwt, behoeft in een bepaalde situatie, een bepaald verband, een bepaalde ‘stijl’, niet uitgesloten te zijn. Daar ik mijn Nederlands beter vertrouw dan mijn Engels, geef ik een Nederlands voorbeeld. Met ‘een baseball’ weet ik niets te beginnen, wel met ‘de baseball’. ‘Hij speelde zo slecht, dat hij de toeschouwers en zelfs de baseball tot wanhoop bracht’ lijkt me volkomen aanvaardbaar. Het- | |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
zelfde geldt voor ‘De baseball werd er wanhopig onder’. Dit tast dus de absoluutheid van de door Postal bedoelde correlatie niet aan. Maar het doet wel de vraag rijzen, welke woorden en woordgroepen worden samengevat onder het ‘etc.’, waarmee het betoog over de restrictions eindigt. b. Belangrijker is de vraag, of vijf voorbeelden voldoende zijn om tot een correlatie zonder uitzondering te besluiten. In het Nederlands is die uitzondering wel te vinden. Nederlanders spreken van ‘een wanhopige toestand’ en formuleren zinnen als ‘De toestand is wanhopig’. Ze zeggen echter niet: ‘Jan (dit) bracht de toestand tot wanhoop’. De restricties zijn in beide gevallen niet hetzelfde. Noemen we de twee door Postal bedoelde ‘onmogelijkheden’ resp. p en q, dan geldt voor het Nederlands (voor zover ik het op dit ogenblik zie) wel: ‘indien q dan p’, maar niet: ‘indien p dan q’. Ik ben er niet van overtuigd, dat dit voor het Engels anders is en zou alleen al op grond van dit ene voorbeeld in het Engels alle ‘NP’-s in hun combinaties met alle ‘to Noun’-s onderzocht willen zien. c. Als we Postal's principes toepassen op het Nederlands, krijgen we een redenering, die het spiegelbeeld van de zijne is. In het Nederlands is immers in dit geval de morfologische relatie tussen adjectief en substantief het tegengestelde van die in het Engels; het tweede is basis voor het eerste. We beschouwen nu de zin (3): ‘Zijn vrouw is wanhopig’ op de door Postal gepropageerde, volgens hem niet oppervlakkige wijze. Hiervoor is het noodzakelijk, dat we als volgt redeneren. ‘Elke Nederlander weet, dat “zijn vrouw”, behalve onderwerp bij het adjectief “wanhopig”, object is bij “tot wanhoop brengen”, dat niet direct aanwezig is, zodat “zijn vrouw” intuïtievelijk lid is van twee grammatische relaties. De restricties tussen een NP als “zijn vrouw” en het volgende adjectief zijn wezenlijk die van N brengen NP tot nomen-zinnen, waarin het abstracte nomen de basis is voor het adjectief in zinnen als (3).’ Als we nog minder oppervlakkig zouden willen zijn, zouden we hieraan kunnen toevoegen: ‘Bovendien is “zijn vrouw” nog onderwerp bij “tot wanhoop gebracht worden”. Iedere Nederlander weet dit immers!’
Toen ik het betoog van Postal voor het eerst las, begreep ik er niets van. Nu ik me er intensief mee heb beziggehouden, begrijp ik het nog minder. Het minst begrijp ik, hoe twee mensen die hetzelfde willen bereiken - een adaequate en cohaerente beschrijving van taalverschijnselen -, zo ver van elkaar verwijderd kunnen raken. C.F.P. Stutterheim |
|