Forum der Letteren. Jaargang 1966
(1966)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Enige beschouwingen over Amerikaanse en Nederlandse linguïstiekSedert het midden der vijftiger jarenGa naar eind1. is zich binnen de taalkunde een nieuwe richting gaan aftekenen, die nog steeds in kracht toeneemt. Deze richting, waaraan de naam van Noam Chomsky verbonden is en waarvan het centrum gevestigd is in het Massachusetts Institute of Technology, staat sterk kritisch ten opzichte van het type structuralisme dat in Amerika de laatste decennia dominant was, en voelt zich althans tot op zekere hoogte veel meer verwant aan oudere en soms veel oudere denkbeelden. Niet alleen bepaalde uitspraken van Jespersen maar ook van von Humboldt worden met instemming geciteerd en zelfs de beroemde, voor een oudere generatie beruchte grammaire raisonnée van Port-Royal vindt tegenwoordig bij hen eervolle vermelding. Chomsky en de zijnen streven naar de samenstelling van wat zij een transformational generative grammar plegen te noemen, een grammatica voorlopig alleen voor het moderne Engels, al schuwen zij overigens geenszins toepassing van hun algemeen geldig geachte denkbeelden op andere talen.Ga naar eind2. Deze grammatica wordt gezien als een apparaat van met zorg geformuleerde, uiterst gedetailleerde regels, waarvan de geordende toepassing uitsluitend die zinnen moet kunnen ‘genereren’ die grammaticaal zijn; voor de bepaling van wat grammaticaal, niet grammaticaal of slechts in bepaalde opzichten grammaticaal is meent men de intuïtieve kennis te kunnen inroepen die de taalgebruiker van zijn moedertaal geacht wordt te bezitten. Men noemt zulk een grammatica een transformationele grammatica, omdat in zulk een grammatica gebruik gemaakt wordt van een nieuwe techniek, die hierin bestaat dat men de structuur van vele zinnen beschouwt als het resultaat van de toepassing van bepaalde regels van omvorming, van bepaalde transformaties. Zo kunnen vele zgn. passieve zinnen via zulk een transformatieregel beschreven worden op basis van bepaalde actieve zinnen. Sinds 1957, het jaar waarin Chomsky's denkbeelden onder de aandacht van de internationale vakwereld kwamen, zijn een toenemend aantal linguïsten vooral maar niet uitsluitend in de Verenigde Staten doende om bepaalde onderdelen van zulk een grammatica te schrijven, en meer in het algemeen om Chomsky's denkbeelden uit te werken, te toetsen en waar nodig te wijzigen. Bij deze zeer intensieve activiteit is Chomsky zelf de hoofdrol blijven spelen, al zijn behalve hem linguïsten als Lees, Halle, Katz, Postal en Fodor bekende figuren geworden van deze nieuwe linguïstiek.Ga naar eind3. Ook op het onderwijs oefent deze jonge rich- | |
[pagina 2]
| |
ting reeds invloed uit. Tenminste aan één universiteit in de Verenigde Staten is Chomsky's Syntactic Structures de poort geworden waardoor eerstejaars het terrein der linguïstiek betreden, doordat het boek voor hen verplichte lectuur is geworden. Ook zijn er reeds een enkele inleidingGa naar eind4. en enige zgn. textbooks verschenenGa naar eind5. die tot doel hebben een ruim publiek een indruk te geven van de transformationele analyse. Het aantal publicaties dat over de nieuwe richting handelt, is enorm gegroeid. Een bibliografie, thans in bewerking, zal naar verluidt niet minder dan 900 nummers omvatten. Het ligt voor de hand, dat maar een klein deel hiervan theoretisch van betekenis is; hiervan blijft het werk van Chomsky verreweg het belangrijkst.Ga naar eind6. Over de wetenschappelijke betekenis van het werk van Chomsky c.s. wordt tot dusver op uiteenlopende wijze geoordeeld. Tegenover enthousiaste en integrale instemming bij vele jongeren staat min of meer scherpe kritiek op centrale aspecten van de nieuwe theorie. Bij de transformationalisten zelf is geen spoor van twijfel waar te nemen ten aanzien van de principiële waarde van de nieuwe leer, wat overigens niet wegneemt dat zij zelf hun opvattingen in de periode 1957-1965 ingrijpend hebben gewijzigd. Voor hen en trouwens ook voor andere taalkundigen die niet tot de transformationalisten in engere zin gerekend kunnen worden, geldt het jaar 1957, het jaar van het verschijnen van de Syntactic Structures als een mijlpaal in de ontwikkeling van de algemene taalkunde en meer specifiek in de descriptie van het hedendaagse Engels.Ga naar eind7. Hoe men hier ook over moge denken, het kan moeilijk worden ontkend, dat geen linguïst meer ontkomen kan aan de taak om zich over de nieuwe opvattingen een oordeel te vormen en om zich af te vragen of en in hoeverre zij een wezenlijke vooruitgang van het taalkundig inzicht inhouden. In een poging om tot een oordeel te komen heb ik enige jaren geleden erop gewezen,Ga naar eind8. dat Chomsky's denkbeelden zich alleen dan volledig laten begrijpen, indien men hen plaatst tegen de achtergrond van de opvattingen, waarop zij eensdeels een reactie vormen en waarvan zij anderdeels de voortzetting zijn: het structuralisme dat zijn inspiratie niet in Sapir's werk, maar in dat van Bloomfield heeft gevonden. In dit artikel wil ik allereerst trachten Chomsky's positie nader te verduidelijken door een vergelijking met de hoofdtrekken van het post-Bloomfieldiaanse structuralisme; in de tweede plaats wil ik duidelijk maken hoe de structuralistische opvattingen, die ik en met mij verschillende anderen hier te lande voorstaan, zich verhouden zowel tot dit transformationalisme als tot het Amerikaanse structuralisme zoals dat naar voren treedt, bijv. in Joos' Readings in Linguistics (1957) en in zijn meest strikte vorm in Harris' Structural Methods in Linguistics (1951). Ik zal mij daarbij beperken tot wat ik de centrale aspecten van deze verschillende opvattingen acht. | |
[pagina 3]
| |
IIDe kentrekken van de in Amerika heersende vorm van structuralisme zijn grotendeels bekend.Ga naar eind9. Zij zijn onlangs nog weer door Lounsbury (1962) in een zeer leesbaar overzicht in de Biennial Review of AnthropologyGa naar eind10. en door Garvin (1963) in zijn recente verhelderende recensies van de bundel: Structure of Language and its Mathematical AspectsGa naar eind11. duidelijk in het licht gesteld, overigens in nogal uiteenlopende bewoordingen en met een verschillend accent op bepaalde punten. De twaalf kentrekken die Lounsbury opsomt, zijn niet alle even belangrijk; sommige zijn eigenlijk niet veel anders dan de terminologische consequentie van andere, meer inhoudelijke punten. Het is daarom mogelijk zijn lijst te reduceren tot een veel kleiner aantal centrale karakteristica. Bovendien is er nog een enkele aan toe te voegen, die noch door Lounsbury, noch door Garvin vermeld wordt. Zo kom ik tot de opstelling van een serie van zeven fundamentele kenmerken: 1. Voorop dient zeker te gaan de onmiskenbare behavioristische kleur, die in Bloomfields Language reeds duidelijk aanwezig, bij de linguïsten na hem leidt tot een volstrekte concentratie van de aandacht op datgene wat aan taal direct waarneembaar is. Dit houdt in dat men het volle licht richt op de fonische en distributionele taalaspecten en dat men alles wat op het semantische aspect betrekking heeft zoveel mogelijk op de achtergrond schuift, overtuigd als men is dat ‘meaning’ voor waarlijk wetenschappelijk onderzoek geen object of althans geen toegankelijk object vormt. Deze concentratie heeft goede en kwade kanten. De distributionele feiten waren tot dusver sterk verwaarloosd en het is dan ook een blijvende verdienste van dit structuralisme dat het belang hiervan nu ten volle werd ingezien. De concentratie op het klankaspect leidde er toe dat men bijv. de studie van de intonatie-verschijnselen met kracht ter hand nam.Ga naar eind12. Een tweede voordeel heb ik reeds eerder gereleveerd: het experiment om het semantisch aspect zo niet uit te schakelen dan toch zoveel mogelijk op de achtergrond te schuiven en een taalbeschrijving na te streven waarin ‘meaning’ niet of althans zo min mogelijk voorkomt, was qua experiment niet zonder belang. Een nadeel echter en tenslotte een nadeel dat veel van de in andere opzichten verkregen winst teniet deed, was dat sinds de dertiger jaren ten aanzien van de studie van de semantische verschijnselen geen enkele vooruitgang werd gemaakt, behoudens dan de negatieve vooruitgang gelegen in het feit dat men vrij kwam van de psychologistische betekenisopvattingen die voor Bloomfields Language vooral in Duitsland sterk verbreid waren. 2. Bij het maken van onderscheidingen werden twee methodologische richtlijnen streng in acht genomen. De eerste luidde dat alleen die onderscheidingen linguïstische relevantie hadden, die in het taalmateriaal | |
[pagina 4]
| |
zelf tot uitdrukking kwamen. Juist dit beginsel leidde tot descripties die sterk afweken van hetgeen meer traditioneel ingestelde beschrijvingen te zien gaven. Waar de oudere linguïstiek vaak geen bezwaar leek te hebben tegen het maken van distincties louter en alleen berustend op semantische overwegingen, was zulks in de structuralistische praktijk ontoelaatbaar. De tweede richtlijn moest het wetenschappelijke karakter van de beschrijving nog in een ander opzicht waarborgen: de consequente scheiding en hermetische afscheiding van niveaus (levels). Uit vrees voor circulariteit mochten geen overwegingen betrekking hebbend op een hoger niveau gelden bij de beschrijving van een lager niveau. Bij de fonologische beschrijving mocht bijvoorbeeld niet op het feit van de aanwezigheid van hogere eenheden als morfemen en woorden in enigerlei opzicht worden vooruitgelopen. 3. Onvoltooid gebleven extrapolatie van methodische richtlijnen ontwikkeld bij de studie van het klankaspect is zeker een derde karakteristieke trek.Ga naar eind13. Het terrein van onderzoek, dat door zijn schijnbaar zo concreet karakter relatief het meest geëigend was voor een asemantische aanpak, was zeker het klankaspect. De analyse hiervan werd tot het normale beginpunt van iedere taalbeschrijving. Van de kleinste eenheden naar de grotere eenheden, dit was de richting die voor de beschrijving het meest voor de hand leek te liggen. Daarbij werd aangenomen dat het zinvol was om dat wat vruchtbaar was bij de beschrijving van de kleinste eenheden ook op de grotere eenheden toe te passen. Deze extrapolatie-poging is verreweg het duidelijkst waarneembaar in Harris' Methods in Structural Linguistics en komt ook in de ontwikkelde terminologie tot uiting. Die voor morphemics is volstrekt analoog aan die voor phonemics. Voor beide gebieden ging het er om de distributionele regelmatigheden waaraan resp. fonemen en morfemen onderworpen zijn te formuleren. Dit wil zeggen dat men een uitputtende opsomming nastreefde van de verschillende omgevingen (environments), waarin een element in een uiting voorkwam. Zulk een opsomming placht men dan de distributie van het betrokken element te noemen. Geheel afgezien van de vraag of deze twee hoofdstukken van de taalbeschrijving (phonemics en morphemics) de materie die zij pretendeerden te behandelen, bevredigend beschreven, is het van belang op te merken, dat zij in ieder geval maar een beperkt deel van de taalverschijnselen beslaan. De extrapolatie is nooit doorgevoerd voor grotere eenheden als constructies en zinnen, al zijn er ook wel enige pogingen gedaan om haar verder uit te breiden, voornamelijk door Harris. Voor de syntaxis, begrepen als de analyse van de grotere gehelen, bleef men ondanks het feit, dat Pike gewezen had op de moeilijkheden aan de toepassing ervan verbondenGa naar eind14., op de door Bloomfield geïntroduceerde Immediate constituent analysis aangewezen, een analyse die op de keper bezien niets anders is | |
[pagina 5]
| |
dan traditionele zinsontleding. En dit betekent dat het post-Bloomfieldiaanse structuralisme niet alleen aan de semantische verschijnselen, maar ook aan de syntactische problemen niet toe is gekomen. Vrijwel alle beschrijvingen waarin dit structuralisme werd toegepast, bestaan uit min of meer uitvoerige hoofdstukken gewijd aan phonemics en morphemics, terwijl men wat betreft de syntaxis veelal volstond met een aantal anecdotische mededelingen bijv. betreffende enkele frequente zinstypen. Een collectie tekstmateriaal met verklarende aantekeningen en eventueel een woordenlijst besloot meestal de descriptie, waarmee - zo zou men kunnen zeggen - de verdere beschrijving van de syntaxis aan de lezer werd overgelaten. 4. Een vierde karakteristiek punt betreft de aard en het aantal der eenheden, waarmee wordt geopereerd. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt zijn de centrale eenheden foneem en morfeem; beide zijn kleinste eenheden, het verschil ligt in het feit dat alleen morfemen ‘betekenis’ hebben, zonder dat men overigens er toe overgaat om dit verschijnsel van ‘betekenis’ nader te onderzoeken. Ook hier is een groot onderscheid niet alleen met traditionele opvattingen, maar ook met andere vormen van structuralisme. Waar elders woord en zin centraal stonden, hebben hier - althans in theorie - het woord zowel als de zin een zeer ondergeschikte status gekregen. Het onderscheiden van woorden wordt geacht slechts door niet-linguïstisch geschoolde taalgebruikers te geschieden, van wie men aannam dat zij zich hierbij door heterogene en soms ook door volstrekt irrelevante criteria als spellingsgewoonten plachten te laten leiden. Voor zin kwam meestal de term utterance in de plaats, vaak gedefinieerd als dat wat tussen twee pauzes werd gesproken.Ga naar eind15. Het is nu in het licht van de latere kritiek van de zijde der transformationalisten van belang er de aandacht op te vestigen, dat de eenheden (foneem en morfeem) waarmee men werkte, geconcipieerd werden als klassen waarvan de leden in bepaalde opzichten eenzelfde gedrag vertonen: fonemen zijn klassen van phones, morfemen klassen van morphs. Zo is in deze opvatting het Nederlandse foneem a de gehele klasse van verschillende a's die in aal, la, pa, paal etc. voorkomen, en die in tegenstelling staat bijv. tot de klasse der verschillende ui's die in uil, lui, pui, puil etc. aanwezig zijn. De beschrijving die op deze wijze wordt opgezet is derhalve resultaat van classificatorische arbeid. Tegenwoordig pleegt men, speciaal in de transformationalistische kritiek, dit anders te formuleren. Men zegt dat het Amerikaanse structuralisme een taxonomisch karakter draagt, en verwijt het dit karakter in de mening dat het hierdoor principieel geen of maar zeer ten dele vat heeft op de syntactische problematiek. 5. Een vijfde karakteristiek punt is gelegen in de afkeer van verreikende, onverantwoord geachte generalisaties. Men wil graag dicht bij huis blijven, d.w.z. zo dicht mogelijk bij de direct waargenomen feiten. | |
[pagina 6]
| |
Deze tendentie uit zich op verschillende wijzen. In de eerste plaats in de voorkeur om een taalbeschrijving te baseren op een corpus, d.w.z. op een bepaalde hoeveelheid verzameld materiaal. Daarbij dreigt de vraag of de daaruit resulterende beschrijving nu ook inderdaad een beschrijvan van de taal in kwestie is, van minder importantie te worden dan de vraag of de beschrijving het corpus wel geheel ‘dekt’. In de tweede plaats is deze voorkeur voor het concrete en direct waarneembare zichtbaar in de houding die men aanneemt ten opzichte van een toch zo fundamenteel probleem als dat der taaluniversalia. Hiervoor bestaat in dit structuralisme maar heel weinig aandacht. Men is huiverig om er over te denken en te schrijven.Ga naar eind16. Met Bloomfield is men gewoon dit probleem te benaderen op inductieve wijze en daarmee naar een zeer verre toekomst te verschuiven. Eerst over vele jaren als men over een grote hoeveelheid betrouwbare beschrijvingen beschikt, kan door vergelijking inzicht in datgene wat universeel is, worden verkregen. Enkelen gaan het probleem uit de weg door zich vast te klemmen aan de volstrekt onhoudbare veronderstelling dat talen vrijwel eindeloos variëren. Dezelfde gesteldheid uit zich ook nog op andere wijze en wel door een geringe interesse voor meer algemeen-theoretische vraagstukken. De theoretische interesse, voor zover aanwezig, richt zich meer op problemen van wat men wel discovery procedures pleegt te noemen: de stapsgewijze herleiding van het ruwe onbewerkte materiaal tot ‘correct solutions in the setting up of units and in characterizing the structures built of these’.Ga naar eind17. Met deze afkeer om uit te gaan boven het direct waarneembare en gegevene hangt tenslotte ook samen, niet alleen de volledige acceptatie van een rigoreuze scheiding tussen synchronisch en diachronisch taalonderzoek (waarbij synchronisch meestal geïdentificeerd wordt met statisch), maar ook de depreciatie van het diachronisch taalonderzoek, zich manifesterend in een zekere onverschilligheid ten aanzien van historisch-linguïstische probleemstellingen. 6. Op een zesde kentrek van dit structuralisme is hierboven al enige malen gewezen: de waarde die aan het onderzoek van de distributie der elementen (fonemen en morfemen) wordt gehecht. Op grond van zijn betekenis verdient hij zeker afzonderlijke vermelding. 7. Als zevende kentrek kan tenslotte gelden de betrekkelijk zelden uitgesproken, maar altijd aanwezige en van oudere generaties linguïsten overgenomen hypothese van de homogeniteit van de taal en van de taalgemeenschap. Zo men zich over dit probleem zorgen maakte, achtte men de homogeniteit van het materiaal verzekerd, indien men de beschrijving uitsluitend liet rusten op gegevens ontleend aan het taalgebruik van één enkele informant. Hoe begrijpelijk en hoe aanvaardbaar de homogeniteitshypothese op zich zelf ook is, zij herbergt het gevaar dat men onvoldoende oog heeft voor de verscheidenheid, die zelfs in het | |
[pagina 7]
| |
taalgebruik van één spreker is te ontdekken, en meer in het algemeen voor de verschijnselen die voortvloeien uit het feit van de horizontale en verticale diversiteit in taal.Ga naar eind18. | |
IIIHet meest opmerkelijke verschil tussen Chomsky en het in de vorige paragraaf gekenschetste structuralisme bestaat hierin, dat bij hem in plaats van het gesprokene nu de spreker in het middelpunt van de belangstelling wordt geplaatst. Om enige thans in de transformationalistische literatuur regelmatig gebruikte termen te bezigen: niet zo zeer de performance maar de competenceGa naar eind19. van de spreker wordt primair object van linguïstisch onderzoek geacht.Ga naar eind20. De grammatica die uit het onderzoek resulteert, moet volgens Chomsky een karakterisering zijn van de vermogens van de volwassen spreker.Ga naar eind21. Daarmee is het behaviorisme van de post-Bloomfieldianen volkomen verlaten.Ga naar eind22. Deze aandacht voor de spreker of liever voor de taalgebruiker heeft ook nog consequenties voor het materiaal dat de linguïst onderzoekt. Vormde voor het Amerikaanse structuralisme uitsluitend het gesprokene het object van onderzoek, Chomsky en de zijnen voegen daar aan toe ‘the introspective judgments of the informant’ of diens ‘introspective reports’. Er is echter nog een andere omstandigheid waarom the native speaker zulk een belangrijke plaats inneemt in Chomsky's theorie. Naar ik reeds in de inleiding opmerkte, beschouwt Chomsky een grammatica als een apparaat dat zinnen voortbrengt en wel uitsluitend diegene welke grammaticaal zijn. Aangenomen wordt nu dat de ‘native speaker’ in staat is dit te bepalen. In overeenstemming daarmee wordt overal in het werk der transformationalisten zonder verdere adstructie aangenomen dat iedere spreker van het Engels bepaalde zinnen als grammaticaal ervaart, van andere zinnen weet dat ze eenzelfde structuur hebben, en van weer andere dat ze niet mogelijk zijn, al wordt in latere publicaties erkend dat er geen scherpe grens bestaat tussen grammaticale en ongrammaticale zinnen, maar dat men verschillende gradaties kan onderscheiden.Ga naar eind23. De volwassen taalgebruiker is dus enerzijds bron van gegevens die voor het onderzoek bruikbaar zijn, anderzijds doel van het onderzoek. De grammatica beoogt immers een expliciet beeld te geven van de intuïtieve kennis die de volwassen taalgebruiker van zijn taal heet te bezitten. Een tweede niet minder principiële afwijking van het Amerikaanse structuralisme is gelegen in Chomsky's invoering van de onderscheiding in surface structure en deep structure van de zin.Ga naar eind24. Met de aanvaarding van deze syntactische distinctie wordt nl. het beginsel dat iedere onderscheiding op enigerlei wijze in de vorm van de zin of in de schikking der elementen in de fatische laag tot uitdrukking moet komen, losgelaten. De onderscheiding surface structure/deep structure die zich door zijn on- | |
[pagina 8]
| |
middellijke evidentie direct volgens Chomsky aan de linguïst opdringt,Ga naar eind25. berust bij hem op de volgende overwegingen. De gebruikelijke analyse van de zin door middel van de progressieve opdeling in immediate constituents is op zichzelf weliswaar volkomen gemotiveerd, maar zij schiet in vele gevallen tekort. De immediate constituent analysis die oplevert wat men noemt ‘labeled bracketing’ en die grafisch weergegeven kan worden in een zgn. ‘tree diagram’, is in vele gevallen principieel niet in staat van alle grammaticale relaties een zuiver beeld te geven. Een illustratie die veelvuldig gebruikt wordt, vormen zinnen als John is easy to please en John is eager to please. Immediate constituent analysis op deze zinnen toegepast volgens de door Rulon Wells gespecificeerde regels geeft van beide zinnen dezelfde tree diagram; en brengt derhalve, volgens Chomsky het uiterst essentiële verschil, dat er volgens hem tussen beide zinnen bestaat in grammatische relaties (John is in de eerste zin object, in de tweede zin subject van to please) niet tot uitdrukking - en wat belangrijker is - kan dit ook principieel niet tot uitdrukking brengen. Anders gezegd: de immediate constituent analysis en meer algemeen iedere labeled bracketing kan slechts de oppervlakte-structuur van de zin laten zien, maar brengt in dit geval het verschil in diepte-structuur van beide zinnen niet aan het licht. De oplossing voor deze principiële onvolkomenheid is dat de IC-analyse moet worden verrijkt met een tweede analyse. Dit is dan de zgn. transformationele analyse. Hoe de transformationele analyse geënt is op de IC-analyse, moet hier onbesproken blijven. Hoofdzaak is het inzicht dat beide analyses kunnen doen wat de IC-analyse alleen niet kan: het geven van een afdoende relationele karakterisering van de verschillende zinnen. Het is duidelijk dat de notie: deep structure impliceert dat afgezien wordt van de principiële conditie dat alleen formeel gekenmerkte relaties als linguïstisch relevant worden erkend. Daarmee is een van de meest centrale beginselen van de oudere structuralistische opvatting verlaten. De introductie van de notie deep structure leidt ook tot een andere opvatting van de native speaker. Met name leidt zij er toe, dat bij hem meer en andere kennis ten opzichte van de taal wordt verondersteld. Zinnen als John is easy to please en John is eager to please worden in de opvatting der transformationalisten daarom door de taalgebruiker juist geïnterpreteerd omdat hij het verschil in deep structure dat er tussen beide zinnen bestaat, weet te herkennen. Een derde opvallend, maar niet minder kardinaal verschilpunt met het post-Bloomfieldiaanse structuralisme betreft de eenheid die in de transformationele analyse centraal staat: de zin, een eenheid die bij de post-Bloomfieldianen naar wij gezien hebben een zeer ondergeschikte rol speelt. De centrale positie die de zin en daarmee de syntaxis inneemt kan niet beter worden geïllustreerd dan door Katz en Fodor's uitspraak,Ga naar eind26. dat ‘a grammar of a language is a theory of the sentences of that lan- | |
[pagina 9]
| |
guage’ en Chomsky's tweede zin van het inleidende hoofdstuk van de Syntactic Structures. Deze luidt: Syntactic investigation of a given language has as its goal the construction of a grammar (curs. van ons) that can be viewed as a device of some sort for producing the sentences of the language under analysis.Ga naar eind27. Een vierde kentrek van de transformationele theorie betreft haar houding ten opzichte van het materiaal. Zoals ik reeds eerder releveerde, stelt zij naast het feitelijke taalgebruik als belangrijke bron van gegevens, wat in de meest recente publicatie van Chomsky genoemd wordt introspective reports van de taalgebruiker of van de linguïst die de taal heeft geleerd. Beide geven ‘evidence’ voor het systeem van regels, dat de linguïst te beschrijven heeft. Echter ook ten aanzien van het taalgebruik nemen Chomsky en de zijnen een andere houding aan. Zij wijzen er op dat het feitelijke mondelinge taalgebruik slechts zeer gedeeltelijk het regelsysteem van de taal reflecteert, aangezien er bij dit gebruik allerhand storende factoren optreden. Hieronder begrijpt Chomsky: verkeerd begonnen zinnen, afwijkingen van bepaalde structuurregels en allerhand anacolouthische constructies.Ga naar eind28. Nu kan het inderdaad niet ontkend worden, dat ook de post-Bloomfieldiaanse structuralisten zoals trouwens alle linguïsten, zich nooit of vrijwel nooit werkelijk gezet hebben, en vóór de ontwikkeling van de tape-recorder ook moeilijk hadden kunnen zetten, aan een feitelijke studie van het taalgebruik zoals zich dat tegenwoordig dank zij dit apparaat laat betrappen. Maar er is hier toch een onderscheid. In beginsel zal het feitelijke gebruik als object van onderzoek voor de linguïst als zodanig onaantastbaar zijn. Hij zal uit het gebruik de regels willen distilleren die dit taalgebruik bepalen, en zal er daarom afkerig van zijn, ja het principieel ongeoorloofd achten om dat wat voor Chomsky afwijkingen zijn, bij voorbaat uit het materiaal te weren. Er is evenwel nog meer. De transformationalisten zijn geneigd om bij de analyse eenvoudige alledaagse zinnen centraal te stellenGa naar eind29. om daarna het overige taalmateriaal dat in structuur daarbuiten valt, te interpreteren als minder grammaticaal en in het algemeen als afwijkend (deviant). Een dergelijke scheiding van de gegevens blijft in de oudere structuralistische beschouwing achterwege.Ga naar eind30. Een vijfde verschil tussen Chomsky c.s. en de Amerikaanse structuralisten is gelegen in de erkenning door Chomsky van de noodzaak van een theoretische fundering van het linguïstisch onderzoek en daaraan verbonden het inzicht dat het voor een linguïst onvermijdelijk is om zich uit te spreken inzake taaluniversalia. Hiermee gaat gepaard een diepe belangstelling voor vraagstukken waarvoor het post-Bloomfieldiaanse structuralisme nauwelijks enige aandacht koesterde of die men gewend was buiten de linguïstiek te plaatsen. Voorbeelden hiervan zijn: Chomsky's belangstelling voor het probleem van taalverwerving en voor het vraagstuk van taalcreativiteit. Hoe is het mogelijk dat een spreker | |
[pagina 10]
| |
nieuwe zinnen kan produceren die de hoorder nooit eerder is tegengekomen, maar die deze toch zonder moeite verstaat, en verder hoe is het te begrijpen dat het opgroeiende kind van zijn omgeving de taal leert en op den duur leert te hanteren op creatieve wijze? Het zijn dit soort vragen die men met lichte variaties telkens in de transformationele literatuur tegenkomt en die als fundamentele problemen worden beschouwd.Ga naar eind31. Zijn deze verschilpunten voldoende om te maken dat er een grote afstand bestaat in doel, methode en theoretische uitgangspunten tussen de transformationalisten en de post-Bloomfieldianen, er is toch ook continuïteit: niet alles van de oudere richting wordt verworpen. Tenminste vier punten zijn te noemen waarin de nieuwere leer de oude blijft volgen: 1) de houding ten opzichte van het semantische taalaspect, 2) weinig aandacht voor de positie van het woord als taaleenheid, 3) de acceptatie van de homogeniteitshypothese, en - meer beperkt op het gebied van de syntaxis - 4) de aanvaarding van de immediate constituent - analyse. De houding die Chomsky ten opzichte van het semantische taalaspect aanneemt, is sinds de publicatie van de Syntactic Structures belangrijk veranderd. In zijn oudere werk vindt men nog dezelfde afkeer van ‘meaning’ die zo karakteristiek is voor de linguïstiek van zijn leermeester Harris.Ga naar eind32. Sindsdien is echter door hem en zijn medewerkers ingezien dat een linguïstische beschrijving zonder semantische component onvolledig blijft.Ga naar eind33. Een eerste stap om deze lacune overigens nog maar zeer ten dele op te vullen, is gedaan door Katz en Fodor.Ga naar eind34. In Chomsky's jongste, hier reeds ettelijke malen geciteerde boek komt ook een hoofdstuk voor dat aan het semantische taalaspect is gewijd.Ga naar eind35. Drie punten zijn hierin opmerkelijk. Allereerst de titel van dit hoofdstuk. Deze luidt: Some residual problems. In dit residual komt duidelijk tot uiting, dat de in dit hoofdstuk te behandelen materie (nl. het probleem van de grens tussen syntaxis en semantiek, en de vraag naar de structuur van het lexicon) niet meer omvat dan enige ondergeschikte kwesties, die overblijven, nadat de centrale transformationele syntactische theorie is gegrondvest. M.a.w. het semantische aspect blijft secundair in verhouding tot de sleutelpositie die de syntax in de Chomskyaanse taaltheorie inneemt. In de tweede plaats blijkt bij lezing, dat Chomsky eigenlijk weinig positiefs heeft op te merken. Het blijft bij tentatieve opmerkingen,Ga naar eind36. die sterk contrasteren met het positieve geluid dat in de eerste hoofdstukken en trouwens zeker niet in mindere mate in de tekst van de serie nog niet gepubliceerde voordrachten van 1964, te beluisteren valt. In de derde plaats blijkt het - speciaal uit de tweede helft van dit hoofdstuk - dat Chomsky voor de ‘semantic component’ geheel blijft steunen op Katz en Fodor, hoewel de aanvechtbaarheid van hun semantische theorie hem waarschijnlijk niet onbekend kan zijn gebleven.Ga naar eind37. Ten aanzien van de positie die het woord in de analyse inneemt, zijn | |
[pagina 11]
| |
er in het werk van Chomsky c.s. weinig uitspraken te vinden. De verhouding van het woord resp. tot het morfeem en de zin wordt blijkbaar niet als een bijzonder belangrijke kwestie beschouwd. Echter waar bepaalde Engelse zinnen worden besproken, wordt impliciet van het woord als taaleenheid uitgegaan. Deze tegenstelling tussen praktijk en theorie is uit het post-Bloomfieldiaans structuralisme welbekend. Theoretisch moet men niet met ‘betekenis’ opereren, in de descriptieve praktijk doet iedereen zulks; theoretisch is het morfeem en niet het woord de fundamentele taaleenheid naast het foneem, maar èn bij de fonologische èn bij de morfologische analyse wordt steeds het woord als eenheid verondersteld.Ga naar eind38. Hier staat echter tegenover 1) dat de immediate constituent analyse niet bij het woord ophoudt, maar voortgezet wordt totdat het morfeem wordt bereikt, en 2) dat verschillende analyses bij Chomsky moeilijk met het concept van de woordeenheid zijn te verzoenen.Ga naar eind39. Op het gebied van de syntaxis tenslotte ziet men niet zonder enige verbazing dat juist dat gedeelte van het Amerikaanse structuralisme waaraan bijzonder weinig constructieve aandacht is besteed, door de transformationalisten wordt aanvaard. Ik doel hier uiteraard op de immediate constituent analyse. Weliswaar stelt de transformationele beschouwing de betrekkelijke waarde van deze analyse in het licht, maar zij acht haar toch voor de beschrijving van de surface-structure in wezen adequaat. De kritiek leidt dan ook niet tot een vervanging van de analyse door een andere, maar tot een aanvulling met een tweede analyse. De immediate constituent verliest dus haar monopolie-positie, maar blijft als wapen in het transformationele analytische arsenaal gehandhaafd.Ga naar eind40. Ook de homogeniteitshypothese blijft in de transformationele theorie haar plaats behouden. In het eerste hoofdstuk van zijn nieuwe boek schrijft Chomsky: Linguistic theory is concerned primarily with an ideal speaker-listener in a completely homogeneous speech-community and is unaffected by such grammatically irrelevant conditions as memory limitations, distractions, shifts of attention and interest, and errors (random or characteristic) in applying his knowledge of the language in actual performance.Ga naar eind41. | |
IVSinds het Haagse linguïstencongres van 1928 zijn in Nederland de structurele opvattingen van de Praagse school op ruimere schaal niet alleen bekend geworden, maar ook direct door tal van vooraanstaande linguïsten positief gewaardeerd: Faddegon en van Ginneken, maar vooral de Groot, Pos, Reichling en van Wijk hebben hiervan in een aantal publicaties in die tijd blijk gegeven. Voor Nederlandse lezers is het voldoende te herinneren aan de bijdrage van de Groot - zelf lid van de | |
[pagina 12]
| |
Praagse kring - tot het vierde deel van de beroemde Praagse Travaux,Ga naar eind42. aan Pos' artikel in het achtste deel van dezelfde serie,Ga naar eind43. aan Reichlings vijfde hoofdstuk van zijn dissertatie van 1935Ga naar eind44. en tenslotte aan van Wijks handboek,Ga naar eind45. dat met Trubetzkoy's Grundzüge der Phonologie het eerste samenvattende overzicht bood van wat de fonologie voor de tweede wereldoorlog had bereikt. Hoewel ik er wat huiverig voor ben om van een Nederlandse vorm van structuralisme te spreken,Ga naar eind46. kan het toch moeilijk ontkend worden, dat de algemeen taalkundige opvattingen die in latere jaren via publicaties en via het universitaire onderwijs in de algemene linguïstiek in Nederland verbreid zijn, in zoverre een specifiek karakter vertonen dat Reichlings fundamentele conclusie, dat het woord grondslag is van taal en taalgebruik, daarin een belangrijk bestanddeel vormt. Het woord als fonische, semantische en syntagmatische eenheid wordt in vrijwel alle Nederlandse structurele studies expliciet of impliciet als uitgangspunt aanvaard.Ga naar eind47. Deze omstandigheid heeft belangrijke gevolgen gehad. Allereerst betekende de acceptatie van de centrale positie van het woord, dat in Nederland zich nooit een asemantisch structuralisme heeft kunnen ontwikkelen zoals dat in de Verenigde Staten mogelijk bleek. Integendeel, juist doordat Reichling in de latere hoofdstukken van zijn grote theoretische werk en Karl Bühler in zijn Sprachtheorie (1934) de weg hadden gewezen naar een vruchtbare linguïstische analyse van het semantische taalaspect, was er de mogelijkheid om op een gebied waaraan elders geen of weinig aandacht werd besteed, een zekere voorsprong te verwerven op diegenen, die tot deze literatuur hetzij door de barrière van de niet internationaal gekende taal, hetzij door een zekere tegenzin veroorzaakt door theoretische partis pris, geen toegang hadden of verlangden.Ga naar eind48. Zo is thans geleidelijk aan een betrekkelijk fijn ontwikkeld geheel van semantische onderscheidingen tot stand gekomen, die een aanwijzing vormen voor het punt dat de analyse van het semantische aspect heeft bereikt.Ga naar eind49. Een tweede consequentie van het inzicht in de aard van het woord betreft de wijze van fonologische beschrijving. Men kan deze met één woord karakteriseren: in Nederland heeft men altijd woordfonologie voorgestaan.Ga naar eind50. Dit houdt in dat men fonemen altijd beschouwt als relevante elementen van de klankvorm van het woord.Ga naar eind51. Ook in verschillende Nederlandse morfologische studies komt de centrale positie van het woord meer dan waar ook elders tot uitdrukking. Voor het begrip morfologische categorie wordt het samengaan van formele en semantische aspecten essentieel geacht, terwijl als criterium voor de aanwezigheid van categoriale verhoudingen gebruik gemaakt wordt van het begrip proportionaliteit.Ga naar eind52. In combinatie met de onderscheidingen tussen productieve en onproductieve formaties en die tussen gekenmerkte en niet-gekenmerkte categorieën (waarin zich de invloed van de Praagse | |
[pagina 13]
| |
school openbaart) is zo een wijze van morfologische descriptie ontwikkeld, die als verdere uitwerking van Reichlings opvattingen kan gelden.Ga naar eind53. Erkenning van het woord als fundamentele eenheid naast de zin, en daarmee volle aandacht voor het semantische taalaspect zijn niet de enige verschilpunten met de beide taalkundige richtingen die in de voorafgaande paragrafen ter sprake zijn gekomen. Ook ten aanzien van de immediate constituent-analyse en ruimer gezien ten aanzien van de syntactische beschrijving in haar geheel wordt althans door Reichling en mijzelf een andere houding aangenomen. Met Chomsky staan wij sterk kritisch ten opzichte van de I.C.-analyse, maar de bezwaren, die beide partijen koesteren, trachten zij op verschillende wijze uit de weg te ruimen. Chomsky voegt aan de I.C.-analyse een anderssoortige analyse toe, wij willen haar vervangen door een andere in de overtuiging dat de I.C.-analyse vertroebeld is door een aantal logische, niet linguïstische overwegingen. Wij achten onze analyse zuiver linguïstisch van aard, omdat zij naar onze mening een adequaat beeld oplevert van de feitelijke verbindingen tussen de elementen in de fatische laag. Onze analyse van een zinnetje als the man hit the ball in:achten wij daarom linguïstisch juister dan die in the man (noun phrase) + hit the ball (verb phrase), omdat onze analyse wel en de tweede niet het directe verband tot uitdrukking brengt dat er tussen the man en hit bestaat, een verband dat niet via de zin loopt en geen enkel ander vooraf te leggen ander verband veronderstelt,Ga naar eind54. behoudens dan natuurlijk het verband tussen the en man.Ga naar eind55. Hoezeer de acceptatie van woord en zin als centrale eenheden tot een volkomen andere taalconceptie leidt, er zijn toch ook in het Nederlandse structuralisme overeenkomsten met het post-Bloomfieldiaanse structuralisme aan te wijzen. De meest belangrijke hiervan is wel dat ook in de opvatting die hier te lande wordt voorgestaan, het principe van de formele kenmerking een belangrijke hoeksteen vormt. Ook de meeste Nederlandse linguïsten zullen slechts die onderscheidingen als linguïstisch relevant willen aanvaarden die op enigerlei wijze in het klinkende materiaal tot uitdrukking komen. Dit impliceert dat Chomsky's onderscheiding tussen surface structure en deep structure in deze opvatting geen plaats kan vinden. Wij hebben er reeds de aandacht op gevestigd dat Chomsky door de invoering van de notie: deep structure gedwongen is aan de native hearer, meer nog dan aan de native speaker het vermogen toe te kennen de deep structure van de zin te bepalen. In onze opvatting daarentegen is er geen behoefte om enige andere kennis bij de spreker aan te nemen dan de wetenschap dat de spreker weet wat hij zegt; hij kent de | |
[pagina 14]
| |
inhoud van hetgeen hij uit, zonder evenwel enige kennis te dragen van de grammatische structuur van de uiting zelf of van de wijze, waarop de semantische inhoud van de zin uit de verschillende eenheden in de fatische laag is opgebouwd. Wat de woorden aangaat, wij zijn van oordeel dat hij tot het begrijpen van de uiting komt, doordat hij de semantische informatie van de uiting interpreteert tegen de achtergrond van en in functie van het referentiële en situationele kader waarin de uiting voor hem verschijnt. In deze laatste formulering is tevens gezegd, dat in de Nederlandse opvatting taal beschouwd wordt als in zijn gebruik aangewezen op de steun van extra-linguïstische gegevens. Korter gezegd: taal is geen onafhankelijk systeem; wij kunnen hieraan toevoegen: het is bovendien geen gesloten, maar een open systeem. Een tweede overeenkomst met het Amerikaanse structuralisme is gelegen in de conceptie van grammaticale structuur. Wat Lisker, Cooper en Liberman enige jaren geleden op dit punt opmerkten,Ga naar eind56. zal ook hier te lande in hoofdzaak worden onderschreven. De grammatica van een taal te ontdekken, d.w.z. de systematiek die in het feitelijke taalgebruik gelegen is, is het doel van het wetenschappelijke taalonderzoek. Als van ieder onderzoek zullen de resultaten incompleet blijven en steeds onderhevig zijn aan revisie, doordat op basis van het verworven inzicht steeds nieuwe opgaven aan het onderzoek zullen worden gesteld. Ook inzake de onderscheiding tussen synchronisch en diachronisch onderzoek is er een zekere mate van parallellie tussen de Amerikaanse en de Nederlandse structuralistische opvattingen. Ook wij menen dat methodologisch het synchronisch en diachronisch onderzoek moeten worden gescheiden. Een belangrijk verschil in opvatting is evenwel gelegen in het feit, dat in de Nederlandse opvatting synchronisch geenszins identiek is met statisch en dat derhalve bij de synchronische descriptie voortdurend rekening gehouden moet worden met de omstandigheid, dat iedere taal op ieder moment van zijn bestaan het voorlopige eindpunt is van een bepaalde historische ontwikkeling. Evenwel ook met Chomsky's opvattingen bestaan er op verschillende punten markante overeenkomsten, die tot dusver in onze eerdere publicaties onvoldoende tot uitdrukking zijn gekomen. In de eerste plaats koesteren ook wij belangstelling voor het feit van de taalcreativiteit. Het verwijt van verwaarlozing van dit verschijnsel, dat Chomsky terecht richt tot het Amerikaanse structuralisme, treft ons niet. Om dat duidelijk te maken behoef ik slechts te wijzen op Reichlings korte opstel over ‘Taal als verkeersmiddel’ (1952)Ga naar eind57. en trouwens naar zijn gehele theorie der woordbetekenis en naar de verdere ontwikkeling van onze syntactische opvattingen. Merkwaardig is het echter wel, dat het besef van het creatieve aspect van taal Chomsky leidt tot een grammaticale theorie, waarin voor zulk een creatief aspect weinig plaats overblijft. Zoals wij reeds hierboven opgemerkt hebben, beschouwt Chomsky het als een | |
[pagina 15]
| |
centrale opgave voor de taalkunde om te verklaren hoe het mogelijk is dat een kind in zulk een relatief korte tijd ‘full mastery’ over de taal verwerft en op basis van een beperkte taalervaring in staat is om volmaakt nieuwe zinnen direct te verstaan en te produceren. De prestatie, die het opgroeiende kind levert, wordt echter hoe langer hoe miraculeuzer, indien wij Chomsky's inzicht volgen dat een taal veel ingewikkelder is dan de linguïst ooit vermoed heeft en bestaat uit een geheel van misschien wel duizenden regels en subregels.Ga naar eind58. Wordt het proces van taalverwerving in Chomsky's theorie hoe langer hoe moeilijker te begrijpen omdat hetgeen verworven wordt in zijn theorie zulk een onoverzienbare complexiteit vertoont, ook de taalcreativiteit wordt in zijn theorie moeilijk te plaatsen. Waar het aantal regels bovenmatig toeneemt, krijgt de taal een rigide karakter en wordt geen ruimte gelaten noch aan de dynamische aspecten van de woordbetekenis noch aan hun syntactische combinatie, welke slechts gebonden is aan de samendenkbaarheid van de elementen van de fatische laag.Ga naar eind59. Al delen wij derhalve Chomsky's belangstelling voor vraagstukken van taalverwerving en taalcreativiteit, de conclusies die beide partijen bereiken zijn vrijwel tegengesteld. In onze visie verschijnt de syntaxis als een betrekkelijk beperkt aantal regels volgens welke bepaalde relaties tussen de elementen van de fatische laag worden gelegd. Deze opereren in verbinding met een grote gevarieerdheid aan semantische werktuigen. In Chomsky's visie daarentegen wordt het beeld van de syntaxis veel complexer dan het ooit bij ons zou kunnen worden; daartegenover is bij hem het semantisch aspect relatief eenvoudig of althans veel minder gedifferentieerd dan de vorm waarin het in onze theorie verschijnt. Het proces van taalverwerving krijgt in onze opvatting eveneens een ander karakter dan bij Chomsky. Indien het juist is dat de syntaxis niet zo bijzonder complex is, dan wordt het begrijpelijk, dat het kind op 7-jarige leeftijd in staat blijkt een groot deel van de syntactische schemata te beheersen. Semantisch is hij dan nog heel ver van ‘full mastery’ af, hij moet zich in dit opzicht nog veel eigen maken. Dit eigen maken zie ik als een proces dat zich vele jaren kan voortzetten; het is een proces dat eerst zeer laat tot afsluiting kan komen, lang nadat de volwassenheid is bereikt. In onze opvatting is de prestatie van het kind derhalve minder indrukwekkend dan bij Chomsky. Bij Chomsky heeft het kind iets bijzonder ingewikkelds snel geleerd, bij ons heeft het kind iets wat minder ingewikkeld is slechts gedeeltelijk leren beheersen; bepaalde aspecten ervan leert hij eerst veel later en zeer geleidelijk. Nog op een tweede punt is er een zekere overeenkomst met Chomsky's opvattingen en wel inzake de noodzaak van een theoretische fundering van het linguïstisch onderzoek. Ook in de Nederlandse opvatting wordt deze noodzaak ten volle erkend. Wie een taal onderzoekt kan dit niet zonder taaltheorie die berust op een geheel van gezichtspunten die voor | |
[pagina 16]
| |
alle talen gelden. Feitelijke taaldescriptie die zich niet wil inlaten met het probleem van taaluniversalia en die zgn. wil uitgaan van een theoretische tabula rasa is irreëel, ook naar onze mening. Wie een dergelijke gedachte koestert, betoont zich wetenschappelijk onvolwassen. Hermann Paul heeft dit inzicht reeds duidelijker dan vele andere taalkundigen vóór en na hem geformuleerd.Ga naar eind60. Er is meer overeenkomst. In de Nederlandse structuralistische opvatting staat het onderscheid tussen taal en taalgebruik centraal in de bepaling van het object van de linguïst. Voor het linguïstisch onderzoek is het taalgebruik datgene wat zich direct leent voor inspectie. Het taalgebruik echter constitueert niet datgene waarin de linguïst uiteindelijk geïnteresseerd is. Zijn uiteindelijk doel is de taal. Tot de taal heeft hij echter slechts toegang via het feitelijk gebruik. Ook bij Chomsky is de onderscheiding tussen taal en taalgebruik, zij het ook in een andere terminologie, terug te vinden. Wanneer Chomsky in zijn jongste publicatie schrijft: ‘The problem for the linguist ... is to determine fromthe data of performance the underlying system of rules that has been mastered by the speaker-hearer and that he puts to use in actual performance’,Ga naar eind61. dan is daarmee in andere woorden dezelfde onderscheiding gemaakt. En wanneer Chomsky daarop dan even later laat volgen dat ‘hence linguistic theory is mentalistic’, dan kunnen wij het daarmee zeker wederom eens zijn. Dat, naar wij eerder zagen, Chomsky naast het taalgebruik ook ‘introspective reports’ als bron van gegevens omtrent de ‘underlying system of rules’ wil gebruiken, moge dan wel weer een verschil in opvatting inhouden, dit neemt evenwel niet weg, dat ook wij ons bewust zijn van het feit dat op grond van de toevalligheid, die - vanuit de doeleinden van het linguïstisch onderzoek gezien - iedere collectie van geobserveerde gevallen van feitelijk taalgebruik eigen is, bij de beschrijving noodzakelijk eveneens gebruik gemaakt moet worden van gegevens die de linguïst ten bate van zijn onderzoek expresselijk aan zijn informant ontlokt. Eenvoudiger geformuleerd, een linguïst zal, ook wanneer hij door registratie van wat gezegd wordt of door noteren van teksten zich een omvangrijk materiaal heeft verworven, zich toch moeten bedienen van een informant.Ga naar eind62. | |
VHet lijdt geen twijfel, dat sinds het Oslo-congres en sinds de publicatie van de Syntactic Structures de linguïstiek zeker in de Verenigde Staten niet alleen aan gevarieerdheid heeft gewonnen, maar ook zich met grotere kracht dan te voren gezet heeft aan de problemen die in de moderne linguïstiek na '30 nog onvoldoende aan de orde gekomen waren: de syntaxis en de semantiek, deze laatste begrepen als integrerend onderdeel van de taalkunde. Ook in andere opzichten, bijv. door de hernieuwde | |
[pagina 17]
| |
aandacht die de problemen van taaldiversiteit ontvangen, heeft de taalkunde thans veel van zijn enge en rigide karakter prijs gegeven. Dit komt tot uiting in Amerika door het in gebruik nemen van termen als psycholinguistics en sociolinguistics. Waar altijd de blik op de taalverschijnselen ruimer was, heeft men aan dit soort termen niet zulk een behoefte gevoeld. Veel van wat onder deze nieuwe disciplines heet te vallen, behoorde in zulk een ruimere beschouwing altijd al tot de taalkunde. Het is de verdienste van Chomsky en de zijnen, dat zij in de Verenigde Staten tot deze verruiming van de linguïstische aandacht wezenlijk hebben bijgedragen en de linguïstiek als het ware hebben bevrijd van de beperktheid, niet van het taalkundig inzicht van Bloomfield, maar van hen die Bloomfields behaviorisme op een bepaalde wijze uitwerkten. Het beeld dat de taaltheoretische gedachtenwisseling thans biedt heeft belangrijk aan levendigheid gewonnen, Chomsky's kritiek en de nieuwe oplossingen die hij voor de syntactische analyse voorstelt, dwingen hen die andere opvattingen huldigen tot bezinning op eigen uitgangspunten. Het zal van de resultaten van de taaldescriptieve praktijk afhangen welke theorie het meest waardevol is. Daarbij is het te hopen, dat verschillende feitencomplexen van bekende talen van uiteenlopende theoretische gezichtspunten uit zullen worden beschreven, zodat vergelijking van hun merites mogelijk wordt. Hoe aantrekkelijk de huidige situatie in de linguïstiek ook moge schijnen, zij is zeker in de Verenigde Staten momenteel niet zonder gevaar. Wat men nl. ziet gebeuren is een duidelijke polarisatie van de standpunten: men is voor of tegen Chomsky, men is een transformationalist of is dat niet.Ga naar eind63. Beide partijen dragen tot deze polarisatie bij. Chomsky en de zijnen door een sterke groepsvorming en loyaliteit tussen de leden van de groep; Halle zal nooit Chomsky becritiseren, Postal nooit Lees of Katz. Verder huldigen de transformationalisten de niet onder stoelen of banken gestoken overtuiging dat zij het in alle gevallen bij het rechte eind hebben; zij die op hen kritiek uitoefenen, achten zij van ieder linguïstisch inzicht gespeend. Hoe sterk dergelijke gevoelens zijn blijkt b.v. uit de wijze waarop Chomsky in zijn voordrachten in Bloomington vorige zomer gehouden, zich tegen de op hem uitgeoefende kritiek te weer stelt en uit de geringe moeite die gedaan wordt om standpunten van anderen te doordenken. Ook de andere partij gaat inzake dit proces van polarisatie niet geheel vrij uit. Sommige niet-transformationalisten verzoenen zich met de gedachte dat er nu eenmaal transformationalisten zijn en niet-transformationalisten. Dit betekent een onverschilligheid ten opzichte van andere standpunten, die niet gemotiveerd is. Het is duidelijk, dat er discussie moet zijn hoe dan ook, opdat de taalkunde niet andermaal een noodlottige scheiding te zien geeft tussen haar beoefenaars, zoals er de facto nog steeds bestaat in vele landen tussen historisch en niet historisch ingestelde taalkundigen of, zoals men | |
[pagina 18]
| |
wel zegt, tussen synchronisten en diachronisten. Tot het voorkomen van zulk een steriele scheiding kan dit artikel misschien een bijdrage leveren.
E.M. Uhlenbeck |
|