een grootere mate van dronkenschap erkennen, zullen wij niet
onmiddellijk partij tegen hem kiezen. Met beide voeten op den grond en een
oogenblik wars van alle getheoretiseer zouden wij zeggen met
Paul Valéry - maar hij woog het vrije vers tegen het
gebonden vers af -, dat er zeer vele verfoeilijke dichters tegen de poëzie
getuigen, maar evenveel wanstaltelijke on-dichters tegen het proza. ‘Quant à
moi, je pense que tout le monde a raison, et qu'il faut faire comme l'on veut.’
Doch verder, en wanneer de dichter ons niet
Ter Braak, en de prozaïst ons niet Marsman uit de handen
slaat, zijn wij bereid onze houding ook in het theoretische debat te bepalen,
al zijn wij lang niet zeker een vaste keuze te doen.
Ter Braak zal ons herhalen wat hij reeds aan
Marsman zei, dat wij in onzen eersten volzin de verkeerde
voorstelling hebben gewekt als zou hij tegen den
dichterlijken roes zijn uitgevaren. Hij heeft integendeel, beweert hij, gepleit
voor den roes, ‘maar dien roes dan ook erkend als roes’. Wij zouden hiermee als
secundant van den dichter eervol voldoening kunnen nemen, was het niet dat de
geest van Ter Braak's uitlatingen zijn geringschatting voor den dichter
voldoende bewezen en hij nog even te voren verklaarde: ‘Mij interesseert... in
de poëzie... de maskerade, omdat zij mij de openbaring brengt van den mensch in
een toestand, die voor hem verraderlijkst is: die van het vergroote
machtsgevoel...’ Meent hij waarlijk er nog wat meer van te weten dan de dichter
zelf? Al wie ooit poëzie schreef, - en het hoeft niet goede poëzie te zijn,
alleen maar mag de dichter geen stomdronken kerel zijn, - weet dat er zelfs in
een slecht vers meer steekt dan er ooit een geïnteresseerde, en al was het een
psychanalist, zal uithalen. Hij weet zelfs wat er had moeten in steken en er
niet in steekt!
Dat hij van maskerade spreekt, bewijst overigens dat Ter Braak zich
een verkeerde voorstelling maakt van de knepen die de dichter bij de
uitoefening van zijn stiel gebruikt. Had hij een ‘bewuste’ maskerade vermoed,
hij zou reeds dichter bij de waarheid zijn gekomen, en dan zou hij