Forum. Jaargang 3
(1934)– [tijdschrift] Forum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 685]
| |
[Derde jaargang, No. 8]Vlaanderen | |
[pagina 686]
| |
‘Er moet toch iets haperen’....Daaruit blijkt dus zonneklaar, dat er in Vlaanderen een meesterwerk kan verschijnen, voor een appel en een ei te koop, zonder dat benoorden de Moerdijk er zich iemand om bekommert. Er leven en schrijven in België een klein aantal menschen die hun bestendig behagen zoeken in het accentueeren van wat Nederland en Vlaanderen kan van mekaar verwijderd houden. Deze heeren die bijna zonder uitzondering tot een zelfde politieke schakeering behooren, gaan zoo prat op hun positieven Vlaamschen aard, dat zij, politiek en geestelijk, volkomen bevredigd in het kader van den Belgischen staat, steeds smadelijk neerzien op wat Nederland op geestelijk terrein ons kan bieden. Het zou onjuist zijn aan de uitingen van deze groep een meer dan symptomatisch belang te hechten maar stellen wij vast dat zij tamelijk juist het gevoel van een intellectueel oninteressante massa die de hypothese van het geestelijk overwicht der Nederlanders op de Vlamingen als een persoonlijken smaad aanvoelt, weergeven. Die massa is niet van belang voor de vraag die ons bezig houdt. In de behandeling van de verhouding Nederland-Vlaanderen werd soms weinig rekening gehouden met de feiten. Het Activisme en zijn uitloopers, hebben, steunende op het sentimenteel-historisch argument der vroegere éénheid, de onbetwistbare superioriteit van Nederland als een dogma vooropgesteld: het contrast tusschen het normaal ontwikkeld Holland en het in zijn groei belemmerde Vlaanderen werd handig en zeer terecht aangescherpt tot een politiek wapen tegen den Belgischen staat. Deze geestelijke zelfvernedering, dit zich bekennen tot onvolgroeide, minderwaardige Nederlanders moest worden opgewogen door een stamtrots en een absolutisme welke in de politieke groot-Nederlandsche gedachte culmineeren. Het algemeen sentiment der intellectueelen tegenover Nederland in Vlaanderen draagt natuurlijk de sporen van | |
[pagina 687]
| |
deze politiek meest extreme tendenz. Al bleek de recruteering van litteraire krachten voor dit kamp weinig bevredigend, toch heeft het fetischisme voor al wat Nederlandsch is, dat door de extremisten werd beleden, afgeverfd op heel ons geestelijk leven. Wel hebben de Vlamingen niet op het Activisme en op de Dinasos gewacht om Nederland naar waarde te schatten, maar de systematische ophemeling der Nederlandsche waarden in een vinnige weekpers, in tal van gelegenheden, heeft de houding der minder strijdbare elementen stellig beïnvloed. Wie zich over Nederland met eenige reserve uitliet werd in de laatste jaren onmiddellijk als Beotiër geclasseerd en het zijn slechts elementen als die waarover sprake in den aanvang van dit stukje, die, zich beroepend op de oude anti-Hollandsche gevoelens van een in beate zelfvoldaanheid geconfijte massa, het durven wagen Nederland niet als toonbeeld te proneeren. Dat Nederland de cote d'amour heeft bij de intellectueele Vlamingen is dus niet geheel aan intellectueele beweegredenen te danken; de politiek der na-oorlogsche jaren heeft in de natuurlijke verhouding, gekenmerkt door sympathie en saamhoorigheidsgevoel, een lyrisme aangebracht dat niet met de werkelijkheden strookt. Het is dan ook niet verbazend dat het af en toe een helderziend en kalm man opvalt hoe achter al die liefdesverklaringen een werkelijkheid schuil gaat die bijna ontnuchterend is. Naar aanleiding van het uitstekende werk van Elsschot heeft J. Greshoff in de inleiding van de heruitgave van Een ontgoocheling, zijn verbazing geuit over het feit dat Nederland een goedkoop en degelijk boek zooals Lijmen kon ignoreeren. ‘Als wij zien hoe het mogelijk is om een roman van de beteekenis van Lijmen vijf jaar na het uitkomen der édition originale als een nieuw boek aan ons publiek voor te leggen, dan zeggen wij: er is ‘iets niet in de haak’. Greshoff drukt de hoop uit dat iemand eens ‘een onderzoek zal instellen naar de oorzaken van een zoo betreurenswaardige breuk tusschen twee litteraturen, welke één behoorden te zijn’. | |
[pagina 688]
| |
Op die uitnoodiging wil ik hier vluchtig ingaan. Greshoff's uitlating kan doen veronderstellen dat de twee litteraturen ooit één geweest zijn of dat de breuk ongemerkt is ontstaan zoodat wij reden tot verbazing hebben. Mij komt het echter voor dat die eenheid van litteraturen even verafgelegen is als de politieke eenheid en dat de enkele jaren der reunie na 1815 niet een geestelijke versmelting hebben voor gevolg gehad: daartoe waren het achterstel van onze ontwikkeling, de geestelijke contrasten, het verschil in taal en spelling, de ‘climaten’ veel te groote beletselen. Een tijdlang heeft de reusachtige arbeid van Alb. Thijm doen hopen op een toenadering maar een werkelijke eenheid kon hij ten slotte ook niet verwezenlijken. De erkenning van Gezelle was de eerste stap tot een Gleichschaltung die de Nederlanders toeliet de Vlaamsche literatuur eindelijk als gelijkwaardig te beschouwen en men moet, spijts vele réserves, toegeven dat de Van Nu en Straksers deze wordende eenheid hebben bevorderd en met talent gediend. Voortgaande op den weg van Thijm heeft Karel van den Oever zijn heele leven geijverd om althans tusschen de katholieke schrijvers van Nederland en Vlaanderen een contact tot stand te brengen dat inderdaad een korte werkelijkheid is geweest. Het feit door Greshoff als uitgangspunt voor zijn beschouwingen genomen, wijst er op dat de toestand nu minder gunstig is en dat er van een breuk kan sprake zijn. Hoever staat het thans met de pogingen die tot een geestelijken Anschluss moeten leiden? De allereerste is de verspreiding van de algemeene beschaafde omgangstaal: resultaat der laatste jaren, vrij bevredigend. In officieele kringen echter, geen merkbare verbetering: de taal in parlementaire en andere gelegenheden gebruikt, blijft even provinciaal even ver van het algemeen Nederlansch als vroeger. In veel gevallen zijn de vertalingen van officieele bescheiden en redevoeringen inderdaad zonder den bijgaanden Franschen tekst onbegrijpelijk. Er vormt zich zoo een officieel Vlaamsch, geboren uit een al te angstvallig | |
[pagina 689]
| |
Vlaamsch purisme en uit onvertrouwdheid met het werkelijke Nederlandsch, dat angstwekkend en vaak grotesk is. Enkele Vlaamsche uitgevers geven vertalingen in het licht die een mijn van vroolijkheden zouden zijn indien ze niet beschamend waren. Ga naar voetnoot1) Het taalgevoel voor het goede Nederlandsch is bestaande maar wordt met den dag meer en meer bedreigd. Met den dag ook groeit de antipathie tegen het kranten-Nederlandsch waarin de Fransche elementen even onnuttig als talrijk zijn. Er bestaat ongetwijfeld een reden tot verwijdering in het welbehagen waarmee de Nederlanders het Fransche woord overnemen en het Nederlandsche versmaden. Die poespas van het krantentaaltje waarin men ‘en haie geschaarde dignitarissen’ ziet voorkomen naast ‘beëedigde translatrices’ en ‘geadmitteerde convooiloopers’ wekt in Vlaanderen een ergernis en een lachlust die het prestige van het Nederlandsch niet ten goede komt. Naast de economische redenen is dit een bijkomende verklaring voor het practisch niet doordringen der Nederlandsche dagbladpers in Vlaanderen. Graag geef ik toe dat de toestand beheerscht wordt door het financieel probleem. Hoe kan de Nederlandsche krant, spijts zijn degelijkheid en wellicht juist daarom, het winnen van de Fransche die licht opgesteld, levendiger, prettiger is dan de Nederlandsche, en die aan dumpingprijs, goedkooper zelfs dan de Belgische krant, verkocht wordt. Behalve een klein aantal uitverkorenen die de Nederlandsche kranten ambtshalve lezen en ze aan belanghebbende collega's doorgeven, is het aantal Vlaamsche abonnenten en lezers van de Hollandsche bladen onbeduidend. Met de weekpers is het eenigszins beter gesteld; slechts een paar Nederlandsche weekbladen - nomina odiosa - genieten in Vlaanderen een zekere beperkte verspreiding. Van een doordringen der Vlaamsche weekpers in Nederland is heelemaal geen spraak. Wat de maandschriften betreft, behalve bij de medewerkers en in de bibliotheken, meen ik niet dat ze bij ons werkelijk gelezen worden. | |
[pagina 690]
| |
Het bestendig dagelijksch contact tusschen de twee litteraturen via de pers is feitelijk uitgesloten want, buiten de eenheid die in Forum en in Dietsche Warande en Belfort wordt verwezenlijkt, is er van een werkelijke fusie niets te bespeuren. Ik zie ook een reden van verwijdering tusschen de beide gebieden in het feit dat de Vlaamsche productie in de Nederlandsche kranten en tijdschriften meestal wordt behandeld door Vlamingen. Het verwijt, herhaaldelijk en met reden door Greshoff tegen het Vlaamsch intellectueel ‘onder-onsje’ geformuleerd, is hier, spijts de kwaliteit van de belanghebbenden, tot zekere mate van kracht. Het zou inderdaad voor een Vlaamsch auteur van Nederlandsch belang zijn te weten hoe een Nederlandsch recensent op zijn werk reflecteert; want de indruk die dit verwekt bij zijn eigen landgenooten, kan hij grosso modo wel raden. Het feit dat de Vlaamsche productie nog steeds in Nederland in hoofdzaak wordt gecommenteerd door Vlamingen, wijst erop, dat onze litteratuur in de oogen der Nederlanders nog een provinciaal aspect bezit, temeer daar de Nederlandsche productie in Vlaanderen steeds door onze eigen menschen wordt behandeld. Indien wij willen komen tot een normaliseering der wederzijdsche gevoeligheden of - wat verkieslijker is - tot een juist begrip van wat ons bindt en scheidt, dan zijn dergelijke bijzonderheden van tel. De huidige toestand bewijst dat de Nederlanders spontaan het Vlaamsch boek als een vreemd boek aanvoelen en het dan ook liefst door inboorlingen van de streek laten behandelen. De oorzaken van die neiging zijn blijkbaar veelvuldig: al wat den Vlaming onderscheidt van den Nederlander geeft daartoe aanleiding. Een gebrek aan vertrouwdheid met het Vlaamsche geestelijk en sociaal kader kan aanzetten tot al te groote omzichtigheid: wanneer een Vlaming een werk te beoordeelen krijgt waarin het leven van een ‘zwaar gereformeerde’ gemeente wordt geschetst, dan bevindt hij zich in een terra volkomen incognita. Even verwarrend moet de indruk zijn | |
[pagina 691]
| |
die een Nederlander ondergaat wanneer hij sommige particularistische litteratuur in handen krijgt waarvan hij op eerste zicht niet goed weet of hij te doen heeft met een werk van een zeldzame eigenaardige saveur of met een op zuiver Vlaamsche gemeenplaatselijke motieven steunend doorsneeproduct. Men heeft tot in den treure geëpilogeerd op de nadeelige gevolgen der Timmermanslitteratuur voor de goede verstandhouding tusschen Vlaanderen en Nederland. Inderdaad is Pallieter, vooral, de aanleiding geweest tot een grove vergissing: het identificeeren van den Vlaming met den lyrischen veelvraat maar die vergissing heeft blijkbaar noch voor Roelants noch voor Walschap noch voor een der andere jongere elementen eenig nadeelig gevolg gehad. Indien Elsschot, zooals Greshoff beweert, geen recht weervaren is dan kan dit in Vlaanderen aan zeer toevallige redenen te wijten zijn, maar dan heeft de vogue van Timmermans daarin maar een zeer klein deel. Greshoff weet toch dat het ironisch a-katholiek boek in Vlaanderen weinig kans heeft, dat de algemeene geest zoo vijandig staat tegen het reeds in Villa des Roses verontrustend cynisme dat de verspreiding van een dergelijk boek noodzakelijk beperkt moet zijn. Ik meen ook niet dat de uitgeverij die Lijmen en Een ontgoocheling in het licht zond, zich eenige moeite heeft gegeven om haar vrij schamele druksels over de grens te verspreiden. Dat er iets hapert is dus wel waar. De Nederlandsche litteratuur gevoelt blijkbaar geen spontane belangstelling voor de Vlaamsche - met uitzondering althans van de boertige vlomsche productie en van de in Nederland uitgegeven Vlamingen -, terwijl integendeel de Nederlandsche productie in Vlaanderen met aandacht gevolgd wordt. Wij hebben het in de laatste jaren tot onze ergernis herhaaldelijk meegemaakt dat Nederlandsche auteurs die in Vlaanderen met mandarijnsche eer werden ontvangen, zich dadelijk discrediteerden door een schaamtelooze bekentenis hunner onwetendheid van de Vlaamsche litteratuur, dat sommigen voor een uitgelezen Vlaamsch publiek een lezing ten | |
[pagina 692]
| |
beste gaven van een onnoozelheid die voor de toehoorders beleedigend was en die duidelijk liet aanvoelen hoe de sprekers Vlaanderen beschouwden als een soort cultureel randstaatje waar men geestelijk zeer goedkoop aan den kost komt. Wij kregen hier heeren op het podium die ons eenvoudig bekenden dat al wat zij van de Vlaamsche litteratuur afwisten zich bepaalde tot één boek van Van de Woestijne of Teirlinck. Er zijn ongetwijfeld ook lichtpunten: het feit dat enkele jonge Vlaamsche schrijvers Nederlandsche uitgevers en lezers vinden, de zeer vlijtige propaganda die deze uitgevers voor het Vlaamsche boek voeren, de waakzame aandacht van enkele Nederlandsche auteurs die in België wonen of het regelmatig bezoeken en die, zooals Greshoff, met onze toestanden volkomen vertrouwd zijn. Last not least de werking der twee tijdschriften waar uitwisseling van Zuid en Noord-Nederlandsche auteurs bestaat. Toch is de slotsom van dit vluchtige onderzoek, dat Greshoff in zijn bedenkingen gelijk haalt: er hapert iets. Ik ga echter een korte stap verder en meen te mogen zeggen dat de grootste schuld in deze niet beneden den Moerdijk ligt.
Marnix Gijsen |
|