Men
vrage
Wies Moens wat hij thans nog over deze postulaten
denkt...
Ten derde - en dit is meer een vaststelling dan een verwijt - de
tendenzlitteratuur blijkt weinig doelmatig. De verklaring van dit verschijnsel
ligt voor het grijpen. Wij vonden ze treffend geformuleerd door Jacques
Serruys:
‘Toute propagande doit être essentiellement populaire, pour cela
facilement assimilable, limitée à un petit nombre d'objets frappant
l'imagination par des formules saisissantes et sans cesse répétées,
s'adressant aux sens plutôt qu'à l'intelligence. Voilà pourquoi
l'orateur est mille fois supérieur à l'écrivain.’
Maar, hoe meer de litteratuur zich ontwikkelt, hoe dieper ze grijpt.
Zij schuwt de simplistische bevindingen, brengt meer en meer waarden voort die
niet ‘facilement assimilables’ blijken voor het profanum vulgus. Reeds Horatius
trok hieruit de voor den dichter logische gevolgtrekking der onvermijdelijke
afzondering: Arceo! Deze afzijdigheid lijkt onsympathiek in
de oogen van het gemeen? Het zij zoo... Maar wie verwijlen wil bij het gemeen
dient zich ook te beperken tot het verkondigen van gemeenplaatsen. Voor wie wil
meevechten in de politieke, godsdienstige en sociale conflikten blijven de
wervingsbureelen der bonte legers dag en nacht open. Und wer will bei den
Soldaten, der musz haben ein Gewehr! Maar de schrijver die zich inbeeldt dat
zijn Kunst de doorslaggevende Nothung is, zal wel spoedig van zijn waan
terugkeeren.
Wij, voor ons part, beroepen ons niet alleen op het Niemand gedwongen soldaat, maar ook nog op het Niemand gedwongen predikant en het Niemand gedwongen
sociale verpleegster. Wij verwerpen de onnoozele pseudo-ootmoedigheid van
het tot walgens toe opgewarmde ‘Ick dien...’ Tegenover deze hypocriete
dienstvaardigheid, tegenover deze lakeienmentaliteit, verwijzen wij den
Kunstenaar naar de manhaftige belijdenis van den dichter:
Wees fier en kniel voor niets en voor niemand
Zoo wij met zoo fellen, haast bitteren nadruk hierop steeds
weerkeeren, dan is het omdat, in waarheid, de passende verhoudingen schandelijk
miskend, de rollen op perfide wijze omgekeerd werden. Indien er werkelijk een
‘meester’ en een ‘knecht’ moeten aangewezen worden, dan zeggen wij dat
het Leven in dienst heeft te staan van de Kunst en niet
omgekeerd. Ware het niet dat wij sceptisch staan tegenover alle
finalistische ideologische constructies, zoo zouden we evengoed kunnen beweren
dat - zoo er een doelmatigheid te ontdekken valt in deze wereld - het wel deze
is: dat de geanimeerde schepping streeft naar zelfbevestiging, zelfbewustzijn,
zelfkennis, van af de meest schamele, rudimentaire wezens als het hondsgras en