stratie van een vonkensproeiend denkvuurwerk. Daarom (en daarom
alleen, want ik moet Ter Braak's stijlkwaliteiten wel erkennen) is deze
intellectualistische Hollander niet te vergelijken met den tragischen mensch
Nietzsche, van wien hij alleen de klein-menschelijke dingen kan zien (als
zoodanig wel weer heel goed), noch met den hartstochtelijken mensch
Dostojewski, waarvoor hij ook bewondering zegt te hebben. Ja,
Ter Braak gaat zoover, dat hij van Dostojewski een
‘humorist’ wil maken, daarbij vergetend, dat de humor van Dostojewski de vrucht
is van een geheel andere, diepere en rijkere levenservaring dan de zijne!
Ter Braak doet mij altijd denken aan die menschen, die een duivelsch
genoegen hebben in het plagen van kinderen; want inderdaad, het zijn vaak
kinderen die hij plaagt... maar hij plaagtze dan ook
alleen maar! Nooit heeft men het gevoel, dat hij werkelijk liefheeft en haat,
zooals de groote menschenzielen, waarop hij commentaar geeft, dat deden; een
laatdunkende spotter is hij, die de heilige huisjes afbreekt, maar ons dan ook
grijnzend met het puin laat zitten.
Ter Braak mist volstrekt het vermogen om aan een betere
wereld dan de door hem vernielde te bouwen; in zijn zucht om te kwellen is hij
eenzijdig-negatief, en soms ook dwaas-gewichtig.
Na Politicus zonder Partij gelezen te hebben,
begrijp ik nog beter, wat dezen denker ontbreekt. Hij mist de teederheid voor
het kleine en de hartstocht voor het groote; hij, die nu ook de intellectueelen
te lijf gaat, is zelf het type van een intellectueel zonder hart (hart in den
ruimsten zin van het woord). Eén ding is hem volkomen onbekend: religie. En nu
bedoel ik dit begrip niet te gebruiken, zooals velen het gebruiken, die door
Ter Braak zoo onmeedoogend worden behandeld (en terecht); ik bedoel met religie
zich-gebondenweten óók aan de ‘armen van geest’, ook aan de menschen met de op
zichzelf dwaze vooroordeelen. Als Ter Braak dèze levensreligie niet vindt, zal
zijn werk nooit meer worden dan een virtuoos spel van het intellect, dat aan de
diepste problemen van den tijd toch voorbij gaat; dan zal hij ook niets te
geven hebben aan de jeugd van thans, die het leven niet als zulk een spel kan
en wil zien.
Thea Poortman
Ik voel mij verplicht hieraan toe te voegen, dat
Anthonie Donker, blijkbaar van meening, dat men den stijl
van een jeugdige debutante niet zonder meer aan de drukpers kan overleveren, in
den oertekst eenige wijzigingen heeft aangebracht, die van zijn redactioneele
zorg voor een juiste formuleering getuigen; daarmee ontvalt hem helaas echter
één van de argumenten, die hij nog ter verdediging zou kunnen gebruiken, nl.
dit: dat hij voor de gepubliceerde inzendingen van lezers geen
verantwoordelijkheid draagt. Vooreerst had Thea geschreven: ‘zijn gedachtengang
is geen belijdenis van een door het