Forum. Jaargang 4(1935)– [tijdschrift] Forum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 509] [p. 509] [Vierde jaargang, No. 6] Vlaanderen [pagina 510] [p. 510] De Ruiters nog voor het roze vlees der blanke zonnetanden werd blootgelachen door een rode negermond reed ik nadat ik mij verlost had uit de handen van 't inlands volk weer vrij en moedig in het rond ik had mijn zadel en mijn stijgbeugels verloren de manen waren mij een houvast en een toom toen brak de glazen nacht ik gaf mijn paard de sporen en joeg door bloemen en het schuimlied van de stroom ik voelde in deze stond zingende bomen rijzen met vogelen bevolkt en vruchten van het vroeg genot dat mijn gebed vergeldt met zoete spijzen die de tafel van jeugd en van verlangen droeg mijn blik schoot uit de boog der ogen in het ijdel azuur dat openlaaide als het branden begon der winden die mijn paard dienden als toom en breidel wen het zijn hoeven sloeg in het gebit der zon het was mijn jonge wens te rennen door de pijlen die nedervonkten van het aanbeeld van de lucht te vangen in mijn hand de weerlichtende bijlen om de adelaar der zon te treffen in zijn vlucht toen werd de liefde mij van de zengende tropen een rivier van geloof die het leven besproeit die elke maan en ster licht laat van stapel lopen en ieder middaghart met vlammend zwaard doorgloeit die van de ranke rots de rilde watervallen laat rollen uit de hand en het haar van smaragd des hemels dieper dan de groene bliksems vallen vol goddelik geweld wanneer de donder lacht [pagina 511] [p. 511] ik leerde het geluid van de dieren schakeren de jachtlust van de leeuw de klacht van de olifant wist met het sterrewiel het windenstuur te keren en drenkte met de stroom de hemel en het land de grond heb ik bemind met mijn heerlik ontwaken het jagen van mijn hart dreef ik door in de groei der lentebomen die kermende kreten slaken die openvallen tot een veelkleurige bloei de sterren zag ik in mijn dromen naar beneden vallen als meeuwen zag de botergele maan op het gebloemde bord tot nagerecht gesneden de vogels aten van deze malse banaan vruchten van louter licht uit morgendauw gesproten aan planten van saffier in het bestemde woud werden tot overlast van de breekbare boten gedegen en gedekt met een liefde van goud ik heb de bron ontdekt die de bloemen der wonden paarser dan de ogen van die ik zozeer bemind heb deed ontbloeien en de troosteloze monden mij droever maakte dan de kussen van een kind ik zag de hemel in smeltend metaal verkeren zonnen geslingerd uit de ketens van azuur oogsten van vallend graan in de machtige meren bevend onder de kramp van het koortsige vuur bomen van groeiend vlees bloemen als kinderhoofden gezoogd en rijk gevoed van de milde leeuwin vingers van regenlicht die de robijnen roofden uit het groenzijden web der nachtelike spin [pagina 512] [p. 512] graag had ik u gezeid de zonderlinge maren die elke vogel droomt en elke mondbloem zingt ik werd geheel doordrenkt van de geurmacht der haren van 't woud dat elke melk met volle monden drinkt wanneer ik soms vermoeid van de vele gevaren na de roes van een dag die al mijn vreugde ving naar zwemmende ogen in het avondmeer bleef staren dronk ik de droefheid als een paarse boeteling beladen met de last van de duizende dromen die ik niet dragen kon als de moeder het kind tot grootvolgroeide vrucht die voor dragende bomen het geboortegenot en de verlossing vindt... waarom wil ik niet weer de rode tamboerijnen van mijn geweld op maat der zonnedansen slaan ik blauwe ruiter wiens jachthoren kristallijnen vogels kon wekken in het blank geluid der maan die at de gele vrucht die neder van de verre takken van maanlicht viel in gezegende nacht en dronk de brandewijn der violette sterren uit schalen die de kim op rode handen bracht dook in de hete put en de verholen pijnen wanneer in 't westen hing met zonnevet bespat boven een vloeiend vuur van vermiljoene wijnen een blauwgerotte boef die purper bloedde en bad zong mijn verlangen naar de wonderbare dieren die ik niet vangen kon als vissen in mijn hand vissen van waanzin die de laaiende ogen sieren van een die sterven gaat schoon hem het leven brandt [pagina 513] [p. 513] de melkwegen de maan die elke nacht besproeien hielden mijn heil misschien de gezalfde de man hem die uit de uier van een droom het lied doet vloeien van honing en van melk o lokkend Kanaän ik dool verloren in de watervolle gouwen de deltas van de stroom rillen van kille smart ik kan het riet van mijn herinnering niet bouwen tot een woning van rust voor het rennende hart alleen een wijde hei een boom de koele winden een koe die graast een kind dat groeit een vogel fluit zou dit misschien voor mij de stille sleutel vinden die zacht de sloten van het wild verlangen sluit kon ik nog weder met het hinniken der paarden me drenken als met sap van vlees en zang van bloed en draven door het woud van de vlammende zwaarden en door de rangen van de rode zonnenstoet Bert Decorte Vorige Volgende